Listing 1 - 2 of 2 |
Sort by
|
Choose an application
De samenstelling en diversiteit aan plantensoorten in de kruidlaag van gematigde loofbossen wordt in grote mate bepaald door klimaat, topografie, geologische ondergrond en de beschikbare soortenpoel die zich na de laatste ijstijd heeft weten te vestigen. Naast deze toestandfactoren worden praktisch alle bossen in Europa gekenmerkt door een lange geschiedenis van menselijke invloeden. Deze ingrepen door de mens op de bosecosystemen hebben eveneens een duidelijke stempel gedrukt op de kruidlaag. Eén van de belangrijkste, meest ingrijpende en vroegste invloeden van de mens op het bosecosysteem was ontbossing. Het gevolg is dat de huidige Europese landschappen vaak gekenmerkt zijn door een in min of meerdere mate versnipperd bosareaal dat ingebed ligt in een matrix van landbouwarealen en open, semi-natuurlijke habitat (vb. heide). Dit proces zorgde ervoor dat het areaal van aan bos aangepaste kruidachtige plantensoorten inkromp en dat het areaal van soorten van open milieus toenam. Een tweede belangrijke invloed in deze door de mens gedomineerde landschappen is het eeuwenlang gevoerde traditionele bosbeheer. Het kappen van bomen in bos en het bevoordelen van bepaalde boomsoorten zijn slechts twee aspecten van bosbeheer die een invloed hebben op de samenstelling en diversiteit van de kruidlaag. Onder traditioneel bosbeheer verstaan we hier hakhout en middelhout. Hakhoutbeheer is het regelmatig kappen (typisch met een tussenperiode van 10 à 30 jaar) van loten waarna deze vegetatief regenereren uit de stobben die uitgroeien tot een hakhoutstoof. Het systeem had als voornaamste doel het produceren van brandhout, maar ook niet-houtige componenten hadden hun belang en kenden tal van gebruiken (vb. strooisel voor in de stal). In een middelhout worden naast de loten van het laaggroeiend hakhout ook een beperkt aantal opgaande bomen of overstaanders gekapt en een aantal behouden voor de volgende kapcyclus. Onder invloed van wijzigende socio-economische omstandigheden werden hakhout en middelhout opgegeven of actief omgevormd naar hooghout. In deze thesis gingen we na hoe de wijziging van traditioneel naar modern bosbeheer de kruidlaag beïnvloedt. Enkel een goed beheer kan de rijkdom van kruidachtige plantensoorten in loofbossen in stand houden. Van hakhout- en middelhoutbeheer is geweten dat het een grote diversiteit aan planten in de kruidlaag herbergt doordat het systeem het samenleven van bijvoorbeeld zowel schaduwtolerante als lichtminnende planten toelaat. Eveneens denkt men dat het systeem toeliet dat soorten met een optimum buiten bos, door het regelmatig kappen over grote oppervlakten, ook binnen bos refugia vonden. Omgekeerd vonden soorten met een optimum in bos ook refugia in semi-natuurlijk open habitat. Enerzijds zijn echter de semi-natuurlijke habitats bedreigd en anderzijds werden de hakhoutsystemen stopgezet of omgevormd naar hooghout. Twee hypothesen vloeien hieruit voort. De eerste hypothese stelt dat, door de achteruitgang van open, semi-natuurlijk habitat, het aantal soorten dat tijdelijk gunstige omstandigheden binnen bos kan koloniseren afneemt en anderzijds, dat tegelijk ook refugia voor bosplanten buiten bos afnemen. De tweede hypothese stelt dat hoe meer de omvorming naar hooghout afwijkt van het historisch beheer in termen van kapregime en boomsoortensamenstelling, hoe meer de kruidlaag zal veranderen. De eerste hypothese werd bestudeerd in hoofdstuk 2. Plantenlijsten uit de 19de eeuw werden vergeleken met recente plantenlijsten in een landschap (Thiérache, Noord-Frankrijk) met een stabiele landschapsconfiguratie. De bevindingen werden vergeleken met contrasterende landschappen van studies uit de literatuur. In de volgende drie hoofdstukken gingen we na in hoeverre, op het niveau van een bos, de tweede hypothese klopt. In hoofdstukken 3 en 4 werd gebruik gemaakt van semi-permanente kwadraten om de verandering in soortensamenstelling van de kruidlaag en in abiotiek (vooral bodemzuurtegraad) na te gaan in twee bosgebieden (Tournibus en Florennes, Wallonië). In hoofdstuk 5 werd de dynamiek van de zaadbank van planten uit de kruidlaag bekeken door middel van een chronosequentie doorheen de conversieperiode (Montargis, centraal Frankrijk). In hoofdstuk 6 bevinden zich de resultaten van een vierjarig experimenteel veldonderzoek naar de effecten van verstoringen (houtkap en maaien) op de demografie van drie kruidachtige planten die verschillen in affiniteit met bos (Langerodebos, Neerijse). Ondanks een vrij stabiele landschapsconfiguratie en geen urbanisatie ging ongeveer 20% van de inheemse en genaturaliseerde flora in Thiérache verloren in een tijdspanne van een eeuw. Vooral akkeronkruiden verdwenen. Relatief gezien waren bosgebieden het best gebufferd tegen soortachteruitgang. Nochtans gingen ook binnen deze gebieden heel wat soorten verloren. Het gebrek aan beschermde natuurgebieden in Thiérache was een verklaring voor verhoogde jaarlijkse extinctie ten opzichte van sterk vergelijkbare landschappen. Omvormingen naar hooghout bleken een grote invloed te hebben op de kruidlaag. Globaal genomen leidde dit tot een accumulatie van bladstrooisel op de bosbodem en een accumulatie van houtige biomassa, resulterend in minder licht voor de kruidlaag. Vooral soorten zoals Bosanemoon en Wilde hyacint profiteerden; beiden hebben aanpassingen om hun groeiseizoen te concentreren voor de bladuitloop van bomen en om boven de strooisellaag uit te groeien. Vooral de dominante boomsoort en het type omvorming bleek een differentiërende rol te spelen. Omvormingen naar gelijkjarig hooghout via kaalkap veroorzaakten grotere wijzigingen dan geleidelijke omvormingen naar ongelijkjarig hooghout. Boomsoorten met een traag afbrekend strooisel, en vooral in combinatie met een hoog schaduwwerpend vermogen, wijzigden de oorspronkelijke samenstelling het meest. Ecologische wijzigingen in de kruidlaag reflecteerden de verschuivingen in boomsoortensamenstelling. Omvormingen naar gelijkjarig hooghout met Eik of Beuk gaven aanleiding tot een sterkere verzuring van de topbodem, die weerom gereflecteerd werd in de kruidlaag. Het zaadbankonderzoek toonde aan dat omvormingen naar hooghout leiden tot een verarming in densiteit en soortenaantal van de zaadbank. De afname van soorten sinds de laatste grote kappingen gebeurde volgens een genest patroon dat zeer waarschijnlijk samenhangt met soortverschillen in de langlevendheid van het zaad. De similariteit tussen zaadbank en bovengrondse vegetatie nam eveneens af sinds de laatste grote houtkap. De vestiging van zaailingen, de productie van bloemen en bladeren en de populatiegroeisnelheid van kruidachtige plantensoorten met een sterkere affiniteit voor niet-bos habitat waren vaak gebaat bij openingen in het kronendak en/of maaien van de kruidlaag in de herfst. Beide hypothesen konden worden bevestigd door de onderzoeksresultaten. Veranderingen op landschaps- en bosniveau gaven aanleiding tot grote wijzigingen in de diversiteit van de flora en vooral in de samenstelling van de kruidlaag. Op landschapsschaal is een netwerk nodig van beschermde bosgebieden en open semi-natuurlijke habitats om verlies van soorten tegen te gaan. Hun effectiviteit is een functie van de beschermde oppervlakte en de intensiteit van de omliggende landgebruiken (bebouwing, intensieve landbouw, etc.). Binnen bos moet er aandacht zijn voor permanent open plaatsen. Het beheer moet ten dele gestoeld zijn op het historisch verstoringsregime, dat co-existentie van soorten met verschillende habitataffiniteit toelaat. Bij de keuze van boomsoorten moet rekening gehouden worden met hun invloed op de kruidlaag en op standplaatskarakteristieken zoals bodemzuurtegraad en -productiviteit en humuskarakteristieken. Gewijzigd bosbeheer oorzaak van grootschalige veranderingen in de kruidlaag Praktisch alle bossen in Europa worden gekenmerkt door een lange geschiedenis van menselijke invloeden. De huidige Europese landschappen zijn vaak gekenmerkt door een door ontbossing versnipperd bosareaal, ingebed in een matrix van landbouwpercelen en open semi-natuurlijk habitat (vb. heide). Naast ontbossing, beïnvloedt de mens de plantengemeenschappen van de kruidlaag door het gevoerde bosbeheer. In deze thesis gingen we na hoe de wijziging van traditioneel naar modern bosbeheer, de kruidlaag beïnvloedt. Samengaand met deze wijziging veranderde het omliggende landschap vaak ook drastisch. Daarom werden de gevolgen van het verdwijnen van semi-natuurlijke habitat buiten bos en van het opgeven van het traditionele beheer, op landschapsschaal onderzocht (Thiérache, Frankrijk). Twee bosgebieden (Tournibus en Florennes, België) werden in detail onderzocht aan de hand van exact lokaliseerbare vegetatie - en bodembeschrijvingen uit de jaren '50 en '60. Deze analyses op bosniveau werden gecomplementeerd met een studie van de zaadbank (Montargis, Frankrijk). Tot slot schiep een veldexperiment meer duidelijkheid over de effecten van traditioneel bosbeheer op plantensoorten van de kruidlaag. Veranderingen op landschaps- en bosniveau gaven aanleiding tot grote wijzigingen in de kruidlaag van bossen. Volgende aanbevelingen vormen de pijlers voor het behoud van deze plantensoorten. Op landschapsschaal is een netwerk nodig van beschermde bosgebieden en open semi-natuurlijke habitats om verlies van soorten tegen te gaan. Binnen bos moet er aandacht zijn voor permanent open plaatsen. Het beheer moet ten dele gestoeld zijn op het historisch verstoringsregime, dat co-existentie van soorten met verschillende habitataffiniteit toelaat. Bij de keuze van boomsoorten moet rekening gehouden worden met hun invloed op de kruidlaag en op standplaatskarakteristieken zoals bodemzuurtegraad en -productiviteit en humuskarakteristieken.
Paysage --- Landscape --- Régime sylvicole --- silvicultural systems --- Strate végétale --- Plant strata --- Succession écologique --- ecological succession --- Biodiversité --- Biodiversity --- History --- Évolution --- evolution --- France --- Academic collection --- 630*6 --- 574 --- 630*182.42 --- Forest management. Business economics of forestry. Administration and organization of forest enterprises --- General ecology. Biocoenology. Hydrobiology. Biogeography --- Understorey tree layers --- Theses --- 630*182.42 Understorey tree layers --- 574 General ecology. Biocoenology. Hydrobiology. Biogeography --- 630*6 Forest management. Business economics of forestry. Administration and organization of forest enterprises --- evolution.
Choose an application
Hardwood-dominated temperate forests (mostly in Eastern North America, Europe, North East Asia) provide valuable renewable timber and numerous ecosystem services. Many of these forests have been subjected to harvesting or conversion to agriculture, sometimes over centuries, that have greatly reduced their former extent and diversity. Natural regeneration following harvesting or during post-agricultural succession has often failed to restore these forests adequately. Past harvesting practices and the valuable timber of some species have led to a reduction in their abundance. The loss of apex predators has caused herbivore populations to increase and exert intense browsing pressure on hardwood regeneration, often preventing it. Particularly important are fruit, nut and acorn bearing species, because of their vital role in forest food webs and biodiversity. Restoring hardwood species to natural forests in which they were formerly more abundant will require a number of forest management actions (e.g., resistant hybrids, deer exclosures/protectors, enrichment planting, underplanting, etc.). Similarly, reforesting areas that were once natural forests will also require new silvicultural knowledge. Global warming trends will intensify the need for interventions to maintain the diversity and function of temperate hardwood forests, as well as for increase hardwood reforestation.
Fagaceae species --- soil disturbance --- non-timber forest products --- precision restoration --- protected landscape area --- tree selection --- cultural diversity --- Quercus rubra --- hardwood restoration --- enrichment planting --- sub-tropical hardwoods --- agroforestry --- herbicide effects --- biological diversity --- competition --- Juglans nigra L. --- understorey --- invasive plants --- wildfire --- forest restoration --- Quercus macrocarpa --- riparian forest restoration --- vegetation management --- assisted migration --- sugar maple --- deer browsing --- species composition --- tolerance --- phosphorus --- growth efficiency index --- floristic quality index --- shelterwood --- Carya cordiformis (Wangenh.) K. Koch --- monitoring --- indicators --- seed predation --- Bioclimatic niche --- non-parametric correlation --- unmanaged forest --- Native Americans --- abandoned agricultural field --- native mixed forests --- tree vigor --- forest diversity --- predation --- weed control --- nitrate --- facilitation --- inventory --- hardwoods --- Mexican tree species --- yellow birch --- tree plantation --- seedling establishment --- deer abundance --- avian guilds --- Pinus strobus L. --- Central Hardwood Forest region --- Pinus strobus --- Durango --- MaxEnt --- Juglans nigra --- oak regeneration --- forest regeneration --- Quercus rubra L. --- deer herbivory --- ecosystem services --- tree shelter
Listing 1 - 2 of 2 |
Sort by
|