Narrow your search

Library

KU Leuven (15)

UAntwerpen (1)

UGent (1)

VUB (1)


Resource type

dissertation (14)

book (2)

digital (1)


Language

Dutch (9)

English (7)


Year
From To Submit

2021 (1)

2020 (1)

2019 (4)

2018 (1)

2017 (2)

More...
Listing 1 - 10 of 16 << page
of 2
>>
Sort by

Dissertation
Of platypi and bumblebees : formal models of graded membership.
Authors: --- --- ---
Year: 2011 Publisher: Leuven K.U.Leuven. Faculteit Psychologie en pedagogische wetenschappen. Departement Psychologie

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Keywords


Book
Type-casting typicality in search for concept representations.
Authors: --- --- ---
Year: 2010 Publisher: Leuven K.U.Leuven. Faculteit Psychologie en pedagogische wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Keywords


Dissertation
Kenmerkverificatie bij conceptuele combinaties

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Keywords


Dissertation
Does event segmentation ability uniquely predict event memory?
Authors: --- --- ---
Year: 2020 Publisher: Leuven KU Leuven. Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

The way our minds encode information impacts our lives on a daily basis. It determines how we learn and retain, what we recall after a unique experience, and how long we can remember the events. Research on the working of memory has shown that chunking facilitates subsequent recall through the regrouping of informational units. Event segmentation involves the chunking of visual information. This master’s thesis investigates the relationship between event segmentation and subsequent event memory, while taking into account the possible influence of more general cognitive abilities. Specifically, this study examines whether the ability to segment events can predict subsequent memory above and beyond working memory and executive functioning, hereby replicating basic parts of the set-up used by Sargent et al. (2013). They found that segmentation ability does predict event memory above and beyond the contributions of general cognitive abilities. It was expected that the outcome would be similar despite the differences between the studies. The hypothesis was tested with an online application of tests focusing on event segmentation ability, event memory, working memory and executive functioning on Qualtrics. First, to measure segmentation ability, participants were asked to segment the ongoing behavior in a movie. Second, to measure event memory, participants had to write down as much as they could remember from that movie, followed by choosing which of two frames was directly from the movie and finally, put a collection of frames from the movie in the correct order. Last, to measure working memory and executive functioning participants respectively completed shortened versions of the reading span and the operation span task, and a shortened version of the reading with distraction task, all inspired by the set-up of the original tests. Due to the misconstruction of one subtest, and the low internal consistency of three others, the measures of different segmentation-related abilities were unreliable. The residual cognitive test showed that working memory was not significantly related to segmentation ability and the test was not reliable enough to make strong conclusions regarding the main hypothesis. The correlation between segmentation ability and subsequent event memory was low, possibly due to the fact that only one rater scored the results of the residual event memory task. In conclusion, the core question could not be answered.

Keywords


Dissertation
Woordassociaties en het mentale lexicon: een vergelijking tussen een tekstcorpus en een woordassociatiedatabank
Authors: --- --- ---
Year: 2018 Publisher: Leuven KU Leuven. Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Om het mentale lexicon in beeld te brengen kan men gebruik maken van twee soorten modellen: enerzijds de distributionele modellen die afgeleid zijn van tekstcorpora, anderzijds de netwerkmodellen die afgeleid zijn van woordassociatiedatabanken. De twee modellen zijn in het verleden nog niet vaak vergeleken met elkaar. In deze masterproef zullen we nagaan welk van beide modellen beter kan dienen om de psychologische werking van het mentale lexicon te voorspellen. Allereerst zetten we in deze masterproef uiteen wat woordassociaties precies zijn en hoe de netwerkmodellen op basis van tekstcorpora en op basis van woordassociatiedatabanken in het verhaal passen. Ook schetsen we de verschillen tussen beide. Tijdens het onderzoek zelf zetten we de twee modellen immers tegenover elkaar. Voor het onderzoek hebben we namelijk aan de hand van een experimenteel design Snaut, een model op basis van tekstcorpora, vergeleken met het Dutch Association Lexicon (DAL), een woordassociatiedatabank. Het experimenteel design was een online uitdaging waarbij proefpersonen woorden moesten raden aan de hand van het bekende spelconcept Galgje. In het spel werden zowel woordelijke hints uit Snaut als woordelijke hints uit DAL toegevoegd, waarmee de proefpersonen doelwoorden konden raden. Uit het onderzoeksopzet concludeerden we, in lijn met onze onderzoekshypothese, dat de woordassociatiedatabank even goed en zelfs beter de psychologische werking van het mentale lexicon kan voorspellen als de databank op basis van tekstcorpora. DAL brengt dus beter in kaart hoe op psychologische wijze associaties gelegd worden.

Keywords


Dissertation
When telling the truth becomes a bad thing: A tale of trust and deception
Authors: --- ---
Year: 2017 Publisher: Leuven KU Leuven. Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

When the goal is to keep someone from learning the truth, the rational way to behave in a conversation would be to say nothing at all or something completely irrelevant. But is this indeed what people do in such a situation? This thesis argues that instead of remaining silent or being non-informative, people instead revert to telling so-called half-truths (Vincent & Castelfranchi, 1982) through which they trick their listeners into making wrong inferences. People have the extraordinary gift to understand more than is literally being said in conversations. This is because conversational partners usually adhere to what is called the Cooperative Principle (Grice, 1975), which ensures that what we say is truthful, concise, relevant and perspicuous. Because a listener assumes that a speaker is adhering to this principle, she can make inferences regarding the underlying meaning of the speaker’s utterance. However, all of these assumptions can easily be abused by those who intend to deceive others. In a first study, we established that people indeed prefer misleading to lying. From a rational model analysis, we derived that the trust relationship between conversational partners is of crucial importance in deciding whether to be uninformative or misleading. In the next two studies, we manipulated this factor and looked at whether this caused them to give more misleading or non-informative answers. In addition to this we also tested whether the level of informativity of the misleading answer (i.e. how many options it excludes) has an effect on which strategy is preferred. The results clearly indicated that people prefer misleading to lying, and that the misleading answers were significantly more popular when they excluded fewer options and were thus less informative. However, the results regarding the trust relationship and type of answer were not so clear.

Keywords


Dissertation
Stemming en Taalgebruik
Authors: --- --- ---
Year: 2019 Publisher: Leuven KU Leuven. Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Dagelijks communiceert de mens met elkaar en gemiddeld worden er per dag 16 000 woorden gebruikt . Al meerdere decennia worden er onderzoeken opgesteld om het mentaal lexicon achter deze woorden in kaart te brengen. Het mentaal lexicon wordt doorgaans onderzocht aan de hand van het semantisch netwerk. Dit netwerk is de verzameling van concepten die met elkaar verbonden zijn. Cramer (1968) deed een onderzoek bij verscheidene psychopathologieën en de sterkte van de associatieve-respons. Zij merkte op dat het semantisch netwerk van patiënten op een andere manier georganiseerd is dan de controlegroep. Of het semantisch netwerk van uni- en bipolaire patiënten significant verschilt in vergelijking met de controlegroepen wordt verder onderzocht in deze masterproef. Het semantisch netwerk, opgebouwd uit associaties, wordt vergeleken op basis van een woordassociatietaak (WAT). Een eerste hypothese houdt in dat psychiatrische patiënten meer eigenaardige woorden zullen gebruiken en minder responsen zullen geven, dit zal zich uitdrukken in een hoger aantal ontbrekende woorden. Bij de depressieve patiënten verwachten we dat het semantisch netwerk negatiever en beperkter zal zijn. Dit beperkter netwerk zal zich uitdrukken in meer typische woorden en responsen die gelijken (similariteit) op het gegeven cue-woord. Voor de bipolaire groep maken we de hypothese dat ze meer eigenaardige responsen, inzake woordvalentie (zeer positief of negatief), zullen gebruiken. Verder verwachten we dat hun semantisch netwerk minder samenhangend is. Dit zal uitgedrukt worden in minder responstypicaliteit en -similariteit. Door deze verschillen in valentie voor beide patiëntengroepen, verwachten we een daling in valentiecongruentie met de cue-woorden. Omtrent arousal en dominantie van de woorden wordt een verkennende ingesteldheid aangenomen. Twintig patiënten namen deel aan het onderzoek, waarvan 13 unipolaire en 7 bipolaire patiënten. De patiënten werden gekoppeld aan een controlepersoon op basis van leeftijd, geslacht en hoogst behaald diploma. De triadetaak werd ook voorgelegd. Deze taak bestudeert bijkomend ook de mate van similariteit tussen woorden. Het werkgeheugen werd beoordeeld op basis van de digit span opdrachten. Vervolgens werden twee taken (VAT en Lextale) afgenomen voor de woordenschat in te schatten. De unipolaire patiënten scoorden zoals verwacht hoger op respons-similariteit maar niet voor respons-typicaliteit. Bijgevolg kan er geen besluit worden gemaakt omtrent het al dan niet bezitten van een beperkter associatief netwerk. De hypothese dat bipolaire patiënten een minder samenhangend netwerk zouden hebben, wordt in deze studie niet bevestigd. De responsen van unipolaire patiënten waren significant passiever en zwakker dan de controlegroep. Er werd voor deze groep geen verschil vastgesteld omtrent lage valentie van responsen, wel werd de hypothese bevestigt van een lagere valentiecongruentie. Voor de bipolaire patiënten werden er verder geen significante verschillen gevonden in vergelijking met de controlegroep. Wel werd een sterk effect gevonden dat bipolaire patiënten meer positieve en sterke woorden gebruiken. In beide groepen scoorden de patiënten significant minder inzake werkgeheugen. Men kan besluiten, op basis van deze studie, dat het semantisch netwerk van uni- en bipolaire patiënten verschilt in bepaalde karakteristieken bij vergelijking met de controlegroep.

Keywords


Dissertation
Kunnen persoonlijkheidsvariabelen een verklaring bieden voor inter-individuele verschillen in categorisatie?
Authors: --- --- ---
Year: 2015 Publisher: Leuven : KU Leuven. Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Deze masterproef gaat de samenhang na tussen enerzijds de manier waarop individuen structuur aanbrengen in een ogenschijnlijk willekeurige verzameling stimuli en anderzijds hun positie op bepaalde persoonsvariabelen. De centrale onderzoeksvraag van deze masterproef luidt: 'Kunnen persoonsvariabelen een verklaring bieden voor inter-individuele verschillen in categorisatie?'. De onafhankelijke variabele in dit onderzoek is categorisatie. Categorisatie wordt nagegaan met een vrije sorteertaak, waarbij twee maten de inter-individuele verschillen kwantificeren: het aantal groepen waarin deelnemers de stimuli verdelen en de mate waarin de deelnemers bij het groeperen trouw blijven aan de similariteitsstructuur die de stimuli onderligt. Verder onderkennen we zeven onafhankelijke variabelen: vier trekvariabelen (need for cognition, need for closure, preference for consistency en preference for harmony) en drie toestandsvariabelen (valentie, arousal en dominantie). Voor de meting van deze variabelen werden vragenlijsten gebruikt, behalve voor preference for harmony, waar een computertaak werd gebruikt. Uit de resultaten blijkt dat de inter-individuele verschillen in aantal groepen stabiel zijn over verschillende stimulussets, terwijl de inter-individuele verschillen in simplicity dat niet zijn. De ingesloten persoonsvariabelen kunnen geen verklaring bieden voor deze inter-individuele verschillen, maar er werd wel interessante samenhang gevonden tussen sommige persoonlijkheidsvariabelen. Namelijk een negatief verband tussen need for cognition en need for closure, een positief verband tussen preference for consistency en need for closure en een negatief verband tussen preference for harmony en need for cognition. In de discussie worden deze bevindingen teruggekoppeld aan de literatuur en worden sterktes en zwaktes van het onderzoek beschreven, gekoppeld aan enkele suggesties voor vervolgonderzoek. We kunnen besluiten dat deze masterproef een brug opent naar verder onderzoek over inter-individuele verschillen in categorisatie, waarbij alle opties nog open staan om een link te vinden tussen persoonlijkheid en categorisatie.

Keywords


Dissertation
Beyond categorizing in terms of race : A replication study of Kurzban, Tooby and Cosmides' (2001) inquiry
Authors: --- --- ---
Year: 2015 Publisher: Leuven : KU Leuven. Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Age, gender and race are by many researchers referred to as the three primitive categories used when you perceive others. Kurzban, Tooby and Cosmides (2001), however, doubt the status of race as a primitive category. In their 2001 study, they argue, on the basis of six experiments, that race is a byproduct of categorizing in terms of coalition. In this master's thesis, we replicated the study of Kurzban et al. (2001) to ascertain whether the same effect can be observed. By replicating the experiment of Kurzban et al. (2001), we wanted to examine the status of race. A first - high powered - replication study was conducted in the USA. A second replication study was performed in Flanders. The methods and materials of both replications were the same; only the adopted language differed. In the two conditions of both experiments, participants first saw a discussion between two basketball teams on the basis of written sentences and photographs of the players. In the instructions preceding the conversation, participants were asked to form an impression of the players. After this first phase, the participants were presented with a short distractor task. In the last phase of the experiment, a surprise recall task followed where the participants had to match the right photograph and sentence from the first phase again. The difference between both conditions was that in the first condition, also called the verbal cue condition, participants could only use the verbal utterances the players made to determine team membership. However, in the second condition, the visual cue condition, team membership was indicated by means of different t-shirt colors (grey and yellow) so participants could not only use verbal cues but also visual cues. In the last phase of the experiment, participants obviously made a lot of errors, i.e. a mismatch between a sentence and a photograph. Four types of errors were possible (same team same race, different team same race, same team different race and different team different race), wherefrom two scores (coalitional encoding and racial encoding) could be derived. These errors and scores are essential when analyzing the results. In the USA study, we observed the same effect (but with lower effect sizes) as Kurzban et al. (2001), that is a decrease in racial encoding and an increase in coalitional encoding when visual cues (i.e. different t-shirt colors) are present. In the Flemish study, we observed a similar effect for coalition encoding, but an insignificant effect for racial encoding. This insignificant effect could be due to the low power of the study (the sample size was too small). Another hypothetical explanation could be the difference in social context, as blacks have another status in America than in Europe/Belgium.

Keywords


Dissertation
De Rationaliteit Van De Fundamentele Attributiefout
Authors: --- ---
Year: 2017 Publisher: Leuven KU Leuven. Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

In deze masterthesis wordt de fundamentele attributiefout, een fenomeen waar al sinds de jaren ’40 interesse in is, verder onderzocht. Mensen maken deze fout wanneer ze uit het gedrag van een persoon persoonlijkheidskenmerken attribueren, zelfs als dat gedrag volledig toegeschreven kan worden aan de situatie. Stel dat een werknemer vaak te laat komt opdagen op zijn werk, en de baas hem daardoor als ongemotiveerd beschouwt. Er zijn echter vele andere mogelijke verklaringen, die geen attributie van een persoonskenmerk inhouden: misschien heeft de werknemer een ernstig zieke vrouw waar hij elke ochtend mee naar het hospitaal moet. Dit verhindert hem regelmatig om tijdig te vertrekken, terwijl hij eigenlijk heel gepassioneerd en gemotiveerd is in zijn job. Deze masterproef is een empirische studie en vertrekt vanuit een replicatie op het klassieke Jones en Harris paradigma (1967), waarin de fundamentele attributiefout wordt teruggevonden. Er wordt experimenteel nagegaan of de fundamentele attributiefout gerepliceerd kan worden. Het doel van deze masterproef gaat echter verder dan deze replicatie. De rationaliteit van deze fout wordt nader onderzocht in deze experimenten. Gebaseerd op bestaande literatuur wordt een Rationele Attributie Theorie (RAT) ontwikkeld waarmee we hopen de fundamentele attributiefout beter te begrijpen en de rationaliteit van de fout te onderzoeken. Aan de hand van het RAT-model worden voorspellingen gemaakt over de attributies die mensen maken. Het model stelt een hypothese voorop aangaande hoe mensen tot de attributie van persoonlijkheidskenmerken uit gesteld gedrag komen en op basis daarvan kunnen we voorspellen welke attributies verwacht worden in enkele variaties van het basisparadigma. In een tweede Experiment is er daarom ook interesse in de invloed die het stellen van ambivalent gedrag heeft op de attributie van persoonlijkheidskenmerken of attitudes. Een derde Experiment helpt nog verder te toetsen of dit model opgaat of niet. Met deze resultaten wordt een besluit gevormd over hoe rationeel de fundamentele attributiefout eigenlijk is. In deze masterthesis volgen de resultaten in grote lijn het RAT-model. De fundamentele attributiefout treedt zoals verwacht op. Ook is er een duidelijke invloed van ambivalente essays op de attributie van persoonlijkheidskenmerken of attitudes. Geobserveerd ambivalent gedrag, in een situatie die een gedrag met een duidelijke attitude oplegt, zorgt er zoals verwacht voor dat de toeschouwer een attitude attribueert naar de tegenovergestelde attitude als opgelegd toe. Wanneer mensen een gedrag stellen tegenovergesteld aan de opgelegde examensituatie wordt er een extreme attributie gemaakt uit dit gedrag (maar tegen de voorspellingen in niet extremer dan in een vrije situatie).

Keywords

Listing 1 - 10 of 16 << page
of 2
>>
Sort by