Listing 1 - 10 of 18 | << page >> |
Sort by
|
Choose an application
Choose an application
Choose an application
Choose an application
Choose an application
Door een groeiende nood aan nieuwe efficiënte renovatietechnieken en duurzame bouwmethoden, wordt teruggegrepen naar houten structuren. Deze materiaaleigenschappen zijn echter vaak te beperkt om aan de structurele eisen van een gebouw te voldoen. Door het creëren van een composietvloer die bestaat uit houten liggers en een betonnen laag verbonden door middel van connectoren, kan hieraan wel voldaan worden en zijn toepassingen zowel in de nieuwbouw als renovatie mogelijk. Voortbouwend op korte termijnbeproevingen door Cornillie in 2012 aan de KaHo Sint-Lieven werd het gedrag van hout-betonvloeren op lange termijn onderzocht. Hiervoor werden drie proefstukken met als variabele parameter de wapening gedurende 160 dagen onder een constante belasting van 2kN/m² opgesteld. Hieruit blijkt dat de invloed van de relatieve vochtigheid een belangrijke impact op de doorbuiging heeft en dit vooral bij het ongewapende proefstuk. Er werd een kruipcoëfficiënt per proefstuk bepaald en de geïnduceerde spanningen konden geanalyseerd worden. Ook werden enkele modellen in Eindige Elementen softwarepakketten uitgewerkt, maar door het gebrek aan empirisch meetwaarden waaraan het model kan gestaafd worden, leveren deze nog geen gewenste resultaten op. Er is nood aan nieuw en uitgebreid experimenteel onderzoek zodat deze modellen het gedrag op korte en lange termijn correct kunnen voorspellen.
Choose an application
Beton en mortel zijn van heel groot belang in de bouw. De dag van vandaag wordt steeds meer gebruik gemaakt van alternatieve bindmiddelen, zoals hoogovenslak, omdat de cementindustrie bij de productie van Portlandklinker een van de meest vervuilende industrieën is op vlak van koolstofdioxide-uitstoot (CO2-uitstoot). Bij de productie van hoogovenslak is er geen bijkomende CO2-uitstoot aangezien het een bijproduct is uit de staalindustrie. Ook worden vaak verschillende water/bindmiddelfactoren (W/B-factoren) gebruikt, afhankelijk van de sterkteklasse van het referentiebeton, de hoeveelheid aanmaakwater en de omgevingsklasse waaraan moet voldaan worden (NBN B15-001:2018). Bovendien kan er gekozen worden uit een brede waaier aan type granulaten waaruit het inert skelet met verschillende combinaties kan opgebouwd worden. In het kader van deze masterproef worden beton- en equivalente mortelmengsels met alternatieve bindmiddelen, variërende W/B-factoren en variërend inert skelet, met 2 verschillende nabehandelingsmethodes, onderzocht op hun carbonatatiesnelheid, waarbij bijkomend de correlatie tussen mortel en beton onderzocht wordt. Carbonatatie is een aantastingsmechanisme waarbij CO2, afkomstig uit de atmosfeer, in het beton of mortel binnendringt en reageert met de calciumhoudende fasen. Door deze reactie verlaagt de alkaliteit, wat resulteert in een daling van de pH-waarde. Betonnen constructies worden vaak binnenin gewapend met wapeningsstaal. Dat wapeningsstaal wordt beschermd door een passiveringslaag bestaande uit een dun laagje oxide op het staaloppervlak. Door deze pH-daling, afkomstig van carbonatatie, zal de passiveringslaag zijn beschermend karakter verliezen, waardoor corrosie van het wapeningsstaal mogelijk wordt. Staalcorrosie leidt tot volumetoename, wat voor spanningen en scheuren kan zorgen binnenin de constructie. Deze thesis beschrijft het carbonatatieproces in cementachtig materiaal. In het kader van het experimenteel onderzoek werd met 6 verschillende beton- en mortelmengsels gewerkt. Als referentiemengsel werd vanuit een mengsel met 40m% hoogovenslak (S) en 60m% Portlandcement (PC), een W/B-factor van 0,50 en een inert skelet van kalksteen vertrokken. Vervolgens werden 2 mengsels gebaseerd op een variatie in bindmiddel, namelijk 100m%PC enerzijds en 70m%S met 30m%PC anderzijds, aangemaakt. Het vierde en vijfde mengsel kregen een hogere W/B-factor, namelijk 0,55 en 0,60. Tenslotte was het zesde mengsel een variatie in inert skelet, nu met gerolde granulaten (riviergrind) in plaats van gebroken granulaten (kalksteen). Er werd per mengsel ook steeds de vergelijking gemaakt tussen 2 nabehandelingstechnieken, namelijk klimaatkast en waterbad. Per mengsel werd een equivalent mortelmengsel vervaardigd, berekend volgens de methode ‘mortier du béton équivalent’ (MBE) (Schwartzentruber & Catherine, 2000). Voor elk mengsel werden, naast de carbonatatieproeven, ook drukproeven en porositeitsproeven uitgevoerd. De carbonatatiediepte werd na 4, 8 en 13 weken bepaald met behulp van de pH-indicator fenolftaleïne. Deze kleurt donkerpaars bij een pH-waarde > 10,5 en blijft kleurloos bij een pH-waarde < 9, wat wijst op carbonatatie. Tussen deze 2 pH-waardes is er een overgangszone van kleurloos naar lichtpaars, en van lichtpaars naar donkerpaars (magenta).
Choose an application
Het gebruik van beton in de bouwsector zorgt voor een hoge jaarlijkse CO2-uitstoot wat hoofdzakelijk wordt veroorzaakt door de productie van het Portlandcement. Deze CO2-uitstoot kan verminderd worden door het Portlandcement deels te vervangen met een alternatief bindmiddel zoals gemalen gegranuleerde hoogovenslak. Naast de positieve impact op het milieu zal deze vervanging ook de uiteindelijke betoneigenschappen beïnvloeden zoals de carbonatatieweerstand. Uit de literatuur blijkt dat de CO2-buffercapaciteit per volume cementpasta, die geassocieerd kan worden met het gereageerde CaO-gehalte, een bepalende parameter is voor deze carbonatatieweerstand. Indien er nu relaties kunnen gevonden worden, tussen de verschillende parameters die de reactiviteit van de bindmiddelset beïnvloeden en de finale reactiegraad, zou de carbonatatieweerstand makkelijker voorspeld kunnen worden. Het uiteindelijke doel van deze masterproef was dan ook om, door middel van een literatuurstudie en een experimenteel onderzoek, relaties te zoeken tussen de bewaaromstandigheden, het vervangingspercentage, de fijnheid en de chemische samenstelling van de hoogovenslak en de reactiegraad van de hoogovenslak. Daarnaast wordt in dit onderzoek verschillende methodes besproken voor het karakteriseren van de fijnheid van alternatieve bindmiddelen, voor het stopzetten van de hydratatie van een cementpasta en voor het bepalen van de reactiegraad van de hoogovenslak waarbij in het experimenteel onderzoek gebruik gemaakt werd van een droge laserdiffractie, een isopropanol uitwisseling en een selectieve oplossingsmethode. In het experimenteel onderzoek werden 13 mengsels aangemaakt door twee verschillende Portlandcementen te combineren met twee verschillende hoogovenslakken of met een kwartsmeel die een equivalente fijnheid had als de twee hoogovenslakken. Voor de proefstukken met Portlandcement en hoogovenslak werden de reactiegraden van de hoogovenslak bepaald en voor de proefstukken uit zuiver Portlandcement en de proefstukken met Portlandcement en kwartsmeel werden de hydratatiegraden van het Portlandcement bepaald. Aan de hand van de reactiegraden van de verschillende soorten proefstukken werden de relaties tussen de verschillende parameters en de reactiegraad van de hoogovenslak onderzocht. De hydratatiegraden van de proefstukken uit zuiver Portlandcement waren enerzijds noodzakelijk voor het berekenen van de reactiegraad van het hoogovenslak en anderzijds werden ze samen met de hydratatiegraad van de proefstukken met Portlandcement en kwartsmeel gebruikt om het ‘filler effect’ te onderzoeken.
Choose an application
Voor de (rest)levensduurvoorspelling van betonnen constructies wordt momenteel uitgegaan van één primordiaal degradatiemechanisme, bijvoorbeeld carbonatatie of chloride-aantasting. Naar deze afzonderlijke aantastingsmechanismen is al veelvuldig onderzoek gedaan en hun impact op constructies is in grote mate gekend. In de praktijk zullen echter meerdere degradatiemechanismen tegelijk een constructie aantasten. Voor constructies buiten waarbij natte en droge periodes elkaar afwisselen gecombineerd met chlorides (bv. in kustgebieden, bruggen en tunnels enz.), zal zowel carbonatatie als chloride-indringing voorkomen. In welke mate beide aantastingsmechanismen elkaar beïnvloeden, is minder goed gekend. Eén van de voornaamste invloedsparameters die hierbij moet beschouwd worden, is het bindmiddeltype. Typisch wordt in de literatuur en praktijk zuiver portlandcement als referentie gebruikt, echter wordt in een Belgische context vastgesteld dat er meer mengcementen gebruikt worden. In deze thesis wordt daarom gewerkt met de alternatieve bindmiddelen (Supplementary Cementitious Materials = SCM) gemalen gegranuleerde hoogovenslak en vliegas als partiële vervangers voor portlandcement. Wanneer portlandcement geproduceerd wordt, komt er een zeer grote hoeveelheid CO2 vrij en door zijn frequent gebruik overal ter wereld is het één van de grootste bronnen van CO2-uitstoot. Een oplossing voor het reduceren van deze uitstoot is bij het vervaardigen van betonmengsels portlandcement deels te vervangen door alternatieve bindmiddelen. Eén van de grootste problemen bij deze oplossing is dat het effect van deze alternatieve bindmiddelen op de weerstand tegen gecombineerde aantasting van chloride-indringing en carbonatatie nog niet goed gekend is. Het is van belang dat het al dan niet gecombineerde effect van deze mechanismen bekend is wanneer men onderzoek wil doen naar de stabiliteit van betonwapening aangezien deze mechanismen ervoor zorgen dat het wapeningsstaal wordt aangetast. Deze thesis focust op de invloed van chloride-indringing op de weerstand tegen carbonatatie. Eerst werden de betonnen proefstukken onderworpen aan diffusie, namelijk de versnelde chloride-indringingsmethode van 30 dagen (NT BUILD 443, 1995-11). Hierbij werden de proefstukken in een zoutwaterbad geplaatst door 165 ± 1 g NaCl per dm³ NaCl toe te voegen per dm³ gedemineraliseerd water. Om de impact te analyseren werden ook nog referentieproefstukken aangemaakt die 30 dagen geconditioneerd werden in een gedemineraliseerd waterbad. Daarna werd een deel van deze proefstukken, zowel uit het zoutwater als gedemineraliseerd waterbad, onderworpen aan een versneld carbonatatieproces waarbij de proefstukken in een carbonatatiekast geplaatst werden die een milieu met 1% CO2 nabootst. Als algemene conclusie kan gesteld worden dat carbonatatie aanzienlijk trager zal verlopen na chloride-indringing. De chlorides zorgen voor een verkleining van de poriën waardoor de porositeit van het beton afneemt en de weerstand tegen carbonatatie stijgt. De doelstelling van deze thesis is om aan de hand van een literatuurstudie en experimenteel onderzoek op betonnen proefstukken een inschatting te maken van de impact van chloride-indringing op de weerstand tegen carbonatatie in beton met SCM’s. De resultaten van het onderzoek kunnen als basis dienen voor het bijsturen van de huidige degradatiemodellen om zo tot een betrouwbare levensduurvoorspelling te komen.
Choose an application
Beton is een poreus materiaal waardoorheen water kan getransporteerd worden. Dit kan zowel vloeibaar water als waterdamp zijn. In water kunnen schadelijke stoffen opgelost zijn die op lange termijn de duurzaamheid van beton of het wapeningsstaal negatief beïnvloeden. Het doel van deze masterproef is om een beter beeld te krijgen van het vochttransport in beton. Dit vochttransport wordt beïnvloed door verschillende parameters waaronder het bindmiddeltype en de bewaartermijn. Portlandcement is het bindmiddel bij uitstek, maar de productie ervan is slecht voor het milieu, daarom wordt de voorkeur gegeven aan hoogovenslak, een bijproduct van de ijzerproductie. Om uitharding van het bindmiddel te verkrijgen, moet water toegevoegd worden. Door de hydratatiereactie worden capillaire poriën gevormd. Deze poriën zorgen ervoor dat water zich doorheen het beton kan transporteren. De permeabiliteit van beton wordt voornamelijk bepaald door de water-bindmiddel-factor (w/b-factor). Water beweegt zich door beton aan de hand van twee transportmechanismen: capillaire absorptie en diffusie. Capillaire absorptie ontstaat bij direct contact met water, terwijl diffusie plaatsvindt bij een verschil in relatieve vochtigheid (RV) tussen de omgeving en het beton. Er is gekozen om een klassiek beton met Portlandcement te gebruiken en een beton waarbij Portlandcement voor 40m% werd vervangen door gemalen gegranuleerde hoogovenslak. Verschillende proefstukken werden aangemaakt en vervolgens voor 3 of 28 dagen gesealed cured. Dit onderscheid in duurtijd laat toe om het effect van de bewaartermijn op de porositeit en bijgevolg ook het vochttransport te analyseren. Het experimenteel onderzoek op deze mengsels kan opgesplitst worden in twee grote delen: enerzijds werd het vochttransport doorheen beton geanalyseerd met behulp van opmetingen van de RV op verschillende dieptes in het beton. Anderzijds werden ook een aantal kubussen voorzien die blootgesteld werden aan meerdere nat-droog cycli. Dit om het effect te zien op de hoeveelheid opgenomen of verdampt water tijdens waterabsorptie en uitdroging van deze proefstukken. Omdat de effectieve w/b-factoren van de gemaakte mengsels ver uit elkaar lagen, was het moeilijk om deze mengsels met elkaar te gaan vergelijken. Zoals eerder vermeld is de w/b-factor één van de belangrijkste factoren die de permeabiliteit van beton bepaalt. De w/b-factor heeft een heel groot effect op de waterabsorptie: hoe lager de w/b-factor, hoe lager de waterabsorptie. Een langere bewaringstermijn zorgt ook voor een lagere waterabsorptie. Tijdens dit proefprogramma was dit zo bij het mengsel met hoogovenslak. Bij Portlandcement daarentegen, had een langere bewaartermijn geen verminderd effect op de waterabsorptie. De waterabsorptie gebeurt veel sneller dan de uitdroging van de kubussen. De resultaten van dit onderzoek creëren een beter beeld van het RV verloop tijdens benatting en uitdroging. De RV is een belangrijke parameter die bepaalt of er carbonatatie (bij ±60% RV) of chloride-indringing (bij ±100%) optreedt. Daarom is het handig om te weten hoelang het duurt om op een bepaalde diepte bij een RV van 60% naar een RV van 100% te gaan, maar ook hoelang het daarna opnieuw duurt om naar een RV van 60% te gaan. Op basis van dit experimenteel onderzoek zou men in een volgende fase kunnen kijken naar wat het effect is van deze nat-droog cycli op de carbonatatie- of chloride aantasting.
Choose an application
In deze thesis werd onderzocht hoe de verwerkbaarheid van vezelversterkte en gepolierde betonvloeren in industriële toepassingen op een meer accurate manier gemeten en beoordeeld kan worden. In deze toepassing wordt vezelbeton, met staalvezellengte van 60 mm en diameter van 0,75 mm, gebruikt in combinatie met een wapeningsnet (typisch 7/7/100/100) om op die manier een vloer te kunnen uitvoeren zonder uitzettingsvoegen. Het ontwerpen van een testopstelling, die bruikbaar is binnen een laboratoriumomgeving om de verwerkbaarheid te evalueren, is een belangrijke stap in de richting van het oplossen van enkele vezelbeton gerelateerde problemen die zich voordoen. Gedurende de thesis is er een proefprocedure opgebouwd waarbij verschillende betonsamenstellingen onderzocht werden met een zelf ontworpen vezelbeton stortsimulatie box (VSSB). Deze testopstelling werd ontworpen om het gedrag van vezelbeton tijdens het storten te simuleren en te onderzoeken. De VSSB bestaat uit twee boxen die boven elkaar geplaatst worden. De bovenste box fungeert als een trechter waarlangs het beton kan doorstromen naar de onderste box die vervolgens ontworpen is om een vloeropbouw uit de praktijk na te bootsen. De VSSB is aanpasbaar waarbij verschillende parameters zoals valhoogte, trechteropening en het eventuele trillen van het beton kunnen gevarieerd worden. Verschillende betonsamenstellingen kunnen worden getest met de VSSB waarbij volgende resultaten opgemeten worden: uitvloeiing onderaan (UO), uitvloeiing bovenaan (UB), hoogte op het net (HN (+)) en uitvloeiing onder het net (HN (-)). Tot slot werden er enkele druk- en krimpproeven uitgevoerd. Om de VSSB te testen, werden tal van samenstellingen aangemaakt waarna deze samenstellingen beoordeeld werden. . De beoordeelde samenstellingen hadden steeds een andere opbouw qua hoeveelheid staalvezels (0 kg/m³, 15 kg/m³, 20 kg/m³ en 25 kg/m³), hoeveelheid cement, cementtype en hoeveelheid gebruikte granulaten. Aan de hand van de VSSB is gebleken dat het toevoegen van staalvezels een negatief effect had op de verwerkbaarheid van de betonsamenstelling. Zo zorgt een toenemende dosering aan vezels voor een afname in de verwerkbaarheid wat ook werd bevestigd in de literatuurstudie. Echter is er momenteel nog geen methode beschreven die toelaat de verwerkbaarheid te testen op een manier gelijkend op die van de VSSB. Ook is er vastgesteld dat de resultaten bekomen met de slump en flow soms een verkeerde beoordeling geven over de verwerkbaarheid en consistentie van het betonmengsel. Op basis van het experimenteel werk uitgevoerd in deze thesis met de VSSB (valhoogte 45 cm) kon een richtgebied opgesteld worden waaraan een betonmengsel moet voldoen om als een verwerkbaar mengsel gekwalificeerd te worden (Tabel 1-1). Het gebied is gekozen voor een valhoogte van 45 cm omdat er is aangetoond dat bij een stijgende valhoogte de kans op het vaststellen van holtes kleiner is. De druk- als krimpproeven gaven afwijkende resultaten. Deze afwijking zal te wijten zijn aan het feit dat er een ander CEM I, CEM III en superplastificeerder gebruikt werd in het labo. Tabel 1-1: Totaal gebied VSSB met valhoogte 45 cm Opmeting Valhoogte 45 cm UO [cm] 44,0 - 63,5 UB [cm] 0,0 – 17,0 HN (+ -) [cm] -4,5 – 4,5
Listing 1 - 10 of 18 | << page >> |
Sort by
|