Narrow your search

Library

KU Leuven (4)


Resource type

dissertation (4)


Language

Dutch (4)


Year
From To Submit

2022 (2)

2019 (1)

2018 (1)

Listing 1 - 4 of 4
Sort by

Dissertation
Opzoek naar droogtetolerante herkomsten voor de hazelaar

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Het versterkt broeikaseffect zorgt voor een algemene klimaatopwarming met een stijging van droogteproblemen tot gevolg. Wereldwijd zullen bomen en struiken, waaronder de hazelaar (corylus avellana), zich moeten aanpassen aan de vaak snel veranderende abiotische omstandigheden van het leefmilieu. De manier waarop de verschillende herkomsten van de hazelaar om gaan met de steeds toenemende droogteproblematiek verschilt. Het onderzoek naar droogtetolerante herkomsten van de hazelaar doormiddel van een stress- en controlegroep heeft tot een aantal inzichten geleid. De planthoogte van de Spaanse herkomst en de C. maxima zijn kleiner dan die van de Vlaamse herkomst en de hybride indien deze in Vlaanderen in potten worden opgekweekt. Ook lijkt de Vlaamse herkomst over de kleinste bladeren te beschikken. De resultaten van de droogteproef wijzen op een lager waterverbruik van de Spaanse herkomst dan de overige groepen proefplanten. Met andere woorden: de Spaanse herkomst lijkt zuiniger om te springen met de beschikbare hoeveelheid water. Waarschijnlijk komt dit door de kleinere bladoppervlakte die de verdamping beperkt (Granier et al., 1999). Hierdoor wordt de Spaanse herkomst tijdens droogteperiodes minder gehinderd op vlak van vegetatieve groei waardoor grotere hoogtegroei mogelijk is (Baldwin, 2015). Waarschijnlijk is de grotere hoogtegroei het gevolg van het later sluiten van de huidmondjes tegen waterverlies, waardoor de CO2 assimilatie geen beperkende factor speelt (Chaves et al., 2003). Droogtestress maakt de kans op cavitatie groter wat kan leiden tot het afsterven van de eindscheuten (Barigah et al., 2013). Het afsterven van de eindscheuten was duidelijk aanwezig bij de Vlaamse herkomst, de hybride en de C. maxima waardoor de hoogte van de planten afnam na de droogteperiode. De Spaanse herkomst vertoonde het minst bladverdroging en bladval wat wijst op minder droogtestress. Dit komt waarschijnlijk door de kleinere bladoppervlakte. Grotere bladeren van de Vlaamse herkomst, de hybride en de C. maxima verdampen meer water waardoor het gebrek aan voldoende water sneller zal optreden en de huidmondjes doen sluiten. Op deze manier raken de bladeren oververhit en treedt er bladschade en bladval op (Bréda et al., 2006). De Vlaamse herkomst, de hybride en de C. maxima vertoonden een soort “compensatiegroei”, na de herintroductie van water, wat tot uiting kwam door een grotere knopontwikkeling (Spieß et al., 2012). Bij de Spaanse herkomst kwam dit een stuk minder voor. De oorzaak hiervan ligt waarschijnlijk bij het zuiniger omspringen met water waardoor de groeiachterstand beperkt bleef. De Spaanse herkomst vertoonde, na de droogteperiode, een trend waarbij er minder scheuten gevormd werden en de knoppen ook minder ontwikkeld waren dan bij de Vlaamse herkomst, de hybride en de C. maxima. Dit kan het gevolg zijn van een grotere wortel/scheutverhouding van de Spaanse herkomst als bescherming tegen droogte (Gargallo-Garriga et al., 2015; Valladares & Pearcy, 2002). Als gevolg van de droogteperiode ging de herfstverkleuring van de Vlaamse herkomst, de hybride en de C. maxima later van start en werd de groeiperiode verlengd (Vander Mijnsbrugge et al., 2016). Dit kwam door het grotere aantal aan nieuwe jonge blaadjes, gevormd na de bladval die plaatsvond tijdens de droogteperiode. Dit werd bevestigd door een tragere daling in chlorofylgehalte (Merzlyak & Gitelson, 1995). De Spaanse herkomst vertoonde deze verlenging in groeiperiode niet wat wijst op

Keywords


Dissertation
Herkomstproef bij Eenstijlige meidoorn (Crataegus monogyna Jacq.)

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Autochtone planten zijn een zeldzaamheid in Vlaanderen, slechts 5 % van de planten in onze bossen zijn autochtoon. Ze zijn bedreigd door bosversnippering, ontbossing en het verwijderen van kleine landschapselementen. Daarnaast importeren we steeds meer zaad en plantgoed uit het buitenland waar het goedkoper is. Het inbrengen van niet-autochtoon plantgoed kan vele negatieve effecten met zich meebrengen. De niet-lokale planten kunnen bijvoorbeeld hybridiseren met soorten van hier waardoor er een uitteeltdepressie kan ontstaan. Een ander risico is dat ze gaan woekeren en zo de autochtone planten verdringen. Niet-autochtone bomen kunnen mogelijkerwijze ziektes meebrengen en die zo verspreiden. Als laatste kunnen ze ook een invloed hebben op de omringende planten- en dierengemeenschappen. Autochtone planten hebben daarentegen verschillende voordelen. Ze zijn namelijk door de tijd heen genetische aangepast aan hun omgeving. Daardoor zijn ze bijvoorbeeld beter bestand tegen ziektes en vorst. Dat laat hun toe beter te groeien. Ook hebben autochtone planten vaak een cultuur-historische waarde gekregen. De verschillen tussen autochtoon en niet-autochtoon plantgoed is te onderzoeken met een herkomstproef. In dit onderzoek is fenologie het onderzoeksobject van de herkomstproef. Specifiek onderzochten we of er verschillen zijn in het tijdstip van knopuitloop, bloei, bladverkleuring en -val tussen Eenstijlige meidoorns (Crataegus monogyna Jacq.) van verschillende herkomsten. De meidoorns zijn afkomstig uit 10 verschillende regio’s: vijf in Vlaanderen, twee in Wallonië en telkens een in Hongarije, Italië en het Verenigd Koninkrijk. De aanplant waarop het onderzoek gebeurde bevat bomen van Eenstijlige meidoorn en ligt in Londerzeel. Hetzelfde onderzoek gebeurde ook op de nakomelingen die zich in de kwekerij van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek bevinden, te Geraardsbergen. Met behulp van een scoringssysteem beoordeelden we in welke mate de fenologische verschijnselen zich vroeger of later voordoen. Het verwerken van die gegevens gebeurde door middel van Excel en het statistische programma SPSS. Bij de statistiek bekeken we aan de hand van poisson regressie of er verschillen zijn tussen de verscheidene herkomsten. Uit de resultaten blijkt dat er wel degelijk verschillen zijn tussen de verschillende herkomstregio’s, zowel bij de moederplanten als nakomelingen, als gevolg van een andere lengtegraad of hoogteligging van het herkomstgebied. De herkomst heeft een invloed op het tijdstip van knopuitloop, bloei en, in mindere mate, de bladverkleuring en bladval. Het tijdstip van knopuitloop en bloei is vroeger bij de zuiderse en later bij de Waalse meidoorns ten opzichte van de Vlaamse meidoorns. Bij bladverkleuring en -val is dat andersom, de Waalse meidoorns gaan vroeger verkleuren en hun blad verliezen en de zuiderse planten later, ten opzichte van de Vlaamse. Het is interessant om vast te stellen dat de fenologische processen in het begin van het groeiseizoen (knopuitloop en bloei) sterker bepaald lijken door de herkomst dan de processen aan het einde van het groeiseizoen (bladverkleuring en bladval). Daarnaast vinden we ook aanwijzingen dat de zuiderse nakomelingen zich steeds meer als Vlaamse meidoorns gaan gedragen.

Keywords


Dissertation
De fenologie zoals het is bij Rode kornoeljes doorheen de seizoenen - Spatiale plasticiteit en genetische diversiteit op niveau van populaties, genotypes en klonen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Planten reageren via ruimtelijke aanpassingen op hun omgeving. In deze proef vergelijken we tot 343 gestekte Rode kornoeljes op verschillende omgevings- en genetische niveaus. De stekken werden ongeveer gelijktijdig geplant vanaf 2004 op twee sites op slechts 24 kilometer van elkaar. Het algemene klimaat tussen deze aanplantingen is hetzelfde. De verschillen in blootstelling aan het klimaat tussen beide terreinen blijken echter groot genoeg om toch verschillen in timing van reacties uit te lokken. We spreken dan over spatiale plasticiteit. Dit eindwerk is een analyse van die verschillen. De seizoenen van het jaar 2018 vormen daarbij de leidraad. De factor die het meest belicht wordt doorheen dit verhaal is de expositie. Die komt grotendeels overeen met de oriëntatie van de aangeplante rijen. Je hebt immers een invloed van zowel de positie van de zon als van de dominante windrichting. We bekijken die lokale expositie niet alleen op niveau van oriëntatie maar ook op niveau van de rijen. Daarnaast vergelijken we de verschillen ook ten opzichte van de populatie en het genotype. Er is soms sprake van een (epi)genetische invloed afkomstig van de populatie van moederplanten. Anderzijds is er de genetische invloed van de moederplant zelf. Die werkt verder in de stek, de kloon. Tot slot is er nog een fractie die rechtstreeks het niveau van de kloon beïnvloedt. Ondanks al die niveaus herkent ieder van ons zulke seizoenverschijnselen. Het tijdstip voor de bladuitloop bij Rode kornoelje blijkt vooral genetisch bepaald te zijn. Hoe meer zoninval hoe sneller de bladuitloop ook inzet. De blootstelling voor wind speelt dan nog niet. Verschillen in expositie leiden ook tot verschillen in timing van bloei. De plant heeft enerzijds zonne-energie nodig, anderzijds initieert stress ook bloei. Hoe meer blootstelling aan zon en wind, hoe sneller de bloei zich dus inzet. Er is een lichte genetische invloed, ook zichtbaar op niveau van de rij. Uitzonderlijk werd er dit jaar ook bij een deel van de Rode kornoeljes nabloei, een Sint-Janslot, vastgesteld. Zaadwinning speelde vermoedelijk een grote rol. Het uitzonderlijk warme weer dit jaar zorgde ook voor bladverdroging, vooral bij kornoeljes in een concurrentiepositie. We testten ook of je herfstverkleuring beter inschat met behulp van een kleurenstandaard. 67 Verschillende Pantone kleurschakeringen werden er in totaal onderscheiden en omgezet naar een percentage aandeel ‘groen’. Deze experimentele methodiek is bruikbaar maar traditionele fenologische scoringen zijn al bij al toch accurater. Bladeren die volop aan zon en wind blootgesteld zijn verkleuren sneller. De rij van aanplanting is soms zelfs belangrijker dan het terrein. Zelfs zeer plaatselijke windinvloeden leiden tot verschillen. Genetica en populatie oefenen een beperktere invloed uit. (Koude) wind speelt de hoofdrol bij bladval. Er is slechts een kleine invloed van het genotype. Het is dus geen voorgeprogrammeerd fenomeen. Expositie uit zich ook via bladbeharing. De plant past de lengte en dichtheid van de beharing aan en beperkt zo uitdroging door wind. De bladeren langs westelijke zijde blijken daardoor meer en langer behaard te zijn dan die van zuidelijke kanten. Tenslotte stelden we ook een opmerkelijk hoogteverschil vast. De hoogste Rode kornoeljes in Dentergem meten zo’n 4,10 meter. Die van Semmerzake zijn maar liefst 5,8 meter hoog. Verschillen in bodemrijkdom en hydrologie oefenden doorheen de jaren hun invloed uit.

Keywords


Dissertation
Een onderzoek naar droogtetolerante herkomsten van de sleedoorn

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

De stijging van de broeikasgassen in de atmosfeer en de bijhorende klimaatverandering leiden tot extremere droogteperiodes tijdens het groeiseizoen in West-Europa. Dit zorgt ervoor dat bomen en struiken zich moeten aanpassen aan de veranderende omgevingscondities. Hierdoor is het noodzakelijk geworden om de bosecosystemen veerkrachtiger te maken tegen deze klimaatverandering. Het doel van deze masterproef is om na te gaan of geassisteerde migratie van herkomsten van de sleedoorn als strategie voor aanpassing aan de klimaatsverandering een goede beheersmaatregel is. Om dit vraagstuk op te lossen is het belangrijk om meer inzicht te verwerven in de reacties van verschillende herkomsten op de toenemende droogte. Om hier een antwoord op te geven hebben we een onderzoek uitgevoerd in een serre-omgeving met verschillende populaties van de sleedoorn (Prunus spinosa). Deze waren afkomstig uit Zweden (56 °NB), Vlaanderen (51°NB) en Spanje (43 °NB). Hierbij werden de planten onderverdeeld in twee groepen: een controle- en een stressgroep. De controlegroep werd optimaal bewaterd en de stressgroep kreeg voor een bepaalde periode geen water. De planten werden willekeurig over de twee groepen verdeeld en de reacties van de planten op zowel de optimale bewatering als op de droogteperiode werden nauwkeurig opgevolgd. De sleedoorns vertoonden enkele opmerkelijke reacties op de droogteperiode. Zo bleek dat het groeiseizoen van de sleedoorn verlengd wordt wanneer deze geconfronteerd wordt met een lange droogteperiode. Ook vindt er een grotere ontwikkeling van de knoppen plaats bij de planten die geen water hebben gekregen na de droogteperiode ten opzichte van de planten die goed bewaterd werden. Uit de metingen verricht tijdens het onderzoek blijkt ook dat de Vlaamse planten het hoogst zijn, de breedste diameter en de grootste bladeren hebben. Dit wijst erop dat er niet enkel een verschil bestaat in droogtetolerantie tussen herkomsten maar ook in morfologie. Er lijkt dus een verband te bestaan tussen de grootte van de plant en de tolerantie van de plant tegen droogte. De Vlaamse planten investeren meer energie in de groei van de plant dan de overige herkomsten en dit zorgt ervoor dat ze minder droogtetolerant zijn. Verder tonen de resultaten van dit onderzoek aan dat de Vlaamse herkomst het snelst bodemvocht verloor en de meest extreme droogtesymptomen vertoonde. Dit wijst erop dat de herkomst van een soort een invloed heeft op de droogtetolerantie. Tegen de verwachtingen in bleek dat de Spaanse herkomst, waarvan de oorsprong zich op grote hoogte bevindt, het meest resistent is tegen de droogte ondanks dat deze afkomstig is uit een gebied met het koudste en natste klimaat. De Vlaamse planten daarentegen, die aangepast zijn aan het warmste klimaat, hadden het meeste last van de droogte. De resultaten van dit onderzoek lijken aan te tonen dat de migratie van herkomsten naar een ander klimaat een goede beheersmaatregel kan zijn. Verder onderzoek is echter vereist aangezien de resultaten ingaan tegen de algemene veronderstelling dat herkomsten die aangepast zijn aan het warmste klimaat het meest droogteresistent zijn. Hierdoor is het uiterst relevant om in de toekomst vervolgonderzoek te verrichten naar de mechanismen die zorgen voor een betere droogtetolerantie bij geassisteerde migratie.

Keywords

Listing 1 - 4 of 4
Sort by