Listing 1 - 10 of 69 | << page >> |
Sort by
|
Choose an application
Met een vluchtelingencrisis die nog steeds volop aan de gang is, is het nu meer dan ooit nodig om immigranten op te vangen en hen te begeleiden in een nieuwe cultuur, een andere samenleving en een onbekende taal. Deze paper bekijkt hoe we lessen Nederlands voor anderstalige nieuwkomers kunnen optimaliseren. Recentelijk is er een postgraduaat ‘didactiek Nederlands voor anderstaligen’ ingericht aan de KU Leuven, faculteit Letteren. Daarin worden heel wat inzichten aangebracht die voortkomen uit task-based language teaching. Die visie op taalverwerving ligt een stuk dichter bij hoe we onze moedertaal verwerven dan klassieke taalleer methodes. Dit onderzoek bekijkt welke invloed dit postgraduaat uitoefent op leerkrachten die al lesgeven aan anderstalige nieuwkomers. Daarvoor werd er materiaal gebruikt, gemaakt in het kader van het doctoraat van Joke Drijkoningen (2017): Wheels of change. Insights into the professional development of teachers of Dutch as a second language. Zij volgde zes leerkrachten doorheen het postgraduaat en filmde een aantal lessen van hen voor, tijdens en na het volgen van het postgraduaat. Daarnaast nam ze ook interviews af met de leerkrachten waarin ze vroeg naar hun eigen ervaringen en of ze bepaalde veranderingen opmerkten. Van die zes leerkrachten heb ik er twee bekeken. Als eerste stap keek ik daarvoor naar zelfrapporteringen van de leerkrachten. Daaruit bleek hoe zij het postgraduaat ervaren hebben en op welke vlakken ze zelf vinden vooruit gegaan te zijn. Ik baseerde me op hun zelfrapporteringen om te bepalen welke aspecten van hun lesgeven ik ging scoren en koos voor vijf aspecten waarin ze zelf de meeste verandering opmerkten. De schalen heb ik opgesteld aan de hand van info over task-based language teaching. Vervolgens heb ik voor beide leerkrachten een les, die opgenomen was voor, tijdens en na het volgen van het postgraduaat, bekeken en gescoord volgens die schalen. Ik vergeleek de resultaten met de zelfrapporteringen van de leerkrachten, ik bekeek hun vooruitgang en vergeleek de leerkrachten ook met elkaar. De resultaten zijn erg duidelijk. Beide leerkrachten zijn op alle gescoorde aspecten vooruitgegaan. Daarnaast bleken de zelfrapporteringen van de leerkrachten ook redelijk accuraat. Hun beliefs kwamen namelijk in grote lijnen overeen met de resultaten uit de data. De enige contradicties die er te zien waren, waren bepaalde vooruitgangen bij een van beide leerkrachten die niet besproken werden in de interviews. Het is dan ook te sterk uitgedrukt om hier te spreken van een spanning tussen beliefs en de praktijk. Deze paper kan wel concluderen dat het postgraduaat een erg nuttige aanvulling is, zowel voor beginnende leerkrachten als voor leerkrachten die al langer lesgeven aan anderstalige nieuwkomers.
Choose an application
NedBox werd gelanceerd in oktober 2015. De bedoeling van de ontwikkelaars is om met NedBox een motiverend en leuk online platform te bieden aan een wijde groep van volwassen leerders van het Nederlands als tweede taal (NT2-leerders), waarop ze op een niet-academische en ontspannende manier hun Nederlandse taalvaardigheid kunnen oefenen, waar en wanneer ze maar willen. Nu, verschillende maanden later, probeer ik met deze thesis een tussentijdse balans op te stellen met een focus op de laaggeschoolde doelgroep. Met dit kwalitatief onderzoek wil ik namelijk meer inzicht krijgen in de geschiktheid van NedBox als oefenplatform voor laaggeschoolde NT2-leerders. Kan NedBox ook deze doelgroep ondersteunen in hun tweedetaalverwervingsproces, zoals de ontwikkelaars bij de lancering vooropstelden? Naast de opleidingsgraad vormen ook de computervaardigheden van de cursisten een uitgangspunt in deze masterproef. In dat opzicht onderzocht ik of leerders met weinig of geen computervaardigheden met de website aan de slag kunnen gaan. Daarnaast peil ik naar de meningen van de cursisten zelf. Wat vinden zij zelf van de website? Helpt het hen om Nederlands te leren? Anderzijds bekijk ik de manier waarop lesgevers NedBox bij hun cursisten aanbrengen en in de klas gebruiken. Deel I van deze masterproef schetst een theoretische achtergrond bij het onderzoek. Eerst worden tweedetaalverwerving en taakgericht onderwijs uitgebreid besproken. De rest van de theoretische achtergrond focust op de tweedetaalverwerving van laaggeschoolde leerders. Daarbij wordt enerzijds gekeken naar hun leerkenmerken en anderzijds wordt nagegaan of taakgericht onderwijs mogelijk is met deze doelgroep, aangezien vaak gesuggereerd wordt dat dat niet het geval zou zijn. Daarnaast wordt onderzocht in welke mate computergebruik de motivatie en de prestaties van laaggeschoolden kan beïnvloeden. Ten slotte wordt er een overzicht gegeven van de manieren waarop NedBox mogelijk zou kunnen bijdragen aan het tweedetaalverwervingsproces van deze leerders. Deel II van deze masterproef is gewijd aan het empirisch onderzoek en de onderzoeksresultaten. Daarbij ligt de focus op het gebruik van NedBox door lesgevers en leerders en op hun meningen over de website. Ik bespreek de handelingen van de leerders op NedBox met speciale aandacht voor de problemen die ze tegenkomen tijdens het oefenen. De resultaten werden bekomen aan de hand van observaties en interviews met laaggeschoolde NT2-leerders in verschillende Centra voor Basiseducatie in Vlaanderen. Het hoofddoel van deze masterproef is nagaan of NedBox een geschikt platform is voor deze doelgroep. Dat gebeurt aan de hand van vier subvragen, namelijk: (a) welke problemen komen de leerders tegen tijdens het oefenen op NedBox?, (b) welke aspecten motiveren hen om te blijven oefenen?, (c) vinden ze het leuk om oefeningen te maken op NedBox?, en (d) kunnen ook leerders met weinig of geen computervaardigheden of –ervaring met de website overweg?
Choose an application
Deze meesterproef probeert aan de hand van een analyse van videomateriaal een beeld te schetsen van het interactie- en feedbackklimaat in twee Vlaamse OKAN-klassen. Ze doet dat door drie onderzoeksvragen te beantwoorden: (1) Wat is de kwaliteit van het interactie- en feedbackklimaat van het onthaalonderwijs anderstalige nieuwkomers?, (2) Is er een verschil tussen het interactie- en feedbackklimaat van hogere niveaugroepen en lagere niveaugroepen?, (3) Is er een verschil tussen individuele leraren? Na een inleiding over wat onthaalklassen zijn en een bespreking van de fases in tweedetaalverwerving, worden de belangrijkste factoren voor tweedetaalverwerving besproken. Long, Krashen en Swain maken met hun hypotheses het belang van interactie en feedback voor (tweede)taalverwerving duidelijk. Het taalaanbod moet rijk en begrijpelijk zijn. Daarom is aangepast taalgebruik, zoals non-verbale communicatie, van belang. Voor de taalproductie is het cruciaal dat tweedetaalverwervers voldoende kansen krijgen om taal te produceren. Dat kan onder andere door vraagstelling. Een anderstalige kan zijn taalverwerving enkel optimaal ontwikkelen, indien hij voldoende effectieve feedback krijgt. Gebaseerd op die literatuur focust de analyse zich op drie categorieën, namelijk non-verbale communicatie, open en gesloten vragen en vijf feedbacksoorten (zelfregulerende, procesgerichte, persoonsgerichte, taakgerichte en taalgerichte). De data voor de analyse bestaan uit twaalf lesuren videomateriaal van zes verschillende klassen – drie lagere niveaugroepen en drie hogere niveaugroepen – met zes verschillende leraren. Daarvan worden 84 minuten geanalyseerd: er wordt onderzocht en vergeleken hoeveel keer de drie categorieën, afhankelijk van vooropgestelde voorwaarden, gecategoriseerd kunnen worden (a) per niveaugroep en (b) per leraar. In het resultatenhoofdstuk worden de onderzoeksvragen uitgespit en gestaafd met illustraties uit de data. Daaruit valt af te leiden dat de kwaliteit van het interactie- en feedbackklimaat in beide niveaus voldoet aan de eisen van productieve interactie en feedback: de leraren ondersteunen hun verbale taalaanbod met non-verbale communicatie, stellen open vragen om taalproductie uit te lokken en geven feedback om de taal en inhoud te verbeteren. Ook de tweede onderzoeksvraag wordt positief beantwoord: er is verschil in het interactie- en feedbackklimaat van lagere niveaus en hogere niveaus. Op basis van de literatuur waren de verwachtingen dat de lagere niveaus meer non-verbale communicatie en meer feedback zouden krijgen dan de hogere niveaus en dat de leraren hen – omwille van hun lager taalniveau – meer gesloten dan open vragen zouden stellen. Tegen de verwachtingen in stelden ze echter meer open dan gesloten vragen aan de lagere niveaus. De minder sterke leerlingen ontvingen zoals verwacht meer feedback. De non-verbale communicatie kwam in beide niveaus evenveel voor. Het antwoord op de derde onderzoeksvraag luidt dat leraar 3 beduidend minder non-verbale communicatie uit, dat er aanzienlijke verschillen zijn tussen de leraren voor zelfregulerende, taak- en taalgerichte feedback, maar dat er geen noemenswaardige verschillen zijn in de vraagstelling. Ondanks de twijfelgevallen die de categorisering met zich meebracht, geeft deze meesterproef een diepgaande analyse van het productieve interactie- en feedbackklimaat. Bovendien benadrukt ze de uiteenlopende manier van interageren van verschillende leraren in verschillende niveaus.
Choose an application
Deze masterproef focust op taalbeleid in het secundair onderwijs en de visies van Vlaamse leerkrachten op de slogan “iedere leraar een taalleraar” en brengt de attitudes van leerkrachten over taalbeleid en taalgericht vakonderwijs in kaart. In de literatuurstudie komen eerst de eigenschappen van een effectief taalbeleid aan bod, door Van den Branden (2010) omschreven als een strategische en structurele poging om de onderwijspraktijk aan te passen aan de taalleerbehoeften van alle leerlingen om op die manier hun algemene ontwikkeling en leerprestaties te verbeteren. Daarna worden taalgericht en taalontwikkelend vakonderwijs en de impact van instructietaal op de kennisverwerving van leerlingen besproken. Vervolgens wordt de implementatie van taalbeleid toegelicht, waaruit blijkt dat de transfer van een taalbeleidsplan naar de klasvloer vaak nog stroef verloopt in Vlaamse scholen, maar ook internationaal. Ten slotte komt de spanning tussen taalleerkrachten en niet-taalleerkrachten aan bod en de verantwoordelijkheid die zij elkaar toeschrijven in het implementeren en uitvoeren van het taalbeleid. Taalgericht vakonderwijs wordt vaak verbonden met de slogan “iedere leraar een taalleraar”. Alle leerkrachten zijn zelf taalgebruiker maar brengen ook kennis over aan de hand van taal en moeten daarom bewust omgaan met hun instructietaal zodat deze geen struikelblok vormt in het leerproces. Bovendien kan taalcompetentie zich het beste ontwikkelen als alle leerkansen in alle vakken benut worden. Er is maar weinig geweten over de visie van leerkrachten op taalgericht en taalontwikkelend vakonderwijs. Deze thesis formuleert daarom een antwoord op de vraag: Wat zijn de percepties van Vlaamse taalleerkrachten en niet-taalleerkrachten in het secundair onderwijs over het principe dat elke leerkracht een taalleerkracht moet zijn? Op basis van online surveys werd een algemeen beeld gevormd van de visies van Vlaamse leerkrachten en leerkrachten-in-opleiding op taalbeleid en de rol die leerkrachten (moeten) spelen in het ontwikkelen, implementeren en uitvoeren van dat beleid. De resultatenbespreking bevat een algemene beschrijving van de trends in de data, gevolgd door een diepgaande analyse waarbij gekeken wordt naar mogelijke verbanden tussen enerzijds de visies op taalbeleid en anderzijds het type leerkracht (taalleerkracht/niet-taalleerkracht) en de schoolcontext (taalheterogeen/taalhomogeen). Hieruit kon geconcludeerd worden dat leerkrachten het belang inzien van een taalbeleid dat gedagen wordt door het hele schoolteam. Toch zijn niet-taalleerkrachten sceptischer ten opzichte van de tijd die zij moeten vrijmaken in hun lessen om te werken aan de taalcompetentie van leerlingen. Leerkrachten zijn niet allemaal te vinden voor inspectie vanuit de overheid, maar taalleerkrachten zijn toleranter voor controle door de directie op het (correct) uitvoeren van het taalbeleid door alle leerkrachten. Taalgericht vakonderwijs wordt aanvaard als een goede methode om de invloed van instructietaal te beperken. Leerkrachten hebben in het algemeen meer nood aan ondersteuning bij het uitvoeren van een taalbeleid. Ten slotte zijn leerkrachten in sterk-taalheterogene scholen zich sterker bewust van de impact die de anderstaligheid van leerlingen heeft op kennisverwerving in niet-taalvakken dan leerkrachten in sterk-taalhomogene scholen.
Choose an application
Deze masterproef onderzoekt de meningen van ouders van middelbare scholieren over (de toekomst van) het vak Nederlands, waarbij dus zowel gepeild wordt naar de huidige situatie als de toekomst. De onderzoeksfocus sluit daarmee aan bij eerder onderzoek van Jelu (2017) en Steurbaut (2018) die de percepties van leerkrachten en leerlingen onder de loep namen. De literatuur toont aan dat de ontwikkelingen van de 21ste eeuw ook gevolgen hebben voor het onderwijs van vandaag. Naast de competenties die vroeger belangrijk waren, steken er voor de huidige middelbare scholieren ook nieuwe competenties de kop op. Van den Branden (2015) vertaalt dat ‘nieuwe kunnen’ naar de sleutelcompetenties van de 21ste eeuw, gaande van ‘sociale relaties doen werken’ tot ‘het leven op deze planeet doen werken’. Samen met andere onderwijsexperts is hij van mening dat er tijdens alle vakken aan die competenties gewerkt zou moeten worden. Naast onderwijs in het algemeen, wordt er ook ingegaan op het vak Nederlands specifiek. Waar er jarenlang sprake was van de hoofddomeinen taalbeschouwing, literatuur en de vaardigheden lezen, spreken, schrijven en luisteren, maakt de onderwijshervorming dat de eindtermen, en bijgevolg ook de leerplannen, stilaan andere vormen aannemen. Vakspecifieke eindtermen maken plaats voor overkoepelende sleutelcompetenties, vergelijkbaar met die van Van den Branden (2015). De hervorming van het onderwijs kwam tot stand in dialoog en steunt daarbij op tal van adviezen, zoals het debat Van Lerensbelang (2016) en de visietekst Iedereen Taalcompetent! (2017) waarin de Nederlandse Taalunie de kernthema’s van het vak Nederlands aanhaalt. Het empirische gedeelte peilt naar hoe belangrijk ouders de sleutelcompetenties van Van den Branden (2015) en de kernthema’s van de Nederlandse Taalunie (2017) vinden binnen het vak Nederlands. Van de negen sleutelcompetenties werden ‘sociale relaties doen werken’, ‘moderne technologie doen werken’ en ‘taal en informatie doen werken’ het belangrijkst bevonden. Bij de kernthema’s werd er het meeste lestijd toegeschreven aan ‘taalcompetentie en communicatie’ en ‘taalcompetentie en identiteit’. De meningen van de ouders over de sleutelcompetenties en kernthema’s werden aangevuld met stellingen die handelen over de invulling van het vak Nederlands en een ranking van de huidige vakcomponenten. Daaruit bleek dat ouders het vooral belangrijk vinden dat er geoefend wordt op de lees-, luister-, schrijf- en spreekvaardigheden en dat hun kind correct leert spellen. Het laatste deel vergelijkt huidig onderzoek met dat van Jelu (2017) en Steurbaut (2018). Het frappantste verschil tussen de ouders en leerlingen was hun antwoord op de vraag of het vak Nederlands een apart vak moest blijven. Waar er van de leerlingen ruim 40% van mening was dat een apart vak niet noodzakelijk is, was dat bij de ouders een kleine 7%. De leerkrachten uit het onderzoek van Jelu (2017) vonden allemaal dat het vak Nederlands een apart vak moest blijven, al wordt daar best de vraag gesteld hoe objectief zij die vraag kunnen beantwoorden. Uit deze studie kunnen twee grote lijnen getrokken worden. Allereerst lijken ouders zich in twee groepen op te splitsen, waarbij de ene groep het vak Nederlands dat ze zelf gehad hebben terug willen zien, terwijl de andere groep zich daar lijnrecht tegenover stelt en om vernieuwing vraagt. Ten tweede lijken ouders vooral de focus te leggen op de toepassing en minder belang te hechten aan de theorie.
Choose an application
Minister van onderwijs Hilde Crevits beschuldigde in maart 2017 allochtone ouders ervan aan de basis te liggen van de lagere schoolprestaties van hun kinderen, met veel controverse tot gevolg. Allochtone ouders zouden namelijk te weinig ouderbetrokkenheid in de opleiding van hun kinderen tonen. Enerzijds zouden ze zich te weinig laten zien op school. Anderzijds zouden ze thuis te weinig en te gebrekkig Nederlands tegen hun kinderen praten. Deze scriptie heeft als doel de uitspraken van minister Crevits kritisch te evalueren op basis van wetenschappelijke literatuur over ouderbetrokkenheid en meertaligheid. Als raamwerk voor de kritische evaluatie van minister Crevits’ uitspraken, ontwikkelt deze scriptie een eigen synthesemodel van ouderbetrokkenheid. Dit synthesemodel onderscheidt drie categorieën ouderbetrokkenheid: ouderbetrokkenheid op school, ouderbetrokkenheid thuis en ouderbetrokkenheid in de buurt. Minister Hilde Crevits heeft een beperkte visie op ouderbetrokkenheid. Haar visie omvat enkel de categorie ouderbetrokkenheid op school en legt de verantwoordelijkheid om betrokken gedrag te vertonen volledig bij de ouder. Vanuit Crevits’ nauwe visie op ouderbetrokkenheid is het verstaanbaar dat ze allochtone ouders ziet als minder betrokken. Allochtone ouders hebben namelijk de neiging iets minder ouderbetrokkenheid op school te vertonen. Dit compenseren ze echter door een iets grotere ouderbetrokkenheid thuis dan autochtone ouders te vertonen. Allochtone ouders zijn dus over het algemeen niet minder betrokken dan autochtone ouders. Minister Crevits ziet ouderbetrokkenheid als een kans om de schoolresultaten van allochtone kinderen te verbeteren en dat is een goede zaak. Ze roept allochtone ouders echter enkel op om meer ouderbetrokkenheid op school te vertonen, een categorie die weinig tot geen effect heeft op de schoolprestaties van kinderen. Minister Crevits slaat de bal mis wanneer ze een tekort aan ouderbetrokkenheid ziet als dé oorzaak de slechtere onderwijsresultaten van allochtone kinderen. Ook meertaligheid hoeft op zich geen barrière te zijn voor schoolsucces. Kinderen die sterke taalvaardigheden hebben in een vreemde taal pikken namelijk snel het Schoolnederlands op, de abstracte variant van het Nederlands die in Vlaanderen als instructietaal wordt gebruikt. Thuis spreekt de anderstalige ouder, in tegenstelling tot wat minister Crevits aanraadt, best in de eigen moedertaal tegen het kind.
Choose an application
One of the most intriguing topics in the field of task-based language teaching is the effects of task preparedness on L2 oral performance. Two major types of task preparedness are proposed in Ellis (2005), namely pre-task planning and on-line planning. The former refers to the planning time that allows learners to organize the content and language prior to the actual performance. On-line planning, on the other hand, refers to the opportunity for learners to carefully plan and monitor their language during the task performance. To measure the impact of task preparedness, three aspects of task performance are identified by Skehan (1996), which are complexity, accuracy, and fluency. Complexity mainly refers to the syntactic complexity of learner’s oral production and accuracy concerns whether the produced language is consistent with the norm of the target language. For fluency, it could be measured in terms of continued performance and repair avoidance. To find out the impact of pre-task planning and unpressured on-line planning on L2 oral performance and to explore the trade-off effects, this study invited 48 Chinese EFL learners to perform an interactive task. The participants were first paired with their partners and were then randomly assigned to four groups. The first group had no planning time and the second group had three-minute pre-task planning time. The third group was the unpressured on-line planning group which had unlimited performing time. The final group was the full-planning group which had three minutes to prepared for the task and unlimited time to perform it. The AS-units originally developed in Foster et al. (2000) were employed to segment participants’ oral productions. To quantify complexity, the average number of words produced per AS-unit was calculated. Accuracy was measured based on the percentage of error-free AS-units. The number of filled pauses and speech repairs per minute was calculated to measure fluency. Results indicated that the unpressured on-line planning group produced significantly more complex language than the other groups. For accuracy, it was striking that the non-planning group and the pre-task planning group produced more accurate language than the unpressured on-line planning group. No statistically significant differences were found in terms of fluency. Besides, a trade-off effect was found between complexity and accuracy. To find out how learners allocate their attention during the planning time, retrospective interviews were conducted immediately after the performance. It was found that for all groups, participants preferred to use metacognitive strategies such as organizational planning and production monitoring. Social/affective strategies such as empathizing with the listener were also popular among the participants. For learners’ perception of task preparedness, it was found that most of the participants believed that pre-task planning was beneficial since they would have sufficient time to organize the content of their speech. The results were mixed regarding on-line planning. Some participants held that on-line planning benefited them given that a mental warm-up effect could be generated. By contrast, other participants believed that unlimited performing time made them less concentrated, which would lower the efficiency of communication.
Choose an application
Het doel van deze paper is om beter te begrijpen hoe de Belgische Franstalige studenten naar de toekomst van de vak Nederlands kijken. Het feit dat steeds minder Waalse leerlingen hun tweede landstaal als eerste vreemde taal lijken te kiezen in het secundair onderwijs, heeft de vraag doen rijzen of het Nederlands een verplicht vak zou moeten worden in het Franstalige deel van België. We hebben eerst proberen te weten te komen wat de percepties van leerlingen in het vijfde en zesde jaar op de middelbare school over de huidige invulling van het vak waren. De bedoeling was om te begrijpen wat hun ervaring was met het leren van de Nederlandse taal op school om dan een idee te krijgen van wat er in de toekomst gedaan zou kunnen worden om de motivatie van Franstalige leerlingen te verbeteren. De gegevens tonen aan dat – ook al hebben de leerlingen niet altijd een positieve attitude ten opzichte van het Nederlands – ze het toch blijven willen leren. De meerderheid van de leerlingen benadrukt echter dat – in plaats van een pure verplichting van het vak – alles in het werk moest worden gesteld om de inhoud van de cursus en de manier waarop deze inhoud wordt aangeleerd, te verbeteren. Voor leerkrachten Nederlands is dit een grote uitdaging en het lijkt erop dat zij – zonder meer ondersteuning – geen motiverendere taken zullen kunnen uitwerken. Meer tijd, budget en materiaal lijken essentieel te zijn om de aantrekkelijkheid van het vak Nederlands te verbeteren. Daarnaast kan vooruitgang nog worden geboekt op het gebied van de opleiding van taalleerkrachten, omdat ze niet altijd het gevoel hebben dat ze voldoende voorbereiding hebben om motiverende activiteiten voor hun leerlingen te ontwikkelen. Sleutelwoorden: taak motivatie, vreemdetalenonderwijs, Nederlandse les, Franstalig België.
Choose an application
Deze thesis vertrekt vanuit de vaststelling dat de doorstroom van anderstalige nieuwkomers naar het secundair onderwijs problematisch is. Anderstalige nieuwkomers zijn leerlingen die nieuw zijn in België en niet het Nederlands als moedertaal hebben. Zij stromen na het volgen van minimum een jaar onthaalklas door naar het secundair onderwijs waar ze dan meestal “ex-anderstalige nieuwkomers” genoemd worden. De overgang van de onthaalklas naar het secundair onderwijs is problematisch, omdat de meeste van die leerlingen in het bso, dbso of het buso terechtkomen en vaker C-attesten behalen dan andere leerlingen (Sterckx, 2006). Die problematische doorstroom kan gelinkt worden aan de schoolse en talige achterstand die de leerlingen hebben opgelopen (Sterckx, 2006). Deze thesis zoomt in op de 1B-klas, omdat recent onderzoek (Derluyn, De Maeyer, Van Avermaet, et al., te verschijnen) aantoont dat een groot deel van de ex-anderstalige nieuwkomers die in de 1B terechtkomen, blijft zitten omdat zij het jaar nadien opstromen naar de 1A. Daardoor ontstond de hypothese dat er in bepaalde 1B-klassen handvaten te vinden zijn die ex-anderstalige nieuwkomers kunnen helpen om naar de A-stroom op te stromen. Zo zouden nieuwkomers de kans kunnen krijgen om toch nog in de A-stroom. Daaruit volgde de onderzoeksvraag of er in bepaalde 1B-klassen vormen van ondersteuning te vinden die zowel het leerproces als het taalverwervingsproces van de nieuwkomers stimuleren waardoor ze kunnen opstromen. Daarvoor is er eerst een theoretisch kader rond inzichten over tweedetaalverwerving en schooltaalverwerving opgebouwd. Daarna is er een kwalitatief onderzoek van semi-gestructureerde interviews met onderwijsexperts en scholen uitgevoerd. Via die methode werd er nagaan welke vormen van ondersteuning in de geselecteerde 1B-klassen kunnen worden teruggevonden. De data van de interviews werd geanalyseerd via een top-down en bottom-up benadering waarvoor op basis van het theoretisch kader verschillende categorieën zijn vastgelegd. Die categorieën zijn mogelijke vormen van ondersteuning om de nieuwkomers in de 1B-klas te helpen opstromen naar de 1A-klas. De woordelijke transcripties van de interviews zijn via het programma NVivo geanalyseerd door eerst interessante, gelijkaardige aanbevelingen van de experten onder dezelfde categorie te ordenen. De aanbevelingen werden daarna als leidraad gebruikt om initiatieven in de interviews van de scholen terug te vinden. In het discussiegedeelte werden de aanbevelingen van de experten vergeleken met de initiatieven in de scholen en werden de resultaten teruggekoppeld aan de inzichten uit het theoretisch kader. Hoewel de scholen hun uiterste best doen, blijkt uit het discussiegedeelte dat ze niet alle aanbevelingen van de experten opvolgen. Daardoor kan de hypothese dat er in bepaalde 1B-klassen handvaten te vinden zijn die nieuwkomers helpen opstromen, niet helemaal bevestigd worden. Wel zijn er op basis van het discussiegedeelte vormen van ondersteuning geformuleerd die 1B-klassen kunnen inspireren om ex-anderstalige nieuwkomers te helpen opstromen naar de 1A-klas.
Choose an application
Samenvatting aangeboden voor de masterproef ‘Onderzoek naar de kwaliteit van begrijpend-leesactiviteiten in methodes Nederlands voor het secundair onderwijs’ door Annelies Bourgeois Begrijpend lezen is een essentiële bouwsteen voor leerlingen om complexe teksten te kunnen begrijpen in hun (studie)carrière, succes te ervaren in het sociaal leven en om later te werk gesteld te worden (Bogaerds-Hazenberg et al., 2017, p. 22; zie ook Rand, 2002, p.15). Resultaten uit PISA 2018 (De Meyer et al., 2019), PIRLS 2016 (Tielemans et al., 2019) en het peilingsonderzoek Nederlands in 2018 (Steunpunt Toetsontwikkeling en Peilingen, 2018) tonen echter een dalende tendens in het begrijpend leesonderwijs in Vlaanderen. Volgens Bogaerds-Hazenberg et al. (2017, p. 22) is het “in de praktijk vaak de lesmethode, en niet de leerkracht, die de inhoud en didactiek van de begrijpend-leesles bepaalt”. Pereira & Nicolaas (2019, p. 20) benadrukken dat het daarom belangrijk is dat kennis over effectieve begrijpend-leesdidactiek geïmplementeerd wordt in methodes. Vanuit dat perspectief voert deze masterproef een kwalitatieve materiaalanalyse uit van de meest gehanteerde methodes in het secundair onderwijs in Vlaanderen. Daarbij wordt een antwoord gezocht op de volgende vragen: 1. Hoe hoog is de kwaliteit van de begrijpend-leesactiviteiten in de drie meest gebruikte methodes voor het vak Nederlands in het secundair onderwijs in Vlaanderen? 2. In welke mate zijn de begrijpend-leesactiviteiten in lijn met de vooropgestelde eindtermen voor begrijpend-leesonderwijs in het vierde/zesde leerjaar secundair onderwijs basisvorming doorstroomfinaliteit? Uit de vaststellingen kunnen de volgende resultaten samengevat worden. De begrijpend-leesactiviteiten die geanalyseerd werden scoren gemiddeld tot zeer sterk (3-5) voor het bevatten van rijke, authentieke teksten met een grote variëteit aan tekstsoorten, een duidelijk leesdoel, een complexe structuur en rijke woordenschat. Alle methodes scoren zeer zwak (1) voor het bevatten van concrete richtlijnen voor leerkrachten over hoe ze in interactie moeten treden met de leerlingen over de teksten. De methodes behalen ook allemaal een zeer zwakke score (1) voor het suggereren dat leerlingen coöperatief aan de slag gaan met teksten. Daarnaast suggereren de methodes nergens expliciet dat leerkrachten leesstrategieën modelleren tijdens het begrijpend lezen. De resultaten bevestigen bovendien de vaststelling van Bogaerds-Hazenberg et al. (2017, p.5) dat de methodes zwak scoren voor het materiaal dat ze bevatten waarbij leerlingen het eigen leesproces en leesresultaat plannen, beoordelen en bijsturen. Daarnaast schenken de methodes geen aandacht aan begrijpend leesvaardigheden buiten het vak Nederlands. Verder valt op dat Netwerk TaalCentraal 6 (Bombeke et al., 2013) sterker scoort dan alle andere methodes voor de indicator die leerlingen de betrouwbaarheid en correctheid van informatie in verschillende, geschreven teksten laat onderzoeken. De resultaten tonen ook dat niet alle individuele begrijpend-leesactiviteiten uit de methodes volledig in lijn zijn met de vooropgestelde eindtermen (Vlaamse Regering, 202 ab) voor het vierde en zesde jaar basisvorming. Tot slot reflecteert deze masterproef op de methodologie van het onderzoek en worden er nog enkele aanbevelingen voor methodemakers meegegeven. De resultaten tonen aan dat er nog ruimte voor verbetering is in de methodes voor het vak Nederlands in het onderwijs in Vlaanderen.
Listing 1 - 10 of 69 | << page >> |
Sort by
|