Listing 1 - 10 of 90 | << page >> |
Sort by
|
Choose an application
Choose an application
De voornaamste intellectuele eigendomsrechten die software beschermen, zijn het auteursrecht en het octrooirecht. De toepassing van het auteursrecht op software staat niet onder druk en is duidelijk. De toepassing van het octrooirecht op software is echter onzeker. Deze onzekerheid heeft te maken met de kwalificatie van software als abstract idee. De kwalificatie als abstract idee heeft tot gevolg dat de software niet vatbaar is voor octrooiering. Alice, een arrest van het Supreme Court in de VS, is een voorbeeld van deze problematiek rond softwareoctrooien. Alice voert een twee stappen test in om het onderscheid tussen octrooieerbare software en abstracte ideeën aan te geven. Deze test komt overeen met de rechtspraak van het Europees Octrooibureau. Hoewel beide systemen een andere aanpak hebben, liggen ze in werkelijkheid op dezelfde lijn. Beide systemen slagen er echter niet in om de problematiek rond softwareoctrooien op te lossen waardoor de onzekerheid blijft bestaan. Daarnaast kunnen deze intellectuele eigendomsrechten, en dus ook softwareoctrooien, op verschillende manieren worden gebruikt. Eén manier is de open benadering die de intellectuele eigendomsrechten gebruikt om anderen in te sluiten om zo de software open te stellen en te delen. De andere benadering is de gesloten benadering die de intellectuele eigendomsrechten gebruikt om anderen zo veel mogelijk uit te sluiten en software voor zich te houden. De open benadering verzet zich, in tegenstelling tot de gesloten benadering, tegen softwareoctrooien omwille van hun abstracte aard. De open benadering gebruikt daarom het auteursrecht, wegens de moeilijkheden en kosten die gepaard gaan met softwareoctrooien. Toch zijn er recente initiatieven die meer inzetten op het gebruik van softwareoctrooien in het kader van de open benadering. Deze initiatieven zijn echter geen groot succes. De moeilijkheid in het gebruik van softwareoctrooien door de open benadering is terug te leiden tot een fundamenteler probleem, m.n. de geldigheid en wenselijkheid van softwareoctrooien. De rechtspraak zorgt op dit vlak voor rechtsonzekerheid, maar ze lijkt de richting uit te gaan van een inperking van softwareoctrooien. Daardoor doet de open benadering er beter aan om zich te verzetten tegen softwareoctrooien, in plaats van softwareoctrooien zelf te gebruiken.
Choose an application
Het beslag inzake namaak is in België een uiterst belangrijke procedure ter bescherming van intellectuele rechten. Ze dient om op basis van een rechterlijke beschikking ‘bij verrassing’ bewijs te verzamelen van een inbreuk op intellectuele rechten. Daarnaast kunnen er ook bijkomende beslagmaatregelen gevorderd worden ter vrijwaring van de rechten van de verzoeker. Helaas bestaat de mogelijkheid dat een onderneming deze procedure gebruikt om geheime bedrijfsinformatie van een concurrerende onderneming te bemachtigen. Dergelijke ‘fishing expeditions’ kunnen grote invloed hebben op de beslagene. In deze masterscriptie wordt daarom dieper ingegaan op de bescherming die de beslagene kan krijgen tegen een beslag met een onrechtmatig doel. De wet van 10 mei 2007 betreffende de aspecten van gerechtelijk recht voor de bescherming van intellectuele eigendomsrechten voerde vier maatregelen in ter bescherming van de belangen van de beslagene. Hierop wordt in het eerste deel dieper ingegaan. Deze maatregelen laten de bevoegde rechter en de deskundige toe om de belangen van de beslagene te beschermen. Daarnaast werd in de rechtspraak een ruim arsenaal aan bijkomende maatregelen ontwikkeld die extra bescherming bieden bovenop de wettelijke maatregelen. Zelf kan de beslagene trachten het beslag tegen te gaan door derdenverzet in te stellen. Indien hij hierin slaagt, is hij nog niet zeker dat hij ongeschonden uit de procedure komt. Daarom wordt ook nagegaan hoe de beslagene beschermd wordt ingeval van een geslaagd derdenverzet. In het volgende luik wordt nagegaan wat de mogelijkheden zijn indien blijkt dat de belangen van de beslagene toch geschonden werden. Zo kan blijken dat de deskundige een fout gemaakt heeft bij de uitvoering van zijn werkzaamheden. In dat geval heeft de rechter een extra controlemogelijkheid om dit nog recht te zetten bij neerlegging van het verslag. Daarnaast wordt ook de evolutie van de aansprakelijkheid van de beslaglegger uitvoerig besproken. Vervolgens wordt de nieuwe wet op de bescherming van de bedrijfsgeheimen geëvalueerd. Deze wet lijkt geschikt om een aanvullende bescherming te bieden voor slachtoffers van een ‘fishing expedition’. Aangezien het beslag inzake namaak nu geëvolueerd is naar een evenwichtigere procedure en de belangen van de beslagene beter gevrijwaard worden, wordt kort gepleit voor een uitbreiding van dit beslag naar een algemeen bewijsbeslag. Deze mogelijke uitbreiding vindt zijn grond in enkele maatschappelijke en juridische tendensen.
Choose an application
Hoewel iedereen weleens van artificiële intelligentie heeft gehoord, is het geen eenvoudig begrip. Een officiële definitie van artificiële intelligentie ontbreekt, maar over het algemeen kan ze worden omschreven als een complex computersysteem dat een soort van intelligentie vertoont. Artificiële intelligentie is de voorbije jaren zo sterk geëvolueerd dat ze op dit ogenblik kan worden ingezet als hulpmiddel bij het uitvinden van zaken en zelfs (quasi) autonoom uitvindingen kan doen. Deze evolutie leidt tot nieuwe vraagstukken, waarvan de evaluatie van uitvindingen gedaan door artificiële intelligentie onder het octrooirecht en de juridische implicaties daarvan een is, en het voorwerp van deze meesterproef uitmaakt. Het octrooirecht is het middel bij uitstek voor het beschermen van een uitvinding en is tevens een motivator op het vlak van onderzoek en ontwikkeling. Een uitvinding gedaan door artificiële intelligentie kan momenteel, mits een ruime interpretatie ervan, voldoen aan de octrooieerbaarheidsvereisten en dus genieten van de bescherming die het octrooirecht biedt. Op dit ogenblik worden er reeds octrooien verleend voor uitvindingen gedaan door artificiële intelligentie en is een nauwe opvolging hiervan noodzakelijk om te bepalen of het toekennen van deze octrooien wel houdbaar blijft. Wanneer aan de octrooieerbaarheidsvereisten zijn voldaan kan een octrooi worden aangevraagd. Bij de octrooiaanvraag moet steeds de uitvinder worden aangeduid. Wanneer artificiële intelligentie wordt gebruikt als hulpmiddel voor de mens om uitvindingen te doen, blijkt uit de praktijk dat de natuurlijke persoon als uitvinder op de octrooiaanvraag wordt vermeld. Over de vraag of artificiële intelligentie als uitvinder kan worden aangeduid wanneer ze volledig autonoom een uitvinding doet, zijn argumenten pro en contra te vinden, maar blijft het antwoord veelal onduidelijk aangezien de wet niet uitdrukkelijk vereist dat de uitvinder een natuurlijke persoon is. Wel heeft het Europees Octrooibureau recent geweigerd om een octrooi te verlenen voor een uitvinding waarbij artificiële intelligentie werd aangeduid als uitvinder, omdat de uitvinder een natuurlijke persoon moet zijn. Het is afwachten of de andere octrooibureaus deze uitspraak zullen volgen. In de hypothese dat artificiële intelligentie als uitvinder kan kwalificeren onder het octrooirecht, kan worden nagegaan of deze dan ook eigenaar kan zijn van haar eigen uitvinding. Momenteel is dit niet mogelijk omdat artificiële intelligentie geen rechtssubject is. Daarom is het noodzakelijk om alternatieven te overwegen. Het is duidelijk dat er veel onzekerheid heerst omtrent artificiële intelligentie die een uitvinding doet en de juridische implicaties daarvan onder het octrooirecht. Steeds meer stelt zich de vraag of er nood is aan een nieuw wetgevend kader. Een aantal afgenomen interviews geven de verschillende visies van mensen uit de praktijk weer, waarbij een meerderheid het eens lijkt te zijn dat er op dit ogenblik nog geen nood is aan een nieuw wetgevend kader en dat een ruime interpretatie van het huidige wetgevend kader volstaat.
Choose an application
Deze masterscriptie onderzoekt of het open source model, zoals we dit kennen voor software, ook kan worden toegepast op de productie van fysieke objecten. Bij open source software wordt de broncode publiek gedeeld. Bij open source hardware wordt het ontwerp van het fysieke object publiek gedeeld, waarbij iedereen dit ontwerp en het fysieke object, kan bestuderen, aanpassen en reproduceren. De analyse bestaat uit drie delen. In deel I worden eerst de verschillen en gelijkenissen tussen open source software en open source hardware uiteengezet. Daarna, wordt bekeken welke intellectuele eigendomsrechten theoretisch van toepassing kunnen zijn op de verschillende onderdelen van een open source hardware project. Zowel het auteursrecht, het modelrecht als het octrooirecht komen hierbij aan bod. Sommige open source hardware onderdelen, zullen cumulatief kunnen worden beschermd door deze verschillende rechten. Vervolgens wordt vanuit de hypothese dat deze verschillende intellectuele eigendomsrechten (cumulatief) van toepassing kunnen zijn op de open source hardware onderdelen, onderzocht welke mogelijke juridische strategieën de ontwikkelaar van een open source hardware project zou kunnen toepassen, opdat wie de onderdelen van het project ter beschikking gesteld krijgt, deze onderdelen zou kunnen bestuderen, aanpassen en reproduceren. Om de rechten van zowel de gebruiker van het project, als van de ontwikkelaar van het project, te waarborgen, moeten deze gebruikshandelingen kunnen worden gekoppeld aan afdwingbare gebruiksvoorwaarden. Uit dit deel blijkt dat het juridisch instrument dat hiervoor kan zorgen, een open source intellectuele eigendomslicentie is. Deel II bespreekt de verschillende soorten open source licenties: de copyleft licenties en de permissieve licenties. Daarna wordt aan de hand van rechtspraak en rechtsleer onderzocht of deze licenties geldig en afdwingbaar zijn in het Belgisch recht. Deel III past de bevindingen uit de twee voorgaande delen toe, om de vraag te beantwoorden of bestaande open source software licenties ook gebruikt kunnen worden in een hardware context. Hierbij zal blijken dat dit met de nodige moeilijkheden gepaard gaat. Het vervolg van deel III bekijkt daarom of open source licenties die specifiek voor open source hardware, en niet software, werden ontwikkeld, deze problemen kunnen oplossen. Tot slot wordt aangeduid welke andere strategieën (aanvullend) gebruikt kunnen worden, indien blijkt dat het gebruik van een open source licentie niet optimaal is in een hardware context. Deze analyse bespreekt strategieën los van het recht en de ondersteunende rol die het recht hierbij kan bieden.
Choose an application
Voor vele ondernemingen is knowhow een van de belangrijkste activa waarover zij beschikken. Die informatie verschaft hen een voordeel ten aanzien van concurrenten, doordat goedkoper, sneller of efficiënter gewerkt kan worden. Om dat voordeel te behouden, worden doorgaans maatregelen getroffen die moeten verhinderen dat concurrenten gebruik kunnen maken van dezelfde informatie of kennis. Een van de meest tot de verbeelding sprekende voorbeelden van dergelijk waardevolle, confidentiële informatie, is ongetwijfeld het recept van Coca-Cola. De geheimhouding van het recept is een strategische keuze vanwege Coca-Cola, en is het gevolg van verschillende praktische en juridische maatregelen. De keuze voor geheimhouding heeft enkele belangrijke voordelen ten aanzien van haar alternatief, het gebruik van intellectuele eigendomsrechten. Zo komt bijvoorbeeld niet elke vorm van informatie in aanmerking voor bescherming door intellectuele rechten, en zijn aan die laatsten doorgaans hogere kosten verbonden. Onderzoek heeft echter aangetoond dat het vooral zogenaamde kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) zijn die ervoor kiezen hun knowhow te beschermen door middel van geheimhouding. Kmo’s beschikken over een waaier aan praktische en juridische hulpmiddelen die kunnen worden aangewend ter afscherming van hun knowhow. De juridische bepalingen inzake de bescherming van confidentiële informatie liggen echt verspreid over verschillende rechtsdomeinen. Daarbij komt nog dat voor de toepassing van elk van die bepalingen andere voorwaarden gelden. Het juridische kader ter bescherming van knowhow was – althans tot voor kort – versnipperd en onvolledig. Onder invloed van de Europese Unie beschikken Belgische ondernemingen vandaag de dag over een bijkomend hulpmiddel ter bescherming van informatie. De Wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van bedrijfsgeheimen voorziet in een gloednieuw, uitgebreid en eenduidig geheel van regels die een onderneming toelaten op te treden tegen het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken en openbaar maken van bedrijfsgeheimen. De notie ‘bedrijfsgeheimen’ en de wijzen waarop die rechtmatig dan wel onrechtmatig verkregen, gebruikt en openbaar gemaakt kunnen worden, zijn voortaan duidelijk afgebakend, en ook op het vlak van de mogelijke sancties wordt een en ander uitgeklaard. De Wet zou ondernemingen de rechtszekerheid moeten verschaffen die nodig is om investeringen in innovatie te stimuleren.
Choose an application
“The future may arrive long before we are ready” - Martin FORD in Rise of the Robots- Met deze ietwat onheilspellende woorden, wilt Martin Ford wijzen op het feit dat we goed moeten nadenken over de technologische (r)evolutie en ons voorbereiden op de gevolgen daarvan. De ontluikende 3D-printtechnologie maakt zeker deel uit van die (r)evolutie. 3D-printing is vandaag een relatief onbekende productietechniek die mogelijks de heersende standaarden voor de productie van goederen kan veranderen. De tijd dat 3D-printing uitsluitend voor grote bedrijven was, is over en dit heeft op een aantal vlakken gevolgen: economisch (een decentraal productie-en distributieproces wordt mogelijk, meer on demand productie,…), sociaal (jobsverlies/-creatie, ‘iedereen ontwerper’) maar ook juridisch. Onder het juridische luik eist het octrooirecht een speciale plaats op. Naast andere vragen die je je kunt stellen zoals bv. de octrooieerbaarheid van 3D geprinte objecten, is er de inbreukzijde. 3D printers zij geoctrooieerde objecten en dus een inbreuk te plegen op het octrooi. Maar wat beschermt een productoctrooi vandaag eigenlijk en biedt het bescherming tegen inbreuken door middel van 3D-printen? Is er een verschil tussen particulieren of bedrijven met betrekking tot die bescherming? Wat als je ontwerpen maakt voor anderen? Rijzen er nieuwe octrooirechtelijke vragen in deze context? Een heleboel vragen die een antwoord zoeken dat daarbij niet alleen juridisch correct moet zijn maar ook rekening moet houden met de ratio van een octrooi, de belangen en de rechten van octrooihouders en tezelfdertijd deze technologie de mond niet mag te snoeren De besproken wettelijke regelingen (TRIPS, EOV, België, Verenigd Koninkrijk en Verenigde Staten van Amerika) bevatten bepalingen omtrent de beschermingsomvang en de toegekende rechten aan een octrooihouder en regelen ook de verschillende mogelijke inbreuken en uitzondering daarop. 3D-printen is echter een technologie van de (late) 20e en 21e eeuw waardoor het zich soms maar moeilijk laat inpassen in de bestaande regelingen.
Choose an application
De dwanglicentie in het belang van volksgezondheid uit artikel XI. 38 WER geeft de Belgische overheid de mogelijkheid om een octrooihouder te verplichten een licentie af te sluiten met een derde wanneer volksgezondheid dat vereist. Die derde kan het octrooi exploiteren zonder toestemming van de octrooihouder. Zowel internationale en Europese wetgeving bevestigen de nood aan dergelijke dwanglicentie, maar TRIPS en de Conferentie van Doha zorgen enkel voor minimumstandaarden. De verdere invulling wordt overgelaten aan de nationale wetgever. De Belgische procedure uit artikel XI. 38 WER leeft de minimumstandaarden echter niet na. Zo is de verplichting tot voorafgaande onderhandelingen en toetsing door een hogere, onafhankelijke instantie niet opgenomen. Daarnaast is de standaardprocedure traag en ontbreekt de mogelijkheid voor de overheid om zelf het initiatief te nemen. Ten slotte is de invulling van de toepassingsvoorwaarde ‘volksgezondheid’ onbepaald. Wanneer een echte volksgezondheidscrisis heerst, is een snelle reactie dan ook niet mogelijk. Hierdoor voldoet de Belgische overheid niet aan de verplichting om de meest geschikte procedure te organiseren. In deze masterthesis wordt door middel van rechtsvergelijking met de Duitse dwanglicenties in het algemeen belang uit artikel 24 Duitse Octrooiwet en de Franse ex offico-licentie uit artikel L.613-16 Code de la Propriété Intellectuelle een aantal mogelijke aanpassingen voorgesteld voor het Belgische normatief kader. Onafhankelijkheid, onpartijdigheid en snelheid dienen hierbij als benchmark. Deze kunnen als volgt worden samengevat: i) De opname van de verplichting van voorafgaande onderhandeling tussen de octrooihouder en de licentieaanvrager; ii) Het organiseren van een initiatiefrecht voor de Belgische minister van Volksgezondheid; iii) Wijziging van een administratieve procedure naar een gerechtelijke procedure waardoor zowel hoger beroep als kort geding mogelijk is; iv) Verduidelijking van het begrip ‘volksgezondheid’.
Choose an application
Het belangrijkste aspect van het intellectuele eigendomsrecht is de bescherming ten voordele van de houder van het intellectueel eigendomsrecht. De houder van een intellectueel eigendomsrecht kent een aantal beschermingsmechanismen tegen onrechtmatig gebruik door derden. Zo zijn er a priori beschermingsmechanismen zoals het registreren en patenteren van intellectuele eigendomsrechten maar ook a posteriori een stakingsvordering instellen of soortgelijke producten en vervalsingen uit de handel halen. De houder van een intellectueel eigendomsrecht kan een procedure tot beslag inzake namaak instellen. Het beslag inzake namaak geeft de houder van een intellectueel eigendomsrecht de mogelijkheid om op eenzijdig verzoekschrift bewijzen te verzamelen van de vermeende inbreuk. Deze bewijzen bevatten vertrouwelijke informatie die de beslagene niet wil vrijgeven of als bedrijfsgeheim wenst te behouden. Zodra vertrouwelijke informatie zoals bedrijfsgeheimen, “knowhow”, commerciële gegevens of uitvindingen ter kennis komt van de beslaglegger is het kwaad reeds geschied. De beslagene kan na de betekening derdenverzet aantekenen of een aparte procedure vorderen. Zo kan de verzoeker verboden worden om gebruik te maken van enige informatie die werd geopenbaard in het deskundigenverslag. De beslagene vordert dat de opdracht van de deskundige duidelijk wordt afgebakend en om naargelang de omstandigheden concrete maatregelen te vorderen. Deze maatregelen verhinderen dat niet-pertinente vertrouwelijke informatie in de handen komt van de verzoeker. De wetgever heeft een aantal garanties voorzien in de procedure van het beslag inzake namaak en zo een evenwicht tussen de partijen trachten te bekomen. Zo heeft ook de voorzitter/bodemrechter een ruime discretionaire bevoegdheid. Is de wetgever erin geslaagd om een balans te creëren tussen de rechten van de beslaglegger en de vertrouwelijke informatie van de beslagene?
Choose an application
De titel van deze masterscriptie luidt als volgt: “De prima facie geldigheid van octrooien in de geneesmiddelenindustrie: evaluatie vanuit een toekomstgerichte sociale zekerheid”. In het eerste beschrijvend deel komen enkele relevante aspecten met betrekking tot geneesmiddelen aan bod. Het bestaat uit een omschrijving van het begrip “geneesmiddel”, een korte duiding van de ontwikkeling van een geneesmiddel en een duidelijk onderscheid tussen de originele en generische geneesmiddelen, wat de rode draad vormt doorheen dit werk. Aangezien veel tijd en geld gepaard gaat met de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen, is het belangrijk dat deze beschermd worden zodat zij niet zonder meer kunnen worden nagemaakt. Nieuwe geneesmiddelen genieten enerzijds octrooibescherming, die nog eens kan verlengd worden met een aanvullend beschermingscertificaat, en anderzijds data- en marktexclusiviteit. Deze technieken ter bescherming van de geneesmiddelen worden besproken in het tweede beschrijvend deel. In het derde deel wordt overgegaan naar de hoofdzaak van deze scriptie, de procedure van beslag inzake namaak en de procedure in kort geding. Deze procedures hebben een gemeenschappelijke voorwaarde: het ingeroepen octrooirecht moet prima facie geldig zijn. Deze voorwaarde maakt reeds lange tijd het voorwerp uit van een discussie in de rechtspraak en rechtsleer. Traditioneel ging men uit van een zeer formalistische benadering, wat inhield dat er een quasi-onweerlegbaar vermoeden rustte op het octrooirecht. Dit had tot gevolg dat de producenten van vernieuwende geneesmiddelen, naast de verschillende beschermingstechnieken voor geneesmiddelen, nog eens relatief gemakkelijk beslagmaatregelen konden leggen op de generische varianten. Alles leek in hun voordeel te zijn… Twee cassatiearresten die dateren van 2014 lijken hier verandering in te brengen. Toch is er nog steeds een verschil waar te nemen tussen de betrokken gerechtelijke instanties die zich uitspreken over dergelijke zaken en heerst er nog steeds rechtsonzekerheid. Tot slot worden deze recente ontwikkelingen in de rechtspraak bekeken vanuit een toekomstgerichte sociale zekerheid. Het RIZIV lijdt financiële schade doordat beslag wordt gelegd op generische (en goedkopere) geneesmiddelen op grond van een octrooirecht dat later in een procedure ten gronde wordt nietig verklaard. Het vierde deel eindigt met de volgende “cliffhanger”: kan het RIZIV deze schade vergoed krijgen?
Listing 1 - 10 of 90 | << page >> |
Sort by
|