Listing 1 - 10 of 49 | << page >> |
Sort by
|
Choose an application
Choose an application
Choose an application
Choose an application
Choose an application
Choose an application
In deze bachelorproef werken wij, Chase en Leontien rond het thema pesten. Dit thema hebben we gekozen omdat we merken dat dit nog altijd een groot en delicaat probleem vormt in de secundaire scholen. We willen leerlingen duidelijk maken dat pesten in geen enkel opzicht oké is. Hierdoor hebben we ons dan ook eerst verdiept in het thema pesten. Dit kan je uitgebreid lezen in ons theoretische gedeelte. Het thema bespreekbaar maken bij de leerlingen vormt ook één van de belangrijkste doelen in ons eigen project. Voor ons praktische gedeelte hebben we gekozen om een antipestcampagne te organiseren. Zo hopen we de leerlingen aan het denken te zetten en te laten reflecteren over hun gedrag en emoties. Onze hoofdvraag bij dit onderzoek is ‘Op welke manier kan je een antipestcampagne voor de eerste graad ASO organiseren?’
Choose an application
Onderzoeksvraag: Welke invloed heeft coöperatief leren op de inzet en activiteit van de leerlingen in een theoretisch gericht gedeelte binnen de richting haar- en schoonheidszorgen? Onderzoeksmethode: De onderzoeksmethode die gevolgd werd bij deze bachelor is een actief en beschrijvend onderzoek. De beschrijvende studie werd onderzocht in de school Ter Zee in Oostende. Daar heb ik twee leerkrachten een enquête laten invullen over coöperatief leren. Ook werd er een enquête online geplaatst die ik samen heb opgemaakt met de medestudenten van de onderzoekslijn ‘coöperatieve werkvormen’. Daar hebben in totaal 98 leerkrachten op geantwoord. De actieve studie werd uitgevoerd in de school Sint-Jozefsinstituut Tielt in twee verschillende klassen, een klas van haartooi en een klas van schoonheidszorgen. In de haartooiklas heb ik een 4-hoeken spel georganiseerd voor de theorie van permanent. De leerlingen hadden de theorie al gezien, dus was het een herhalingsles. Bij een 4-hoeken spel worden de leerlingen verdeeld in vier gelijke groepen en spelen ze vier verschillende spellen, dit kan gaan van raadspellen tot vraag- en zoekspellen. In de klas van schoonheidszorgen heb ik een speeddate georganiseerd. Ze hadden net een voet- en onderbeen massage aangeleerd en ze moesten de stappen herhalen door vragen aan elkaar te stellen. De bedoeling was dat ze zo snel mogelijk een antwoord formuleerden.Ook zaten er doe-vragen in. Dan moesten ze de beweging voortonen op de arm van hun medestudent. Na het onderzoek heb ik de leerkrachten en leerlingen bevraagd door een interview. Ik heb ze gevraagd wat ze van deze les vinden en of ze zo beter de theorie zouden onthouden. Voor de leerkrachten heb ik gevraagd of ze deze methode wel goed vinden en als ze dit later zouden toepassen in de lessen. Resultaten: Uit de resultaten van de enquête, kent de meerderheid coöperatief leren. Ze gebruiken dit in de lessen maar niet zo veel. Soms zelfs maar één keer per trimester. Toen ik de leerkrachten interviewde, vonden ze dit een zeer leuke les en ze zagen ook dat alle leerlingen actief meewerkten. De leerlingen zelf waren ook enthousiast. Mochten ze weten dat de theorielessen altijd zo zijn, dan komen ze liever naar school. Conclusie: Na mijn onderzoek blijkt dat het voor de leerlingen zeker een positieve impact zou hebben op hun studies. Als leerkracht heeft het zijn voor- en nadelen. U hebt geen controle over wat de leerlingen zeggen tegen elkaar. Zijn het wel de juiste antwoorden die ze geven? Zijn ze wel bezig met het spel? Het is dus belangrijk dat u duidelijke afspraken maakt met de leerlingen en dat u controle houdt tijdens de coöperatieve werkvorm.
Choose an application
In deze Bachelorproef ga ik op zoek of ik het welbevinden van de leerlingen kan optillen door een project over ‘relaties en verbondenheid’ in de derde graad uit te werken. Het project begon met een brainstorm en een mindmap. Zo kon ik het onderwerp afbakenen. Met deze voorstellen trok ik naar de directie van de basisschool Sint-Vincentius in Zillebeke en Vives Torhout. Na de goedkeuring, creëerde ik mijn onderzoeksdoel en onderzoeksvraag. Daarna leg ik mijn plannen en onderzoeken uit in de onderzoeksopzet. Ik stelde een onderzoeks- en tijdsplan op en gebruikte verschillende onderzoeksmethoden om het project theoretisch te staven. Vervolgens bracht ik het ontwerp tot stand met bijhorend materiaal. Dit kan u lezen in het derde hoofdstuk over de concrete uitwerking. Het product werd getest en geëvalueerd. Ik formuleerde de conclusies en gaf aanbevelingen in het vierde hoofdstuk. Tot slot dacht ik na over de competenties die ik zelf, als toekomstige leerkracht, bereikt heb bij het maken van deze Bachelorproef.
Choose an application
Deze bachelorproef gaat over coöperatief leren binnen biologie. Binnen dit vak bestond nog geen onderzoek, waardoor ik deze beslissing maakte. In mijn proef bespreek ik wat coöperatief leren precies is, welke effecten het heeft en welke werkvormen er bestaan. Het onderzoek zelf gaat vooral over de leerlingen hun motivatie hierbij, zo luidt mijn onderzoeksvraag ‘Wat is het effect op de motivatie voor biologie bij het gebruik van coöperatieve werkvormen?’. Als eerste hanteerde ik een enquête om de kennis van leraren uit verschillende vakken te testen. Kennen ze coöperatief leren? Maken ze er gebruik van en wat ondervinden zij in verband met de leerlingen hun motivatie? Daarna voerde ik tijdens mijn stage een vergelijkend onderzoek uit, dat moest weergeven of de leerlingen effectief meer gemotiveerd waren voor biologie indien we in de les coöperatieve werkvormen gebruikten. Hierbij gebruikte ik een gestandaardiseerde vragenlijst van Deci & Ryan (2000), met als voordeel dat we steeds eenduidige antwoorden zullen krijgen en we meten naar enkel dat wat we willen weten. Het is een vragenlijst met richtvragen over de motivatie, waardoor weergegeven kan worden op welke manier de leerlingen gemotiveerd zijn. Dit gebeurt aan de hand van de ‘Relative autonomy index’, een getal dat weergeeft hoe hard de leerlingen gecontroleerd of autonoom gemotiveerd zijn. Om mijn resultaten op het einde nog meer te kunnen duiden, sloot ik af met een kwalitatief onderzoek, waarbij ik van dezelfde leerlingen nog een interview afnam. Uit mijn enquête bleek dat, op één na, alle leerkrachten die meewerkten, coöperatieve vormen gebruiken binnen hun lessen. De voornaamste redenen hiervoor waren: • Het is handig, want zo zijn alle leerlingen actief bezig en blijft de leerstof langer hangen. • Afwisseling in werkvormen zorgt voor meer motivatie. • De sterke leerlingen kunnen de zwakkere helpen, ze leren meer van elkaar dan van een docerende leerkracht. • Sociale vaardigheden inoefenen en bevorderen van de sociale cohesie. Ook gaven ze aan dat de motivatie van de leerlingen zeker verbetert, wanneer ze dit soort instructievorm gebruiken. Daarbij werd echter wel een kleine kanttekening gemaakt. Het is namelijk zo dat leerlingen die helemaal niet gemotiveerd zijn, ook niet plots zeer goed zullen meewerken. Mijn kwantitatief onderzoek bevestigde deze stelling. Zo steeg de intrinsieke motivatie van de ondervraagde leerlingen, nadat ze negen lessen kregen met coöperatieve werkvormen. Dit soort motivatie houdt in dat ze uit zichzelf gemotiveerd zijn en niet vanuit hun omgeving door bijvoorbeeld de ouders of de leraar, voor goede punten. De ‘Relative autonomy index’, steeg met een waarde van 0,53. Dit wil opnieuw zeggen dat de leerlingen meer autonoom en dus uit zichzelf gemotiveerd waren. Aangezien ik een kleine steekproef had, voerde ik nog een interview uit. Hieruit bleek dat de leerlingen al gewoon waren om samen te werken aangezien ze veel labo’s uitvoeren. Daarnaast gebruikte hun leerkracht van biologie deze vormen regelmatig. Dit zou kunnen verklaren dat het verschil tussen de pre- en postmeting niet heel erg groot was. Door vergelijking met groepsgenoten en het extra interview kan ik, ondanks mijn kleine steekproef en kleine vergelijking, een voorzichtig besluit nemen. De leerlingen zijn meer gemotiveerd voor biologie indien tijdens de lessen regelmatig gebruik wordt gemaakt van coöperatieve werkvormen.
Choose an application
Wanneer we spreken over les geven of les krijgen, denken de meeste mensen waarschijnlijk aan een klassiek onderwijsleergesprek (=OLG). De leerkracht staat vooraan in de klas en stelt af en toe vragen. Een andere manier van lesgeven is bijvoorbeeld via coöperatief leren (=CL). Dit zijn verschillende werkvormen waarbij leerlingen in groep werken en samen tot een oplossing moeten komen. Anders dan bij gewoon groepswerk is het moeilijk om de ‘luie leerling’ te zijn. De opdracht lukt pas wanneer iedereen individueel het doel behaald. Er werd al heel veel onderzoek gedaan naar het leereffect van CL, er is nog maar weinig onderzoek gedaan naar wat dit doet met de motivatie van leerlingen. Via een bronnenonderzoek en een enquête werden de nodige gegeven verzameld. Om meer info te verzamelen rond de kenmerken van CL werden in de literatuurstudie verschillende bronnen geraadpleegd. Namelijk gelijke deelname, individuele aansprakelijkheid, positieve wederzijdse afhankelijkheid en simultane actie. Hier wordt er in de literatuurstudie nog verder op ingegaan. Daarnaast wordt ook motivatie besproken in het bronnenonderzoek. Er zijn namelijk twee soorten motivatie intrinsieke en extrinsieke motivatie. Intrinsieke motivatie komt uit onszelf. We studeren omdat we graag studeren, we gaan zwemmen omdat we graag zwemmen. De reden waarom we een bepaalde activiteit doen, is de activiteit zelf. Extrinsieke motivatie verwijst naar een beloning die we willen hebben of een straf die we willen vermijden. Bijvoorbeeld studeren voor goeie punten, een diploma te behalen of gaan werken om geld te verdienen. Extrinsieke motivatie kunnen we, volgens de zelfdeterminatietheorie, nog opsplitsen in drie categorieën. Deze zijn geïdentificeerde regulatie (zinvolheid), geïntrojecteerde regulatie (interne dwang) en externe regulatie (externe dwang). Nu bestaat er een gestandaardiseerde vragenlijst die polst naar de verschillende soorten motivatie. Deze werd gebruikt in de enquête. Er waren telkens twee klasgroepen. De eerste groep kreeg een les via coöperatief leren, de twee dezelfde les via OLG. Daarna werd de vragenlijst in beide klassen ingevuld. Dit experiment werd twee keer uitgevoerd, namelijk in het eerste en derde middelbaar. Daarna werd de onderzoeksopzet iets veranderd. In de eerste week werd er lesgegeven via een onderwijsleergesprek. Hierna werd de enquête doorgestuurd. In week twee werd er vooral ingezet op CL en de vragenlijst werd opnieuw ingevuld. Als we de resultaten vergelijken dan zien we dat dat de intrinsieke motivatie gelijk blijft. De leerlingen vinden het vak wiskunde niet leuker met coöperatieve werkvormen. De geïdentificeerde regulatie is hoger een beetje bij de eerste onderzoeksopzet. De leerlingen vinden het onderwerp iets zinvoller. Bij de tweede onderzoeksopzet daalt deze categorie juist. Wanneer we dan kijken naar geïntrojecteerde en externe regulatie dan zien we een stijging bij de testgroep. Dit is echter de ‘slechte’ motivatie. De leerlingen zijn meer gecontroleerd gemotiveerd. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de leerlingen nu wel moeten presteren want er zijn anderen afhankelijk van hen. Als er één iemand minder goed presteert, dan heeft dit gevolgen voor de hele groep. Ze worden dan ook constant gecontroleerd door hun groepsgenoten. Ik had echter gehoopt dat de ‘goede’ motivatie (intrinsieke motivatie en geïdentificeerde regulatie) gingen stijgen. Hierdoor is het heel moeilijk om te antwoorden op mijn onderzoeksvraag.
Listing 1 - 10 of 49 | << page >> |
Sort by
|