Listing 1 - 8 of 8 |
Sort by
|
Choose an application
Choose an application
Choose an application
Choose an application
Choose an application
Choose an application
Het thema ‘Regionale zorgnetwerken, verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid’ is als onderwerp voor een onderzoek gekozen omdat de evoluties in het zorglandschap het afgelopen decennium hebben geleid tot een paradigmashift waarbij samenwerking in de zorg centraal is komen te staan, met het oog op een verbetering van de kwaliteit, betaalbaarheid en efficiëntie van de zorg. Het ‘Plan van Aanpak Hervorming Ziekenhuisfinanciering’ van de Minister van Volksgezondheid van 28 april 2015 heeft deze hervorming binnen de Belgische ziekenhuiscontext verder geconcretiseerd en via de Wet van 28 februari 2019 geformaliseerd, onder meer via de oprichting van 25 locoregionale klinische ziekenhuisnetwerken die het nieuwe zwaartepunt zullen vormen in de organisatie van het Belgische ziekenhuislandschap, en waarbinnen de ziekenhuizen zich verplicht zullen moeten organiseren. Het analyseren van samenwerkingsverbanden in de zorg is, in elk geval voor wat betreft de aansprakelijkheidsrisico’s eraan verbonden, tot op heden nog maar nauwelijks voorwerp van onderzoek geweest. Conclusie van dit onderzoek is dat het aansprakelijkheidsrisico voor zorgverleners en ziekenhuizen bij samenwerking weliswaar is verhoogd in vergelijking met geïsoleerde zorgverlening, omdat er in geval van een samenwerkingsverband ook nog andere normatieve eisen aan professioneel gedrag kunnen worden gesteld dan het geval is in een één op één relatie tussen zorgverlener en patiënt, en die bij schending aansprakelijkheid kunnen opleveren, maar dat er geen sprake lijkt te zijn van een verhoogd aansprakelijkheidsrisico in geïnstitutionaliseerd, dan wel in niet-geïnstitutionaliseerd samenwerkingsverband, althans wat betreft de individuele zorgverleners. Als er voor hen al sprake is van een verhoogd risico in institutioneel samenwerkingsverband, dan is dat louter vanuit kwantitatief oogpunt, omwille van de verwachte stijging van het aantal samenwerkingsverbanden binnen de nieuw opgerichte netwerken. Voor ziekenhuizen ligt dat anders. Voor hen is samenwerking in het kader van een geïnstitutionaliseerd samenwerkingsverband niet alleen vanuit kwantitatief, maar ook vanuit kwalitatief oogpunt meer risicovol, omdat de wetgever er voor heeft gekozen hen verantwoordelijk te maken voor de operationalisering van de zorgstrategie (met inbegrip van de continuïteit, kwaliteit en veiligheid van de samenwerking) op netwerkniveau. In geval van een medisch incident waarbij de patiëntveiligheid, kwaliteit van zorg, of zorgcontinuïteit in het geding is in netwerkverband, zal daarom meer en eerder naar de bij de samenwerking betrokken ziekenhuizen worden gekeken door patiënten en hun naasten. De aansprakelijkheid van ziekenhuizen zal dus nog evolueren en in omvang groeien, zo verwacht ik. De verantwoordelijkheden van de netwerkbeheerder en netwerkhoofdarts zijn door de wetgever ingestoken op beslissings- en instructieniveau. Zij zijn met andere woorden verantwoordelijk voor de opmaak en het ter beschikking stellen van voldoende beleidsplannen, richtlijnen, protocollen, afspraken en instructies inzake de zorgstrategie. M.i. zou daaraan wel nog een extra verantwoordelijkheid voor de goede uitvoering van het zorgcontinuïteits- en kwaliteitsbeleid op netwerkniveau moeten geplaatst worden. Waar rechtens de beslissingen, worden genomen moet ook de verantwoordelijkheid worden gelegd om die beslissingen (mee) waar te maken.
Choose an application
Doel en design: Wereldwijd is er een duidelijke trend naar de integratie van meer ‘evidence’ op alle beleidsterreinen. Voor de gezondheidszorg in België is het een uitdaging om, gelet op de alsmaar toenemende druk om te besparen, de toegankelijkheid, de betaalbaarheid en de kwaliteit van de gezondheidszorg te vrijwaren, zo mogelijk zelfs te verhogen. Een van de centrale beleidsdoelstellingen van de regering Michel I was om het zorgaanbod te toetsen aan wetenschappelijk onderbouwde (‘evidence based’) criteria inzake noodzakelijkheid, doelmatigheid en kosteneffectiviteit. Onderzoek over de invloed van ‘evidence-based policy’ op de kwaliteit, de toegankelijkheid en de betaalbaarheid van kinesitherapeutische zorg is echter schaars, zeker in de Belgische context. Net omdat er zo weinig onderzoek beschikbaar is, wordt met dit kwalitatief exploratief onderzoek getracht na te gaan in welke mate de regelgeving volgens alle betrokken partijen reeds voldoet aan deze eis van ‘doelmatigheid’ in de regelgeving van de kinesitherapie en de invloed ervan op de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid. Er wordt nagegaan welke volgens de verschillende stakeholders de grootste drempels voor een doelmatiger regelgeving zijn, en hoe deze kunnen worden overwonnen. Studiepopulatie en datacollectie: Over de periode van een jaar werden vijf semi-gestructureerde experteninterviews afgenomen met zeven directe stakeholders die het beleid en de regelgeving zelf beïnvloeden, en werden twee focusgroepen georganiseerd met zeventien stakeholders die beïnvloed worden door de regelgeving en het beleid, met name patiëntenvertegenwoordigers en kinesitherapeuten. Data-analyse: De analyse gebeurde volgens de ‘grounded theory’-benadering met open en axiale codering. In de eerste fase verliepen de dataverzameling en -analyse gelijktijdig. Gezien het brede tijdsframe tussen het eerste en het laatste interview, werden de data in een tweede fase nogmaals gecodeerd om stabiliteit van de analyse te garanderen om tot een finale structuur met hoofdcategorieën, subcategorieën en onderlinge relaties te komen. De resultaten werden volgens het triangulatieprincipe getoetst aan de wetenschappelijke en grijze literatuur. Resultaten en conclusie: De onderzoeksvraag luidde als volgt: voldoet de huidige regelgeving inzake kinesitherapie volgens de betrokken stakeholders aan de actuele beleidsverwachtingen van toegankelijke, betaalbare en kwalitatief hoogstaande zorg met nadruk op doelmatigheid, in casu Evidence Based Practice? Het antwoord kan kort zijn: nee. Over het algemeen beschouwen de stakeholders de kinesitherapie in België wel als voldoende toegankelijk, kwalitatief hoogstaand en betaalbaar, maar is de doelmatigheid van de regelgeving en het gebruik van wetenschappelijk evidentie nog zeer beperkt en gebeurt dit niet op een structurele manier. Door de regering Michel I werden enkele eerste stappen gezet in de richting van een meer doelmatige invulling van de nomenclatuur en de conventie door het herwaarderen van honoraria en het herindelen van pathologiegroepen aan de hand van consumptiecijfers en wetenschappelijke evidentie. Dit zijn echter nog losstaande initiatieven die niet kaderen in een breder, meer op EBP gesteund en gericht beleid en een dito praktijk. Uit de analyse van de gesprekken met alle betrokken stakeholders blijkt dat er op tal van doorslaggevende aspecten, zoals b.v. de nomenclatuur
Choose an application
Dit proefschrift had als algemene doelstelling inzicht te verwerven in de manier waarop de onderscheiden mechanismen die deel uitmaken van het governance-concept zich manifesteren in de Vlaamse ziekenhuizen. Om aan deze doelstelling te beantwoorden werden 3 stappen doorlopen: De eerste stap bestond uit een conceptanalyse van governance. Hieruit werd geconcludeerd dat er onderliggend aan de verschillende invullingen en associaties die aan governance worden toegekend, een uniform concept kan worden geïdentificeerd. Essentieel is dat binnen dit concept het paradigma waarbij de besluitvorming zich volledig bij één actor concentreert onbestaande is. De tweede stap bestond uit een vertaling van de mechanismen die binnen het governance-concept centraal staan naar de ziekenhuiscontext. Door het expliciteren van de betrokken actoren en niveau's, konden de verschillende governance-mechanismen die het besluitvormingsproces in ziekenhuizen aansturen binnen een geïntegreerd raamwerk worden gepositioneerd. Drie concrete mechanismen werden vanuit een dergelijk geïntegreerd perspectief, met name dat van de leidinggevenden op organisatieniveau, beschreven: het profiel van de raad van bestuur, de rol van de artsen in het ziekenhuisbestuur en externe verantwoording. De derde stap bestond uit een empirische analyse van de manier waarop diezelfde mechanismen tot uiting komen in de Vlaamse ziekenhuizen. Twee - repectievelijk kwantitatieve en kwalitatieve - benaderingen werden hiertoe gevolgd. In de eerste benadering werd via een Europees vergelijkend onderzoek nagegaan hoe de hoofdzakelijk structurele aspecten van de drie weerhouden governance-mechanismen met elkaar interageren en ingebed zijn in de ruimere kenmerken van elk gezondheidszorgsysteem. Om deze vergelijking mogelijk te maken werd een Europese enquête georganiseerd. De enquêteresultaten werden verwerkt via methoden van data mining en informatievisualisatie. Deze maakten het mogelijk patronen in de bestuursconfiguratie van de deelnemende ziekenhuizen te identificeren. Voor wat het profiel van de raad van bestuur betreft, werden de patronen die de Vlaamse ziekenhuizen typeren aangeduid met de noemer "driver seat" en "expert panel". Voor wat de rol van de artsen in het ziekenhuisbestuur betreft, konden de meeste Vlaamse ziekenhuizen met de noemer "inhoud boven vorm" worden getypeerd. Voor wat externe verantwoording betreft tenslotte, konden de meeste Vlaamse ziekenhuizen als "niet-overheidscontractant" worden getypeerd. Hierbinnen bleken er belangrijke nuanceverschillen op te treden wat betreft de actieve en passieve externe gerichtheid. In de tweede benadering werd via een interviewstudie in zeven Vlaamse ziekenhuizen nagegaan hoe deze in hun eigenlijke bestuurspraktijk concreet invulling geven aan de drie mechanismen. Ook deze studie liet toe om een gemeenschappelijke patroon in de bestuurskenmerken van de betrokken ziekenhuizen te identificeren: namelijk dat verschillende evoluties ertoe aanleiding geven dat de "controle- en evenwichtsmechanismen" zich dichter bij het eigenlijke besluitvormingsproces gaan situeren. Op basis van de empirische bevindingen in beide benaderingen werden tot slot enkele concrete aanbevelingen geformuleerd voor verder onderzoek en werden enkele pistes beschreven voor verbeteringen van de Vlaamse bestuurspraktijk. This thesis investigates how the different mechanisms characteristics of the governance-concept manifest themselves in the Flemish hospital sector. Three consecutive research steps were developed: The first step consists of a concept-analysis of governance. The conclusion of the latter is that a uniform concept can be identified underlying the different interpretations and associations attributed to governance. Fundamental is that within this concept, the paradigm in which decision-making concentrates within one actor is non-existent. The second step translates the different governance mechanisms to the context of hospitals. Through the perspective of the actors and levels involved, the different governance mechanisms affecting the decision-making process within hospitals were positioned in an integrated framework. Three specific mechanisms were analysed through such integrated perspective: 1) the profile of the hospital board, 2) the role of hospital physicians in hospital governance and 3) public accountability. The third step consists of an empirical analysis of the way in which the same three mechanisms manifest themselves in Flemish hospitals. Two approaches were followed. In the first approach, a European comparative analysis examined how the predominantly structural aspects of the three mechanisms interact with each other and are embedded in the larger characteristics of each healthcare system. This comparative analysis is based on data of a European survey. The results of this survey were explored through methods of data mining and information visualisation. The latter made it possible to identify patterns in the governance configuration of the participating hospitals. With respect to the profile of the hospital board, the patterns characterizing Flemish hospitals were labeled "driver seat" and "expert panel". As regards the role of hospital physicians in hospital governance, most Flemish hospitals could be labeled "form follows content". With respect to public accountability, most Flemish hospitals characterize as "non-government-contractor". Significant differentiation was found concerning active and passive external orientation. In the second approach, an interview study in seven Flemish hospitals examined how these hospitals apply the three mechanisms in their governance practice. This approach too, made it possible to identify a common pattern: namely that several developments have caused the "checks and balances" to fit closer to the actual decision-making process within the hospitals. On the basis of the empirical results of both approaches, the thesis concludes with some specific recommendations for further research and identifies several directions for improvement in the governance of Flemish hospitals. De voorbije jaren heeft het thema governance of behoorlijk bestuur ruime aandacht gekregen in het bedrijfsleven, ook in België. De codes Lippens en Buysse hebben intussen hun weg gevonden naar de bestuurstafels van de grootste beursgenoteerde bedrijven tot de kleinste KMO's. Vandaag staan ze meer dan ooit in de belangstelling. Ook in de ziekenhuizen is vandaag het thema van behoorlijk bestuur aan de orde. De problematiek manifesteert er zich bovendien met een complexiteit die deze in de commerciële sector overtreft. Redenen zijn het ontbreken van winstgevendheid en aandelenwaarde als belangrijke en relatief eenduidige criteria om beslissingen aan te toetsen, de steeds terugkerende vraag naar de plaats van de arts in het ziekenhuisbestuur, en niet in het minst de specificiteit van het moeilijk te vatten "product" dat zij beogen te leveren: kwaliteitsvolle, patiëntgerichte en billijke medisch-specialistische zorg. In dit proefschrift werden de mechanismen - in de governance-literatuur aangeduid als " checks and balances " - die het besluitvormingsproces binnen de ziekenhuizen vorm geven op een methodologisch vernieuwende manier onderzocht en in kaart gebracht. Het onderzoek vertrekt van de resultaten van een enquête die werd afgenomen in 494 ziekenhuizen, verspreid over 14 Europese landen. Om de resultaten van deze enquête te verwerken werden methoden van data mining en informatie-visualisatie gebruikt. Deze zijn er specifiek op gericht in grote gegevensbestanden patronen en verbanden te ontdekken en in kaart te brengen. Op deze manier kon worden aangetoond dat de bestudeerde mechanismen (in concreto de functie, samenstelling en werking van de raad van bestuur, de rol van de artsen in het ziekenhuisbestuur en externe verantwoording), duidelijke patronen per land vertonen. De gebruikte methoden maakten het zelfs mogelijk om binnen België de specifieke bestuurskenmerken van de Vlaamse ziekenhuizen aan te tonen. Met deze benadering beoogde het proefschrift nuanceringen aan te brengen bij de talrijke aanbevelingen omtrent behoorlijk bestuur die de laatste jaren, ook in de non-profit sector, werden geformuleerd. Zo werd onder meer aangetoond dat het effect op de organisatieresultaten van vier concrete instrumenten/methodieken die courant aan bod komen in deze aanbevelingen (met name het opstellen van procedures voor belangenconflicten, het oprichten van een auditcomité, het gebruik van een geïntegreerd beleidsinstrument en het - gedeeltelijk - afhankelijk stellen van de bezoldiging van de CEO van de performantie van de organisatie), verschilt naargelang de governance-mechanismen zijn ingevuld. In een tweede deelstudie werd via een kwalitatieve onderzoeksbenadering meer in detail ingegaan op de bestuurspraktijk van zeven Vlaamse ziekenhuizen. Ook deze studie liet toe om een gemeenschappelijk patroon in de bestuurskenmerken van betrokken ziekenhuizen te identificeren. Een belangrijke vaststelling was dat om tot dit gemeenschappelijke patroon te komen zich binnen de individuele ziekenhuizen verscheidene "compensatiemechanismen" afspelen. Deze hebben als functie onderling afwijkende bestuursstructuren tot meer vergelijkbare praktijken te herleiden. Een overweging die daarbij te weinig wordt gemaakt is deze omtrent de kostprijs van deze compensatiemechanismen, vnl. in termen van opportuniteitskosten. Op basis van de empirische bevindingen in beide deelstudies werden tot slot enkele concrete aanbevelingen geformuleerd voor verder onderzoek en werden enkele pistes beschreven voor verbeteringen van de Vlaamse bestuurspraktijk. Over the past years, governance has been at the centre of attention in the corporate world. In Belgium, the codes Lippens and Buysse have found their way to the directors' offices of the largest listed companies to the smallest SMEs. Today, they are more than ever at the centre of attention. Also in hospitals, the issue of governance is of the order of the day. It manifests itself with a complexity which outstrips that of the corporate world. The reasons are the lack of profit maximalisation and share value as important and relatively simple criteria to assess decisions, the recurrent dilemma of the optimal role of physicians within the governance structures and procedures, and not to the least, the specificity of their "product" which is rather vague and hard to take hold of: qualitative, patient-oriented and fair medical-specialist care. In this thesis the mechanisms that are characteristic of governance - in the governance-literature labelled "checks and balances" - were examined using a methodologically innovative approach. The study draws on the results of a hospital governance survey of 494 European hospitals. To analyse the data, methods of data mining and information visualisation were used. These aim at discovering and mapping patterns and associations within large databases. Clear patterns were found within the mechanisms studied (i.e. the profile of the hospital board, the role of physicians in hospital governance and public accountability), mainly corresponding to the different countries. Within the subset of Belgian hospitals, the methods even allowed to identify the specific characteristics of Flemish hospitals. With this approach the thesis intends to provide differentiation within the numerous recommendations published on good governance in the last years, also in the non-profit sector. As an example, this thesis demonstrated that the effect of four specific instruments/methods that are frequently included in these recommendations (procedures for conflict of interest, audit committee, integrated policy instruments, incentive compensation plans) differs depending on the characteristics of the governance mechanisms. In a second part, qualitative methods were used to study the more procedural and informal aspects of hospital governance within seven Flemish hospitals. This approach also, made it possible to identify a common pattern in the characteristics of the participating hospitals. An important finding was that in order to achieve this common pattern, several "compensation mechanisms" occur within the individual hospitals. The function of the latter is to convert mutually diverging governance structures into similar governance practices. Considerations regarding the cost of these mechanisms (mainly opportunity costs) are rarely made. On the basis of the empirical results of both approaches, the thesis concludes with some specific recommendations for further research and identifies several directions for improvement in the governance of Flemish hospitals.
Listing 1 - 8 of 8 |
Sort by
|