Narrow your search

Library

KU Leuven (85)


Resource type

dissertation (85)


Language

Dutch (80)

English (5)


Year
From To Submit

2016 (5)

2015 (69)

2014 (11)

Listing 1 - 10 of 85 << page
of 9
>>
Sort by

Dissertation
De verkrijging van activa beneden marktwaarde door een vennootschap
Authors: --- ---
Year: 2015 Publisher: Leuven : KU Leuven. Faculteit Rechtsgeleerdheid

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Dit onderzoek tracht de lezer een duidelijk beeld te geven van de eventuele belastbaarheid van activa op het moment dat zij door een vennootschap beneden marktwaarde worden verkregen. Er zal daarbij een opsplitsing worden gemaakt tussen enerzijds verkrijgingen tegen een symbolische prijs en anderzijds verkrijgingen ten kosteloze titel. Voor beide soorten verkrijgingen wordt nagegaan hoe deze boekhoudkundig moeten worden verwerkt en wat de fiscale consequenties ervan zijn. In een eerste deel wordt de traditionele visie op het leerstuk toegelicht. Daarbij wordt onderzocht wat de klassieke boekhoudrechtelijke waarderingsprincipes zijn voor de verkrijging van activa in het algemeen. Nadien wordt gekeken of deze algemene principes ook van toepassing zijn op de verkrijging van activa beneden marktwaarde. Tot slot wordt zal ook de traditionele fiscale visie op het leerstuk worden toegelicht. In een tweede deel wordt ingegaan op de discussie die op het einde van de 20ste eeuw rond het leerstuk is ontstaan rond het leerstuk. Vanaf het begin van de 21ste eeuw werd de traditionele benadering immers steeds meer in vraag gesteld. De administratie probeerde geregeld de werkelijke waarde van een actief op het moment van de verkrijging toe te voegen aan het belastbaar resultaat. Zij steunde daarvoor zowel op boekhoudkundige als fiscale argumenten, waaronder een gecontesteerd CBN-advies van 2002. De rechtspraak gaf de administratie wisselend gelijk, zonder dat er een duidelijke lijn te trekken was in de uitspraken van de hoven en rechtbanken. Deze uiteenlopende rechtspraak heeft ertoe geleid dat het Hof van Justitie zich in twee arresten over de problematiek van de verkrijgingen beneden marktwaarde heeft uitgesproken. Het Hof heeft zo gezorgd voor een duidelijke invulling aan de boekhoudprincipes wanneer er sprake is verkrijging tegen een symbolische prijs of een zuivere verkrijging om niet van een actief. De discussies rond het leerstuk zijn echter nog niet volledig verdwenen. Een reden hiervoor is dat het Hof van Justitie expliciet heeft gezegd dat de lidstaten op fiscaal vlak kunnen afwijken van de boekhoudkundige principes. In een derde deel wordt daarom onderzocht of het Belgische fiscaal recht in zo'n afwijkende bepalingen voorziet. Verschillende bepalingen van het Wetboek Inkomstenbelasting worden geanalyseerd om na te gaan wat hun concrete invloed is op het leerstuk.

Keywords


Dissertation
Transfer Pricing van Intangibles in het licht van art. 26, 79, 207 WIB92
Authors: --- --- ---
Year: 2015 Publisher: Leuven : KU Leuven. Faculteit Rechtsgeleerdheid

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Naar aanleiding van de nieuwe richtlijnen van de OESO in verband met intangibles werd in dit werkstuk op zoek gegaan naar het antwoord op de vraag of art. 26, 79 en 207 WIB92 effectieve gereedschappen zijn in de bestrijding van de winstverschuivingen inzake intangibles. Uit de analyse blijkt dit nog steeds zo te zijn. De basisprincipes van de winstbestrijding zijn onveranderd maar inzake intangibles zijn er een aantal specifieke aandachtspunten waarmee rekening gehouden moet worden. Deze aandachtspunten zijn echter vooral ter interpretatie van de bestaande principes, en hoeven alsmede niet in een wet worden gegoten. Daarnaast werd er nagegaan of er nieuwe inspanningen gedaan moeten worden gezien de nieuwe internationale richtlijnen met betrekking tot IVA. Er is eerst nagegaan wat de verschillen zijn tussen de nieuwe OESO richtlijnen en de Belgische regelgeving. Het grote verschil tussenbeide betreft de beoordeling van de transacties. De OESO is voorstander om dit op een objectieve manier uit te voeren. Terwijl dit in België nog steeds op een objectieve manier gedaan wordt. Daarna werd er nagegaan of de Belgische wetgever verplicht is om deze verschillen aan te pakken. Hiervoor werd de status van die richtlijnen onderzocht. De Transfer Pricing Richtlijnen van de OESO zijn soft law en daarmee niet bindend. Er wordt echter wel aangenomen dat als een lidstaat de richtlijnen niet afkeurt tijdens de stemming in de Council van de OESO, de lidstaat zich engageert om de richtlijnen te implementeren in de nationale regelgeving. De OESO kan dit echter niet afdwingen. De lidstaten zijn hierdoor min of meer vrij tot welk niveau ze de implementatie uitvoeren. De Belgische wetgever is niet verplicht om de richtlijnen te implementeren in de nationale wetgeving, maar wordt wel aangeraden dit te doen. Het werkstuk raadt dan ook aan dat er een nieuwe administratieve circulaire uitgebracht moet worden om expliciet te bevestigen dat de nieuwe richtlijnen gebruikt worden ter interpretatie van de transacties inzake intangibles tussen verbonden ondernemingen.

Keywords


Dissertation
De btw-plicht van de Belgische advocaat anno 2015
Authors: --- --- ---
Year: 2015 Publisher: Leuven : KU Leuven. Faculteit Rechtsgeleerdheid

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

De masterscriptie schetst de btw-plicht van de Belgische advocaat anno 2015. De scriptie beoogt een helder en beknopte weerspiegeling te zijn van alle relevante ontwikkelingen in de relatie 'btw en advocatuur'. De scriptie vertrekt bij de figuur van de advocaat , toetst deze aan het btw-recht om dan uiteindelijk de situatie bij de inwerkingtreding van het WBTW te kunnen vergelijken met de situatie vandaag. De scriptie staat stil bij alle keerpunten voor de ex-vrijgestelde btw-plichtige advocaat. De tekst omvat btw-technische zaken, maar zal ook stilstaan bij d e politieke motieven die aan de elke ingrijpende wijziging aan de grondslag lagen. De scriptie poogt niet alleen een beeld te verschaffen van mogelijke pro- en contraargumenten t.a.v. de btw-plicht, maar het recentst voor een rechterlijke instantie opgeworpene ook te onderzoeken, net name het beroepsgeheim.

Keywords


Dissertation
Digitale Economie en de Belgische Inkomstenbelastingen (m.i.v. Dubbelbelastingverdragen)
Authors: --- ---
Year: 2015 Publisher: Leuven : KU Leuven. Faculteit Rechtsgeleerdheid

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

In 1831 vroeg een Brits parlementslid aan Michael Faraday, een pionier op het gebied van de elektrische theorie, welk nut zijn ontdekking kon hebben. Faraday antwoordde dat hij het niet wist, maar dat hij zeker was dat er ooit belastingen op geheven zouden worden. Bovenstaande anekdote bevat de algemene opzet van deze scriptie: van de ene kant is er 'het nieuwe', in dit geval de opkomst en groei van de digitale economie. Van de andere kant is er de overheid die maar al te graag een graantje zou willen meepikken maar niet helemaal, of toch niet altijd tijdig, mee is met de evolutie. De traditionele fiscale regels en principes zijn ontworpen met het oog op het belasten van de productie en de verkoop van materiële goederen. Voor grensoverschrijdende transacties werden regels ontwikkeld om de fiscale bevoegdheid toe te wijzen aan een specifieke geografische locatie. Met de toenemende globalisatie werden er vervolgens verdragen afgesloten tussen verschillende landen om te voorkomen dat dezelfde inkomsten meer dan eens zouden belast worden. Later werden de fiscale regels verder aangepast om rekening te houden met de opkomst van de dienstensector en met de toename van de grensoverschrijdende transacties van immateriële goederen zoals patenten, handelsmerken en auteursrechten. Reeds toen waren er moeilijkheden om de geografische relatie te bepalen tussen de producenten van deze traditionele immateriële goederen en de verkrijgers/consumenten van deze immateriële goederen. Tegenwoordig maakt de digitale economie, die dankzij de gerealiseerde groei steeds meer 'de economie' aan het worden is, het nog moeilijker om de fiscale bevoegdheid voor de inkomstenbelastingen te bepalen. Alle Staten willen natuurlijk de belastinginkomsten behouden. Bijgevolg is het zowel voor Staten als voor vennootschappen, maar ook voor belastingplichtige natuurlijke personen, heel opportuun geworden om goede afspraken te maken rond de fiscaliteit van de digitale economie. Om tegemoet te komen aan deze bezorgdheid, en op vraag van de G20-landen, heeft de OESO met de medewerking van de ministers van Financiën van de G20 in 2013 een actieplan gepubliceerd om deze materie aan te pakken. Het eerste actiepunt van dit plan heeft betrekking op de digitale economie en is gericht op het aanpakken van de fiscale uitdagingen ervan. Het ziet ernaar uit dat de heffingsbevoegdheid hersteld zal worden van zowel de bronstaat als van de woonplaats waardoor er een einde zal komen aan het concept van 'staatloze' inkomen. Belangrijk hierbij is de term vaste inrichting die gebruikt wordt om per type van gronsoverschrijdend inkomen de heffingsbevoegdheid van de Staten te bepalen. Dit concept van de vaste inrichting is ingevoerd ten tijde van de 'traditionele economie', maar door de digitale economie is men de betekenis hiervan in vraag beginnen stellen waardoor deze term vandaag een andere draagwijdte heeft gekregen. Aangezien in België het verdragsrecht voorrang heeft op het Belgische nationale recht, geeft dit meteen ook het belang aan van een goede opvolging van de ontwikkelingen op Europees en op internationaal niveau.

Keywords


Dissertation
Criminalisering van de fiscale procedure: een diepgaande analyse van de uitbreiding van de onderzoeksbevoegdheden van de fiscale administratie
Authors: --- ---
Year: 2015 Publisher: Leuven : KU Leuven. Faculteit Rechtsgeleerdheid

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Het onderwerp van deze masterscriptie is de criminalisering van de onderzoeksbevoegdheden van de administratie. De administratie tast meer en meer de grenzen van haar onderzoeksbevoegdheden af. De wettelijke bepalingen zijn voor interpretatie vatbaar, en de rechtspraak is niet eenduidig. Dit maakt dat er onzekerheid heerst over wat de administratie nu wel of net niet mag doen in het kader van een fiscaal onderzoek. De onderzoeksbevoegdheden ten aanzien van de belastingplichtige zelf en ten aanzien van derden worden uitvoerig besproken. Het capitum selectum gaat kort in op de problematiek van onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal wegens overschrijding van de onderzoeksbevoegdheden door de administratie.

Keywords


Dissertation
De ambtenaar in het internationaal belastingrecht: een onderzoek van art. 19 OESO-Modelverdrag
Authors: --- ---
Year: 2014 Publisher: Leuven : KU Leuven. Faculteit Rechtsgeleerdheid

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Deze masterscriptie handelt over artikel 19 van het OESO-Modelverdrag, dat betrekking heeft op de ambtenaar in het internationaal belastingrecht. De basisregel van art. 19 OESO bepaalt dat de bezoldigingen en pensioenen van internationale ambtenaren exclusief belast worden in de bronstaat (betalende staat). Deze regel is gesteund op de oude principes van internationale hoffelijkheid en wederzijdse Staatssoevereiniteit. Er is dus een verschil in fiscale behandeling tussen overheidspensioenen (art. 19, lid 2 OESO) en particuliere pensioenen (art. 18 OESO).De complexiteit van het OESO-Modelverdrag brengt ook een aantal probleemstellingen met zich mee. Ten eerste kan men zich de vraag stellen indien de afwijkende toewijzingsregel voor overheidspensioenen al dan niet discriminerend is. Vervolgens kunnen er ook enkele kwalificatieconflicten opduiken. Dit is vooral het geval indien pensioenrechten werden overgedragen van de publieke sector naar de private sector, en omgekeerd. Tenslotte kan men zich ook afvragen wat de juiste interpretatie is van het begrip 'diensten aan de overheid'.Het is de laatste jaren duidelijk geworden dat art. 19 OESO de oorzaak is van talkrijke moeilijkheden. Men betwijfelt dan ook indien de argumenten van Staatssoevereiniteit en internationale beleefdheid nog wel rechtvaardig zijn. Indien men het onderscheid tussen overheidspensioenen en private pensioen elimineert, zouden vele complicaties immers vermeden kunnen worden.Hierbij mag ook niet uit het oog verloren worden dat, indien men besluit om het OESO-Modelverdrag te vereenvoudigen, zowel de bronstaat als de woonstaat afkerig zullen zijn om hun heffingsrechten volledig op te geven. Men moet dus steeds rekening houden met de wensen van beide Staten en hun mogelijke inkomstenverlies

Keywords


Dissertation
Total return swap agreements en de interpretatie van het begrip 'uiteindelijk gerechtigde' ('beneficial owner') in dubbelbelastingverdragen
Authors: --- --- ---
Year: 2014 Publisher: Leuven : KU Leuven. Faculteit Rechtsgeleerdheid

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Het beneficial ownerconcept wordt geanalyseerd aan de hand van het OESO-Modelvedrag, de Commentaren daarop en de verschillende discussion drafts uitgegeven door de OESO.Vervolgens wordt een analyse gemaakt van de verschillende modaliteiten die een total return swap kenmerken.Tenslotte worden beide concepten op elkaar toegepast en geanalyseerd zowel vanuit een strikt juridisch oogpunt als vanuit een eerder ruime economische invalshoek.

Keywords


Dissertation
Evenementen, onthaal, publiciteit en de fiscus
Authors: --- --- ---
Year: 2015 Publisher: Leuven : KU Leuven. Faculteit Rechtsgeleerdheid

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Deze scriptie probeert een overzicht te geven van welke kosten in verband met onthaal, publiciteit en de fiscus aftrekbaar zijn als beroepskost in de inkomstenbelastingen en in welke mate de btw aftrekbaar is op de kosten gemaakt voor diezelfde kosten.

Keywords


Dissertation
Ontbinding en vereffening (overgangsmaatregelen liquidatieboni): stand van zaken na oktober 2014
Authors: --- --- ---
Year: 2015 Publisher: Leuven : KU Leuven. Faculteit Rechtsgeleerdheid

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Deze masterproef handelt over de belasting van de liquidatiebonus die men verschuldigd is bij de ontbinding en vereffening van een vennootschap. Deze liquidatiebonus omvat alle uitkeringen die in dit kader gebeuren, verminderd met de gerevaloriseerde waarde van het gestort kapitaal. Traditioneel werd de liquidatiebonus aanzien als een bijkomende mogelijkheid voor kleine zelfstandigen om hun wettelijk pensioen aan te vullen omdat deze niet of laag werd belast. De taxatie van de liquidatiebonus is echter de voorbije 15 jaar sterk veranderd. Deze evolutie wordt besproken en geëvalueerd in deze masterproef. Vroeger was de liquidatie-uitkering dus belastingvrij voor 2002. Hierin werd verandering gebracht door de wet van 24 december 2002 die de belasting van de liquidatie-uitkering aan 10% introduceerde. In 2013 achtte de toenmalige regering Di Rupo 1 deze taxatie te laag. De begroting moest in evenwicht gebracht worden en men besloot dan ook om de liquidatieheffing op te tillen naar 25% vanaf 1 oktober 2014. Om deze drastische verhoging te milderen introduceerde de wetgever eveneens een overgangsregime waardoor de tot dan opgebouwde reserves onder welbepaalde voorwaarden alsnog konden worden uitgekeerd aan 10%. Om dit te verwezenlijken moest men de reserves via een dividend uitkeren aan de aandeelhouders. Hierop werd 10% roerende voorheffing betaald. Daarna moest dit dividend via een kapitaalverhoging in het kapitaal van de vennootschap worden opgenomen. Hierbij werden specifieke bepalingen inzake kapitaalbehoud en misbruik ingevoerd. Deze wetswijziging was voor vele zelfstandigen hard te verduren. Daarbij kwam nog eens dat het overgangsregime bijzonder ingewikkeld was en met verschillende toepassingsproblemen. De huidige regering liet dan ook snel de wil blijken om deze regelgeving alsnog aan te passen. Omdat vooral kmo's onder deze verhoogde liquidatieheffing leken te lijden werd voor hen het overgangsregime als het ware permanent gemaakt. Daarvoor werd het concept van de liquidatiereserve geïntroduceerd in artikel 184 quater WIB dat vanaf aanslagjaar 2015 gebruikt kan worden. Men kan er hierbij voor opteren om de winsten van het boekjaar telkens over te boeken naar deze liquidatiereserve en hierop een anticipatieve heffing van 10% te betalen. Bij latere uitkering zal men geen bijkomende belasting verschuldigd zijn. Men kan hierbij vaststellen dat de liquidatiereserve toch sterk verschilt van het overgangsregime. Daarnaast zal men ook merken dat het gebruik van het nieuwe gunstregime niet altijd even voordelig is dan op het eerste zicht lijkt.

Keywords


Dissertation
De fiscale behandeling van beleggingsvennootschappen in België
Authors: --- ---
Year: 2015 Publisher: Leuven : KU Leuven. Faculteit Rechtsgeleerdheid

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

De wetgever heeft een bijzonder fiscaal regime ingevoerd om de onrechtstreekse belegging van kapitalen via beleggingsvennootschappen aantrekkelijk te maken. Op het tussenniveau van de beleggingsvennootschap moest een bijkomende belasting zo veel mogelijk vermeden worden. Om die reden kennen beleggingsvennootschappen dan ook slechts een beperkte belastbare grondslag. Ook wat betreft de indirecte belastingen genieten beleggingsvennootschappen van een aantal bijzonderheden. De fiscale behandeling in hoofde van de aandeelhouder verschilt naargelang deze onderworpen is aan de personen-, rechtspersonen- of vennootschapsbelasting dan wel aan de belasting der niet-inwoners. In elk van deze gevallen bestaan de belastbare inkomsten uit dividenden, inkoopboni verwezenlijkt bij de inkoop van de aandelen door de beleggingsvennootschap of liquidatieboni verkregen bij de verdeling van het maatschappelijk vermogen ingevolge ontbinding van de beleggingsvennootschap, en meerwaarden behaald bij de verkoop van de aandelen op de secundaire markt. Het regime van de 'gewone' beleggingsvennootschappen kan onderscheiden worden van de beleggingsvennootschappen die een bijzonder fiscaal stelsel kennen, waaronder DBI-beleggingsvennootschappen, private privaks en fixfondsen. Hierbij moet echter worden opgemerkt dat voornamelijk de aandeelhouders van deze bijzondere beleggingsvennootschappen een specifieke, meestal gunstige, fiscale behandeling genieten. Beleggingsvennootschappen kunnen fiscaal een aantal voordelen bieden, al mag het gunstig karakter ervan niet overschat worden. Recent heeft het Hof van Justitie bijvoorbeeld geoordeeld dat de roerende voorheffing, ingehouden op dividenden uitgekeerd aan beleggingsvennootschappen, niet langer verrekenbaar is. Bovendien kent het begrip beleggingsvennootschap geen eenduidige definitie. Op verschillende plaatsen wordt telkens naar andere wetgeving verwezen, waardoor niet duidelijk vaststaat welke beleggingsvennootschappen precies van de fiscaal gunstige regeling kunnen genieten. Een mogelijke oplossing bestaat er dan ook in een uniform begrip tot stand te brengen, dat een zo ruim mogelijke definitie toekent aan beleggingsvennootschappen, zodat de onrechtstreekse belegging via beleggingsvennootschappen geen meerkost met zich meebrengt in vergelijking met de rechtstreekse belegging door de aandeelhouder.

Keywords

Listing 1 - 10 of 85 << page
of 9
>>
Sort by