Narrow your search

Library

KU Leuven (322)


Resource type

dissertation (322)


Language

Dutch (204)

English (118)


Year
From To Submit

2024 (19)

2023 (46)

2022 (54)

2021 (69)

2020 (38)

More...
Listing 1 - 10 of 322 << page
of 33
>>
Sort by

Dissertation
Procesevaluatie en casestudie van een gestandaardiseerde meetprocedure van de basisvereisten handhygiëne in de Vlaamse Woonzorgcentra

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Achtergrond Bewoners die verblijven in woonzorgcentra (WZC) lopen meer risico op zorginfecties door veelvuldige zorgcontacten en andere risicofactoren inherent aan de hoge leeftijd. Zorginfecties zijn infecties opgelopen tijdens het directe of indirecte verzorgingsproces. Het correct toepassen van voorzorgsmaatregelen door alle zorgverleners die met bewoners in contact staan, is essentieel om zorginfecties te voorkomen. Handhygiëne is hierbij een van de meest belangrijke en effectieve preventieve maatregelen. Een goed beleid binnen instellingen is essentieel om goede maatregelen omtrent infectiepreventie te implementeren en te bewaken. Het Vlaams Instituut voor Kwaliteit van Zorg (VIKZ) ontwikkelde een gestandaardiseerde meetprocedure om de basisvereisten handhygiëne in Vlaamse WZC te auditeren. Doelstelling In dit onderzoekswerk werd onderzocht of de naleving van basisvereisten handhygiëne in de Vlaamse WZC kan worden nagegaan aan de hand van audits door auditoren en wat daartoe de randvoorwaarden en aanbevelingen zijn. Bijkomend werd gepeild naar de ervaring van de directie, CRA’s en kwaliteitsverantwoordelijken over het huidige beleid rond infectiepreventie in de Vlaamse WZC. Design en methode Op basis van de pilootmeting van het VIKZ werd deze prospectieve studie gevoerd. Dit leverde zowel kwalitatieve als kwantitatieve data aan. Er werden vragenlijsten verstuurd naar auditoren en kwaliteitsverantwoordelijken die deelnamen aan de pilootmeting ter evaluatie van de meetprocedure. Daarnaast werden twee focusgroepen georganiseerd. Deze semi-gestructureerde interviews in twee verschillende WZC’s leverden informatie op over het infectiepreventiebeleid in de Vlaamse WZC. Resultaten Uit de vragenlijsten bleek de meetprocedure haalbaar en relevant om de basisvereisten van handhygiëne te meten. Een goede voorbereiding van zowel auditoren als kwaliteitsverantwoordelijken voor het voeren deze gestandaardiseerde meetprocedure is essentieel. Er heerst een algemene vraag naar uniformiteit in de richtlijnen rond welke medewerkers wanneer en waar basisvereisten van handhygiëne moet naleven. Het beleid heeft een belangrijke voorbeeldfunctie en kan middelen vrijmaken om referentiepersonen of kwaliteitsverantwoordelijken aan te stellen ter opvolging en ondersteuning van het kwaliteitsbeleid, echter middelen zijn noodzakelijk. Dergelijke audits zijn een meerwaarde in het infectiepreventiebeleid, ook na COVID19 waar het belang van handhygiëne des te duidelijker werd. Conclusie Het indirect meten van handhygiëne door de basisvereisten van handhygiëne te observeren is te vervatten in een haalbare, relevante, toegankelijke en gestandaardiseerde meetprocedure, ontwikkeld door het VIKZ. Daarnaast is het noodzakelijk om uniforme richtlijnen over de basisvereisten van handhygiëne over alle Vlaamse WZC heen te verkrijgen. Het beleid van de Vlaamse WZC helpt dagdagelijks streven naar goede kwaliteit van zorg en is fundamenteel aan de implementatie en opvolging van kwaliteitsindicatoren in de eigen instelling. Relevantie Handhygiëne is fundamenteel om op te volgen bij gezondheidszorgmedewerkers ter preventie van zorginfecties. Dergelijke gestandaardiseerde meetprocedure faciliteert het objectiveren van handhygiëne als procesindicator en kan helpen in het opzetten van instellingseigen projecten rond infectiepreventie door de meting als benchmark te gebruiken.

Keywords


Dissertation
Van wetgeving naar praktijk: een nieuwe organisatie van het ziekenhuislandschap. Een vergelijkende studie tussen twee netwerken.

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Ziekenhuizen zullen in de toekomst structureel moeten samenwerken in netwerken, zowel met andere ziekenhuizen als met andere zorgaanbieders in de regio. Een netwerk is een duurzaam samenwerkingsverband, een manier om de ziekenhuiszorg op een andere manier te organiseren. Met deze samenwerking probeert men afstand te nemen van het concurrentiële model wat een overaanbod, versnippering van het medische aanbod en inefficiënties creeërt. Het netwerk zal de zorg op een kwalitatieve, efficiënte en toegankelijke wijze aanbieden aan de patiënten van een welbepaalde geografische regio. Verder wordt de zorg opgedeeld in locoregionale zorg en supraregionale zorg wat tot gevolg heeft dat niet alle zorg meer in elk ziekenhuis mag worden aangeboden en taakafspraken moeten worden gemaakt tussen zorgaanbieders, onder meer op basis van programmatienormen, in een regionaal zorgstrategisch plan. Deze masterproef wil nagaan hoe de netwerken concreet invulling krijgen in de praktijk en wat de verwachting van enkele belangrijke stakeholders zijn (met name de algemeen directeur, medisch directeur en voorzitter medische raad). Op basis van het Quadruple Aim model werd een interview guide opgesteld om deze stakeholders te bevragen met betrekking tot hun verwachtingen. Uit de interviews met deze diverse stakeholders blijft dat er een grote bereidheid tot samenwerking is, mits er een vertrouwen tussen de partners kan ontstaan. Ook de nood aan een sterk wetgevend kader, wat enkele keren in vraag werd gesteld, blijkt noodzaklijk om het netwerk tot een succes te laten leiden. Men gelooft in de kwaliteitsverbetering die de netwerken teweeg kan brengen. Dat de netwerken kostenbesparend zullen zijn valt nog af te wachten. De patiëntervaring en werkervaring van de zorgverlener zal op bepaalde vlakken kunnen verbeteren maar ook de omgekeerde richting. In het toekomstig governance model wil men voornamelijk bottom-up werken waarbij de samenwerking vanuit de basis komt. Men hoopt dat ieder ziekenhuis zijn identiteit binnen het netwerk kan behouden terwijl men verdere samenwerkingen realiseert. Deze masterproef wil een tipje van de sluier oplichten welke meningen en bezorgdheden zich voordoen op het beleidsniveau van de individuele ziekenhuizen.

Keywords


Dissertation
Patiëntervaringen als kwaliteitsindicator binnen de thuisverpleging in Vlaanderen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Achtergrond Kwaliteit van zorg is een belangrijke principe voor beleidsmakers bij de prestatiebeoordeling van een gezondheidssysteem. Kwaliteitsindicatoren zijn vereist om kwaliteit van zorg op een betrouwbare wijze te meten. Een relevante kwaliteitsindicator hierbij zijn patiëntervaringen, gemeten door Patient Reported Experience Measures (PREMs). PREMs vertalen patiëntervaringen tot kwantificeerbare informatie om zodoende kwaliteitsinitiatieven te ondersteunen. Het Nederlandstalig Platform voor Thuisverpleegkundigen erkent deze relevantie en wil daarom in samenwerking met het Vlaams Instituut voor Kwaliteit van Zorg (VIKZ) een PREM ontwikkelen voor de Vlaamse thuisverplegingssector. Doelstellingen De ontwikkeling van een pilootversie voor een PREM binnen de Vlaamse thuisverplegingssector en de identificatie van potentiële barrières en facilitators inzake een succesvolle implementatie. Design en methode Eerst, detectie van PREMs vanuit een systematisch literatuuronderzoek en grijze literatuur. Vervolgens ontwikkeling van een shortlist en beoordeling hiervan door een Delphi Nominal Group Technique (DNGT). De DNGT bestond uit twee Delphi rondes en een ‘overleg kwaliteit’. Bij de twee Delphi rondes is de relevantie van 56 items, onderverdeeld in 11 dimensies, beoordeeld met een 9-punts Likertschaal. Het ‘overleg kwaliteit’ omvatte een Nominal Group Technique en een focusgroep. Consensus voor inclusie is gedefinieerd als ≥75% van de deelnemers beoordeelden het item met ≥7/9 bij de eerste Delphi ronde en bevestiging van dit resultaat in de tweede Delphi ronde. Voor exclusie is het niet behalen van voorgaand criteria aangevuld met consensus voor exclusie bij het kwaliteitsoverleg. Deelnemers zijn gerekruteerd door convenience, purposive, snowball en self-selection sampling. Resultaten Dertig deelnemers (14 zorgvragers en 16 professionals) beoordeelden dat acht items onvoldoende relevant waren na de twee Delphi rondes. De kwaliteitsexperten excludeerden drie van de acht items definitief, mits een adequatere formulering konden de vijf andere items behouden blijven. Bijkomend zijn, na consensus tussen de kwaliteitsexperten, twee items weggelaten wegens overlapping van inhoud en twee items zijn samengevoegd tot één item. De focusgroep identificeerde acht potentiële barrières/facilitators voor een succesvolle implementatie. Conclusie Deze studie resulteerde in 50 items, verdeeld over 11 dimensies, voor de pilootversie van een PREM binnen de Vlaamse thuisverplegingssector. De identificatie van barrières en facilitators zijn relevant voor de succesvolle implementatie van de uiteindelijke PREM. Volgend onderzoek dient zich toe te spitsen op de ontwikkeling van een meetprotocol en de uitwerking van een pilootmeting en validatieonderzoek. Relevantie voor de praktijk De detectie en relevantiebevestiging van deze 50 items dragen bij tot de toekomstige ontwikkeling van een PREM voor de Vlaamse thuisverplegingssector. De uiteindelijke PREM ondersteunt de ontwikkeling van de kwaliteitsindicator patiëntervaringen binnen het geïntegreerd kwaliteitsbeleid in Vlaanderen voor de eerstelijnszorg.

Keywords


Dissertation
Teleconsultaties tijdens Covid-19: perceptie en tevredenheid bij patiënten en zorgverleners. Een exploratieve studie in UZ Leuven

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Tijdens de Covid-19 pandemie werden zorgverleners geadviseerd om zoveel mogelijk gebruik te maken van telefonische en videoconsultaties in plaats van de gebruikelijke fysieke consultaties. Op deze manier kon de verspreiding van het virus tegengehouden worden en tegelijk de continuïteit van de zorg behouden worden. Dit was een abrupte verandering voor de meeste patiënten en zorgverstrekkers. Hoewel er al veel onderzoek gebeurd is naar de perceptie van teleconsultaties bij beide partijen, was dit echter nog niet het geval in de Belgische context. Het doel van dit onderzoek was het in kaart brengen van de perceptie en tevredenheid omtrent teleconsultaties vanuit het standpunt van patiënten en zorgverleners in UZ Leuven, alsook het identificeren van de sterktes en verbeterpunten. Met behulp van een cross-sectioneel surveyonderzoek konden kwantitatieve en kwalitatieve data verzameld worden van patiënten en zorgverleners die reeds een teleconsutlatie hadden in UZ Leuven. De vragenlijsten, die licht gebaseerd waren op de Telehealth Usability Questionnaires (TUQ), waren ingedeeld in verschillende dimensies van tevredenheid. In de periode van maart t.e.m. april 2022 werden de vragenlijsten ingevuld door 1427 patiënten en 26 zorgverleners. Patiënttevredenheid was groter dan die van de zorgverleners voor alle dimensies van de vragenlijst. Beide partijen waren het meest tevreden over de technische infrastructuur van teleconsultaties (4.02 vs 3.40) en het minst tevredenheid over de kwaliteit van interactie (3.45 vs. 2.75). De oudste patiëntengroep was significant minder tevreden met teleconsultaties in vergelijking met de rest. De positieve samenhang tussen alle dimensies en de algemene tevredenheid kon worden bevestigd. Ondanks de abrupte overschakeling naar teleconsultaties, werden teleconsultaties door beide partijen over het algemeen als positief ervaren. Teleconsultaties waren het meest geschikt voor routine of gekende problemen en voor follow-up consultaties. Ze waren het minst geschikt voor wanneer lichamelijk onderzoek vereist was of voor patiënten die een sterke voorkeur hadden om fysiek langs te komen. Beide partijen suggereerden verschillende verbeteringen in de praktijk. Zo kan het ziekenhuis een verbeterd planningsysteem implementeren, technologsiche ondersteuning bieden of de patiënt meer inspraak geven in de keuze voor een teleconsultatie.

Keywords


Dissertation
Sociale media en darmkankerpreventie: een studie naar de effectiviteit van een Facebookcampagne

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Achtergrond: Jaarlijks worden ongeveer 8700 Belgen geconfronteerd met de diagnose van darmkanker, met ongeveer 2700 overlijdens tot gevolg. Darmkankerpreventie is van primair belang. Des te meer omdat er meer dan 90% kans op genezing is indien darmkanker vroegtijdig wordt opgespoord en verwijderd. Eerdere studies tonen een toegenomen gebruik van sociale media voor promotie van volksgezondheid aan. Doelstelling: Deze studie beoogt het effect van sociale media op kennis en bewustwording van de risico’s en preventiemogelijkheden van darmkanker en op bereidheid tot darmkankerscreening in kaart te brengen. Design en methoden: Er werd een cross-sectionele studie uitgevoerd bij 4243 mensen met een minimumleeftijd van 50 jaar en die Facebookgebruiker zijn, waarvan een deel volgers en een deel niet-volgers waren van de Facebookpagina “Stop Darmkanker”. Via een online vragenlijst werd gepeild naar hun kennis en bewustwording van de risico’s en preventiemogelijkheden van darmkanker en hun bereidheid tot darmkankerscreening. De antwoorden werden statistisch geanalyseerd. Om selectiebias in de mate van het mogelijke te corrigeren werden multiple regressie-analyses uitgevoerd waarbij gecontroleerd werd voor mogelijke ‘confounders’. Resultaten: Resultaten uit dit onderzoek tonen aan dat volgers van de Facebookpagina “Stop Darmkanker” significant meer kennis rond darmkanker hadden dan niet-volgers. Tevens spelen leeftijd, opleidingsniveau en het eerder hebben bijgewoond van informatielezingen over darmkanker hierbij een belangrijke rol. Daarentegen is er geen significant effect van het volgen van de Facebookpagina op bereidheid tot darmkankerscreening. Uit de resultaten blijkt dat voornamelijk leeftijd, het bijwonen van een lezing van een maagdarmspecialist (Dr. Luc Colemont, oprichter van de Facebookcampagne “Stop Darmkanker”) en darmkanker in de familie hierbij wel een rol spelen. Conclusie: Deze studie toont aan dat er een significant effect is van het volgen van de Facebookpagina “Stop Darmkanker” op kennis rond darmkanker, maar geen significant effect op bereidheid tot darmkankerscreening. Het bijwonen van informatielezingen blijkt beter te lonen. Het meest effectief is wellicht een combinatie van media zoals sociale media, campagnes, lezingen, etc. Relevantie voor de praktijk: In de toekomst moet men blijven inzetten op darmkankerpreventie. Hiervoor zou men sociale media als tool kunnen gebruiken om de risico’s en preventiemogelijkheden van darmkanker aan de brede bevolkingsgroep over te brengen.

Keywords


Dissertation
Work Engaged and Healthy Medical Doctors: A cross-sectional study explaining burnout risk and work engagement among medical students and residents by connecting personality, perfectionism and generation status

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Background: Medical students and residents are at risk for burnout while work engagement declines by years of medical school. Both are associated with personality traits, perfectionism and generation status, however it is unclear whether these associations are similar across academic years of medical school. Objectives: This cross-sectional study investigates burnout risk and work engagement levels, while investigating associations with personality traits, perfectionism and generation status between first year bachelor students, first year master students, first year general practice residents and first year resident specialists. Method: First year bachelor students (n = 193), first year master students (n = 114), first year general practice residents (n = 54) and first year resident specialists (n = 62) of five Flemish faculties of medicine completed a questionnaire assessing emotional exhaustion, depersonalization, personal accomplishment, work engagement, personality traits, perfectionism, number of physicians in the family and the occupational field of father and mother. Results: Approximately one third (32,5%) of first year master students are at risk for burnout, while four in five (80,0%) score low on work engagement. These numbers are significantly higher compared to first year bachelor students and residents. In addition, these results show that neuroticism has a positive association with emotional exhaustion for all four groups, while extraversion is only linked to personal accomplishment in medical residents and conscientiousness is only linked to emotional exhaustion and work engagement in medical students. Personal accomplishment is predicted by perfectionism in first year master students and predicted by having a father that worked in healthcare in first year bachelor students. Conclusion: First year master students are more at risk for burnout and low work engagement in comparison to first year bachelor students and first year residents. Neuroticism’s effect on emotional exhaustion is positive across all four academic groups, while more extraverted residents have higher personal accomplishment levels and more conscientiousness students have lower emotional exhaustion and higher work engagement in the medical program. Moreover, having a father that works in healthcare has a negative effect on personal accomplishment in first year bachelor students, while perfectionism seems to only effect personal accomplishment in first year master students. Recommendations: As first year master students are more at risk for burnout and low work engagement, potential intervention tryouts should focus on this academic group initially.

Keywords


Dissertation
De economische kost van dementie in Vlaanderen: een verkennende studie.

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Dementie krijgt over de jaren heen steeds meer belangstelling. Het aantal personen met de aandoening neemt namelijk ieder jaar toe. In 2015 leden wereldwijd 46,8 miljoen mensen aan dementie. In 2050 zouden dit er bij benadering 131,5 miljoen zijn. Daarbovenop is eveneens een verhoging van de economische impact van het syndroom zichtbaar. Niet alleen omdat er meer mensen met dementie zijn, maar ook omdat deze mensen langer leven met de aandoening. Daarnaast zijn er andere factoren, zoals een verbeterde geneeskunde, die een rol spelen in de grootte van de kost. Tenslotte bestaat er een leemte in de literatuur betreffende een omvattende analyse van de kost van dementie in Vlaanderen. Deze masterproef tracht tegemoet te komen aan de leemte, door de economische kost van dementie in Vlaanderen te bestuderen. Meerbepaald gaat het om een verkennende studie die probeert te achterhalen op welke manier de economische impact van dementie het best berekend kan worden en welke elementen hierbij in rekening moeten worden gebracht. Deze masterproef maakt hiervoor gebruik van bestaande literatuur en publiek beschikbare data. Het onderzoek omvat een prevalentie gebaseerde Cost of Illness studie, waarbij zowel directe als indirecte indicatoren worden betrokken. Eerst en vooral werd bestaande literatuur omtrent de economische kost van dementie nader bestudeert en samengevat. Vervolgens werden uit de verschillende studies belangrijke kostenindicatoren afgeleid. De indicatoren die in deze studie worden gebruikt, zijn de volgende: preventie, diagnostiek, farmaceutische behandeling, niet-farmaceutische behandeling, zorgverlening en woonvoorzieningen, productiviteitskosten van patiënten en mantelzorgers, en overige directe en indirecte kosten. Deze werden verder opgedeeld in kleinere kostenfactoren. Voor deze laatste groep is het echter niet mogelijk een afzonderlijk kostenschatting te maken, gezien de beperkte literatuur. Wanneer de kostenindicatoren waren vastgelegd, moest gekeken worden naar de prevalentie van dementie in Vlaanderen. Volgens een schatting van de Alzheimer Liga waren er in 2018 131 818 mensen met dementie in Vlaanderen. Tenslotte werd de kostprijs per capita voor iedere indicator vastgesteld en vermenigvuldigd met het aantal dementielijders in Vlaanderen. Op die manier werd een ruwe schatting gemaakt van de jaarlijkse kost van dementie in Vlaanderen. De kostenraming bevindt zich tussen de twee en de vijf miljard euro per jaar. Er zijn echter enkele beperkingen en toekomstperspectieven uit het onderzoek voortgekomen. Er is weinig omsluitende data beschikbaar omtrent de economische kost van dementie. Ook maakt de bestaande literatuur nauwelijks onderverdelingen in de grote kostenindicatoren. Een gepaste kennis over de totale kost van een ziekte, kan nochtans leiden tot een gepaste hoeveelheid belangstelling. Bovendien kan een accuraat beeld over de kostenspreiding van een ziekte aanleiding geven tot efficiënter kostengebruik en verspilling tegengaan. Zo kan aangepaste medische zorg en ondersteuning leiden tot een kostenreductie. Vervolgens kunnen de meest belaste sectoren worden gedetecteerd in de hoop zo de economische druk te verlichten. Tenslotte wordt voorspeld dat de kost van dementie in de komende jaren alleen maar zal toenemen. Om zo goed mogelijk tegemoet te komen aan deze tendens, is het van essentieel belang te begrijpen van waar de kosten komen.

Keywords


Dissertation
Persoonlijkheidskenmerken van Vlaamse ziekenhuisartsen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Achtergrond: Ondanks de belangrijke invloed van de persoonlijkheid van een arts op de opleiding en praktijkvoering wordt dit in de literatuur en HR-beleid onderbelicht. Zowel de resultaten tijdens de opleiding, als de arts-patiënt communicatie, de bereikte therapeutische resultaten, het welzijn van de arts als het klinisch leiderschap kunnen door de persoonlijkheidskenmerken beïnvloed worden. Kleine studies in een aantal regio’s suggereren dat de persoonlijkheid van de gemiddelde arts afwijkt van de algemene populatie. Er is geen consensus in de literatuur over het al dan niet bestaan van de ‘chirurgische’ en ‘medisch-technische’ persoonlijkheid. Er is onvoldoende onderzoek naar de persoonlijkheidskenmerken van artsen in klinisch leiderschap. Doelstelling: In deze studie wordt onderzocht of de persoonlijkheid van de Vlaamse ziekenhuisartsen afwijkt van de algemene populatie. Daarna wordt nagegaan of de persoonlijkheid van artsen in de medisch-technische disciplines en chirurgische specialismen verschilt van de overige artsen. Als laatste wordt onderzocht of de medische diensthoofden of leden van de medische raad specifieke persoonlijkheidskenmerken vertonen. Design en methode: Erkende Nederlandstalige artsen uit zes Vlaamse algemene ziekenhuizen werden uitgenodigd om een online vragenlijst in te vullen. De vragenlijst is gebaseerd op de ‘Big Five Inventory’ en geeft de persoonlijkheid weer als een score op vijf dimensies. Deze dimensies zijn openness (intellectuele autonomie), conscientiousness (zorgvuldigheid), extraversion, agreeableness (inschikkelijkheid) en neuroticism (emotionele stabiliteit). De artsenpopulatie wordt vergeleken met een beschikbare referentie van 6.948 Nederlandstalige vrijwilligers. De 245 artsen worden ingedeeld in vijf categorieën van medische specialismen en worden onderling vergeleken. Statistische significantie wordt bepaald met een ongepaarde T-test. Resultaten: Artsen scoren significant hoger op de dimensies conscientiousness, extraversion en agreeableness, maar lager op de dimensies openness en neuroticism dan de algemene bevolking. De persoonlijkheid van chirurgen verschilt niet van de niet-chirurgen. Mannen uit de medische-technische disciplines scoren significant hoger op neuroticism. Vrouwelijke diensthoofden scoren hoger op extraversion. Vrouwelijke leden van de medische raad scoren hoger op agreeableness. Conclusie: De persoonlijkheid van de Vlaamse ziekenhuisartsen verschilt significant (in alle vijf dimensies) van de algemene bevolking. De ‘chirurgische’ persoonlijkheid bestaat waarschijnlijk niet. Mannen uit medisch-technische disciplines vertonen een hoger neuroticisme; een preventief burn-outbeleid kan rekening houden met deze risicogroep. Er zijn kleine verschillen in de persoonlijkheid van vrouwelijke artsen in klinisch leiderschap. Relevantie: Persoonlijkheid heeft een invloed op vele aspecten van de opleiding en carrière. Artsen uit verschillende specialismen vertonen een beperkt verschillende persoonlijkheid. In de toekomst kan meer aandacht worden besteed aan de effecten van zelfkennis van de persoonlijkheid.

Keywords


Dissertation
Second victim support structures in anesthesia: a cross-sectional survey in Belgian anesthesiologists

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Background: Anesthesiologist are prone to patient safety situations after which second victim symptoms can occur. In international literature, a majority of second victims indicated that they were emotionally affected in the aftermath of a patient safety incident and received little institutional support after these second victim events. Objective: To determine the current support structure after adverse events and second victim symptoms in anesthesia in Belgium. Design and method: Observational cross-sectional survey. Belgian anesthesiologists and anesthesiologists in training were contacted through e-mail from May 27th 2020 until July 15th 2020. Results: In total 456 participants completed the online survey. 73.68% (n=336) of the participants encountered a patient safety incident (PSI) during the last year of their medical practice. 81.9% (n=368) of respondents answered that they do discuss PSI with their colleagues. 19.1% (n=88) admit that PSI are never discussed in their department. 15.35% of participants (n=70) experienced or thought that the culture is negative during these PSI discussion. Anesthesiologist who encountered a PSI in the last years scored the support of their anesthesia department a mean score of 1.59 (ranging from -10 to +10). A significant correlation was found between the culture during the morbidity and mortality meetings, the support after PSI and the perceived quality of the anesthesia department. Conclusion: Of the participating anesthesiologist in Belgium, 80.87% discuss some PSI and 18.02% discuss all PSI as a normal part of their staff functioning with an experienced positive culture in 84.65% during these meetings. Psychological safety within the anesthesiology departments is globally good, however can be optimized. To optimize second victim support in anesthesia further investigations will be necessary in the future. Clinical relevance: Being a second victim can have significant impact on healthcare workers. Literature is unanimous on the importance to offer support for second victims in healthcare.

Keywords


Dissertation
De impact van de invoering van GDPR op privacyverklaringen van bedrijven die DTC genetische testen aanbieden

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Achtergrond: De GDPR legt een reeks nieuwe vereisten op waaraan commerciële bedrijven die DTC-GT aanbieden, moeten voldoen. De GDPR legt bovendien extra nadruk op de privacyverklaringen van bedrijven die dikwijls werken met gevoelige gegevens. De GDPR-conforme privacyverklaring is derhalve een belangrijke verplichting die deze bedrijven moeten tackelen. Effectief voldoen aan deze nieuwe GDPR-vereisten is echter niet zo eenvoudig als het lijkt. Doel: Nagaan welke de nieuwe vereisten zijn voor de privacyverklaringen die de GDPR oplegt aan commerciële bedrijven die genetische testen aanbieden en analyseren en evalueren of de bedrijven de nieuwe regelgeving ter harte hebben genomen. Methoden: Door middel van een uitgebreide literatuurstudie werd onderzocht wat het effect is van de invoering van de GDPR-regelgeving op privacyverklaringen van bedrijven die commerciële genetische testen aanbieden. Belangrijke elementen bij het onderzoek zijn de doorwerking en interpretatie van de GDPR, de toepassing ervan en de bescherming van de consument. Naast de literatuurstudie, analyseerde en evalueerde onderzoeker de privacyverklaringen van zeven bedrijven die commerciële genetische testen aanbieden. Er werd gekeken aan welke punten van de GDPR-regelgeving de bedrijven voldeden en in tabel 2 en 3 vindt men de resultaten terug van deze analyse. Er werd zowel onderzoek gedaan naar de inhoudelijke als naar de vormelijke vereisten waaraan de privacyverklaringen moeten voldoen volgens de GDPR. Resultaten: Er werden zeven privacyverklaringen bestudeerd van bedrijven die commerciële genetische testen aanbieden. Deze werden zowel op inhoudelijk als op vormelijk vlak geanalyseerd en geëvalueerd en zijn terug te vinden in tabel 2 en 3. Conclusies: De privacyverklaringen van grotere internationale bedrijven voldoen in hoge mate aan de nieuwe GDPR-vereisten (cfr. tabel 2 en 3). Twee kleinere bedrijven voldoen niet aan de nieuwe voorwaarden opgelegd door de GDPR. De GDPR zet met de voorwaarden waaraan privacyverklaringen moeten voldoen, reeds een eerste stap in de goede richting wat de consumentenbescherming betreft. Echter laat de GDPR ook nog ruimte aan de lidstaten om nationale wetgeving in te voeren. De Belgische wetgever zou van deze gelegenheid gebruik moeten maken en dient een standpunt in te nemen over de rol van commerciële aanbieders van genetische testen.

Keywords

Listing 1 - 10 of 322 << page
of 33
>>
Sort by