Narrow your search

Library

KU Leuven (9)


Resource type

dissertation (9)


Language

Dutch (8)

English (1)


Year
From To Submit

2023 (1)

2021 (1)

2020 (6)

2018 (1)

Listing 1 - 9 of 9
Sort by

Dissertation
Taal en stereotypes in Vlaamse luisterverhalen voor kinderen. Een societaltreatmentonderzoek van de Heerlijke Hoorspelen en een experiment bij lagereschoolkinderen
Authors: --- --- ---
Year: 2018 Publisher: Leuven KU Leuven. Faculteit Letteren

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

In de Vlaamse media is er al heel wat inkt gevloeid over welke taalvariëteiten, zoals standaardtaal of West-Vlaams, acceptabel zijn in de media. Wat in die discussie echter minder aan bod komt, is de vraag welke variëteiten geschikt zijn voor kinderfilms en -programma’s. Een van de bedenkingen over taalvariatie in zulke media is dat er opgepast moet worden met het blootstellen van kinderen aan stereotypische kenmerken die geassocieerd worden met taalvariëteiten. Zo kunnen bijvoorbeeld West-Vlaamse personages stereotypisch als onbeschaafd gekarakteriseerd worden. Daarbij beargumenteren Lippi-Green (1997) en Hendrickx (in Van Rijckeghem 2017) dat die blootstelling kinderen kan leren om sociale groepen, zoals West-Vlamingen, te associëren met bepaalde eigenschappen, zoals onbeschaafdheid, en dat zo die media kinderen leren discrimineren. Tegen die achtergrond heeft deze masterproef gepoogd een antwoord te formuleren op de vraag of die media kinderen wel degelijk die associaties leren door na te gaan of het doelpubliek die associaties ook effectief gewaarwordt. Als eerste stap is er onderzocht welke sociale betekenissen afgeleid kunnen worden uit de taalvariatie in de luisterverhalen Heerlijke Hoorspelen. Aan de hand van een inventaris van 207 personages is er nagegaan welke prominente associaties er naar voren komen tussen de taalvariëteiten en de personagekenmerken. Dat onderzoek kan gelden als een societaltreatmentonderzoek, aangezien er effectief taalgebruik geanalyseerd wordt. Als tweede stap is er een experiment uitgevoerd bij 54 kinderen van het vierde leerjaar, waarbij ze zes korte fragmenten uit de luisterverhalen aangeboden kregen die elk gesproken zijn in een andere variëteit. Bij dat experiment is er enerzijds nagegaan of de kinderen de variëteiten geografisch kunnen situeren. Anderzijds is er onderzocht of de kinderen zich bewust zijn van de stereotypische associaties van de taalvariëteiten door een indirecte variant van een free response-experiment uit te voeren alsook een variant van een matched guise-experiment. In een free response-experiment (Grondelaers en van Hout 2010) moeten de respondenten adjectieven die bij hen opkomen opschrijven wanneer ze bepaalde taallabels lezen, zoals West-Vlaams. De huidige masterproef heeft gepoogd die methode te innoveren door te verbergen dat het onderzoek over taal gaat en zo te peilen naar indirecte evaluaties. Zo moesten de respondenten niet de taal van de spreker evalueren maar de persoonlijkheid. In het matched guise-experiment moesten de respondenten ook de persoonlijkheid van de spreker beoordelen maar nu aan de hand van Likertschalen die peilen naar prestige en solidariteit. Ook hier is er gepoogd die methode te innoveren door de algemeen aanvaarde vereisten van die methode uit te dagen. Zo zijn de sprekerskenmerken en de inhoud van de fragmenten niet constant gehouden. Uit de resultaten blijkt dat de luisterverhalen kinderen wel degelijk blootstellen aan stereotypische associaties. Of kinderen die associaties ook gewaarworden kan echter niet eenduidig geconcludeerd worden. Hoewel de resultaten suggereren dat de kinderen de variëteiten slechts beperkt associëren met de stereotypische eigenschappen, kan die conclusie niet hard gemaakt worden omwille van methodologische problemen bij de innovaties van het free response- en matched guise-experiment. Toch heeft het onderzoek een eerste aanzet gegeven om het effectieve effect van de taalvariatie in media gericht op kinderen te meten.

Keywords


Dissertation
Identity negotiations at work of women with a migration background : Combining interactional sociolinguistic and social psychological analyses to advance our understanding of group affiliation and distancing
Authors: --- --- ---
Year: 2023 Publisher: Leuven KU Leuven. Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Keywords


Dissertation
Kopiegedrag in een professionele context. Het verschil in liking tussen gekopieerde en niet gekopieerde individuen
Authors: --- --- ---
Year: 2020 Publisher: Leuven KU Leuven. Faculteit Sociale Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Kopiegedrag komt voor in elke sociale interactie en het gebeurt zowel automatisch als onbewust. Zo bootsen mensen continu de houdingen, gezichtsuitdrukkingen, emoties en woorden van gesprekspartners na. Volgens onderzoek dat tot nu toe gevoerd is, kan zowel iemand anders nabootsen als zelf gekopieerd worden ertoe leiden dat gesprekspartners elkaar leuker gaan vinden. In de huidige studie werd onderzocht of de link tussen kopiegedrag en iemand leuk vinden ook aanwezig is in een professionele context. Op basis van dat eerder gevoerd onderzoek, zouden we dan ook mogen verwachten dat de herhaalde blootstelling aan kopiegedrag van de recruiter gedurende een sollicitatiegesprek zou leiden tot het leuker vinden van die recruiter. Om die hypothese te testen, hebben we een kwantitatieve replicatiestudie van het onderzoek van Chartrand en Bargh (1999) uitgevoerd aan de hand van een experiment en twee bijhorende vragenlijsten. Participanten voerden een simulatie sollicitatiegesprek via Skype met een recruiter. Echter de recruiter had een extra opdracht, namelijk de helft van de participanten non-verbaal nabootsen gedurende het sollicitatiegesprek en de andere helft niet. Bijkomend vulden de deelnemers zowel meteen na het gesprek als een week later een vragenlijst in over het verloop van het gesprek. Aan de hand van die vragenlijsten kon worden geanalyseerd hoe leuk de participant de recruiter vond. De statistische analyse toonde aan dat het verschil tussen de participanten die wel gekopieerd werden gedurende de sollicitatie en de participanten waarbij dat niet gebeurde, niet-significant was. De gevonden resultaten lagen dus niet in lijn met de verwachting en de eerste hypothese werd dan ook ontkracht. Naast de eerste bevinding, werd er ook gekeken naar hoe leuk ze de recruiter vonden een week na het experiment. Door naar liking in de tijd te kijken, zou er een antwoord gevormd worden op de vraag of het mogelijk positieve effect van kopiegedrag op liking ook nog aanwezig zou zijn na een week. De statistische analyse wees uit dat het verband tussen kopiegedrag en liking hetzelfde was zowel meteen na het sollicitatiegesprek als een week later. In beide meetmomenten bleek het verband niet-significant en vonden de participanten de recruiter even leuk, ongeacht de conditie. Bijkomend werden er ook nog enkele extra factoren onderzocht. Uit de extra analyses bleek om te beginnen dat de beoordeling van de taal van de recruiter en de mening over de gestelde vragen tijdens de sollicitatie niet beïnvloed werden door kopiegedrag. Tot slot toonde de laatste analyse aan dat de duur van het sollicitatiegesprek geen effect heeft op hoe leuk men de recruiter vond. Deze conclusies bieden nieuwe inzichten in de huidige vakliteratuur, waar er weinig replicatiestudies te vinden zijn van de studie van Chartrand en Bargh (1999). Het huidige onderzoek suggereert bijgevolg dat kopiegedrag niet in elk interactietype hetzelfde effect heeft.

Keywords


Dissertation
Bestaat er een verband tussen lexicaal kopieergedrag en liking in chatconversaties? Een correlationeel onderzoek
Authors: --- --- ---
Year: 2020 Publisher: Leuven KU Leuven. Faculteit Sociale Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Deze masterpoef bestudeert de mate waarin lexicaal kopieergedrag correleert met liking in chatconversaties. Vanuit evolutionair perspectief is het voor de menselijke soort van groot belang om goede groepsrelaties te onderhouden (McKee, Poirier & McGraw, 2005). Een manier om die relaties te vrijwaren is het nabootsen van anderen (Chartrand & Bargh, 1999). Vroeger deden we dit in functie van overleving en reproductie (McKee, Poirier & McGraw, 2005). Vandaag de dag is de functie van kopieergedrag opgeschoven en bootsen we onze conversatiepartners na om te overleven in de sociale wereld (Lakin, Jefferis, Cheng & Chartrand, 2003) en dus sociale uitsluiting te voorkomen (Brewer, 1991). Eén van de sociale consequenties van kopieergedrag houdt volgens Chartrand & Bargh (1999) immers in dat mensen de conversatiepartner leuker vinden als die hen nabootst. Aangezien de online context meer en meer aan belang wint (Parks & Roberts, 1998), onderzoekt deze studie de relatie tussen lexicaal kopieergedrag en liking in chatconversaties Onderzoek wijst immers uit dat lexicaal kopieergedrag zich voordoet in een online context (Brennan, 1996; Guindon, 1991). Het effect van deze vorm van kopieergedrag op liking werd echter nog niet onderzocht in deze context waardoor dit onderzoek deze lacune tracht op te vullen. Er bestaat experimenteel bewijs dat duo’s die elkaar in een hoge mate vertrouwen, ook meer lexicaal kopieergedrag toepassen in chatconversaties (Scissors, Gill & Gergle, 2008). Aangezien vertrouwen en liking nauw samenhangen (Singh, Goh, Bullar & Sankaran, 2016; Singh, Teng, Bhullar & Sankaran, 2018; Nicholson, Compeau & Sethi, 2001) zou het bijgevolg in theorie mogelijk moeten zijn dat kopieergedrag een hogere mate van liking in de hand werkt. Alvorens veronderstellingen te maken over deze causale relatie, tracht dit onderzoek in de eerste plaats de correlatie tussen lexicaal kopieergedrag en liking in chatconversaties te bewijzen. De aan- of afwezigheid van een correlationeel verband kan de hypothese uit de literatuur ondersteunen of ontkrachten. Om die correlationele relatie te onderzoeken werd een experiment opgesteld waaraan 60 participanten deelnamen. De ene helft werd lexicaal gekopieerd door de onderzoeker die het alias van een medestudent aannam, de andere helft niet. De afhankelijke variabele ‘liking’ werd in dit experiment gemeten aan de hand van drie factoren uit het onderzoek van McCroskey, McCroskey & Richmond (2006). Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat er geen rechtstreeks correlationeel verband bestaat tussen lexicaal kopieergedrag en de gemiddelde scores op de factoren voor liking. Deze bevinding biedt tegenwind voor de hypothese uit de literatuur en verduidelijkt dat de relatie tussen lexicaal kopieergedrag en liking niet in elke context of situatie voorkomt. Het onderzoeksdesign heeft echter ook zijn beperkingen waardoor de hypothese in vervolgonderzoek zou moeten getest worden. De onderzoeksresultaten verklaren dan weer wel enkele interessante interactie-effecten en tendensen die in toekomstig onderzoek moeten gevalideerd worden.

Keywords


Dissertation
‘Tot daar’ en andere manieren waarop voorzitters aan meeting management kunnen doen. Een conversatieanalytische studie over meeting management tijdens formele bedrijfsvergaderingen
Authors: --- --- ---
Year: 2020 Publisher: Leuven KU Leuven. Faculteit Sociale Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Met behulp van een kwalitatieve conversatieanalyse van audio-opnames van twee verschillende formele vergaderingen gaat deze masterproef na welke gespreksmanagementtechnieken twee voorzitters toepassen om controle te krijgen over de interactie en op welke manier ze een beroep doen op hun proximaal-deontische status. Wat betreft de specifieke managementtechnieken die de voorzitters gebruikten, is er in de eerste plaats vastgesteld dat het de voorzitter van de vergadering is die de opening van de vergadering beheert. Hij of zij doet dat met behulp van een boudary marker zoals 'dus' of 'goed'. De tweede managementtechniek die in dit onderzoek is gevonden, heeft betrekking op het systeem van turn-taking. Door actief en systematisch beurten toe te wijzen aan de deelnemers doen de voorzitters aan meeting management (Boden, 1994; Holmes, 2007). De beurtoewijzing door de voorzitters wordt echter in beide vergaderingen afgewisseld met occasionele zelfselectie door de deelnemers. De derde techniek houdt in dat de voorzitters het verloop van de vergadering monitoren. Dat doen ze op drie manieren. Ten eerste bepaalt hij of zij de agenda van de vergadering door onderwerpen op de agenda af te sluiten en te introduceren. Ten tweede zorgt de voorzitter ervoor dat de discussies niet afwijken van de agenda door de deelnemers op overtredingen te wijzen of de discussie terug te brengen naar het onderwerp. Dat doen ze meestal met behulp van discourse markers. De derde techniek die de voorzitters tijdens de vergaderingen gebruiken om het verloop ervan te bepalen, is door beslissingen te nemen. Wat betreft de deontologische status en de houding van de voorzitters constateert dit onderzoek dat beide voorzitters de hoogste proximaal-deontologische status hebben binnen de groep. Congruent met die status hebben ze het recht om een proximaal-deontologische houding aan te nemen en daarmee de opening, het systeem van de turn-taking en het van het verloop van de vergadering te bepalen en te managen (Van De Mieroop & Wouters, te verschijnen).

Keywords


Dissertation
Wij, de stagiairs. Een discoursanalytisch onderzoek naar identiteitsconstructie bij stagiairs aan de hand van eerste persoon meervoud voornaamwoorden als persoonsdeixis
Authors: --- --- ---
Year: 2020 Publisher: Leuven KU Leuven. Faculteit Sociale Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Deze masterproef vormt een antwoord op de vraag hoe novices eerste persoon meervoud voornaamwoorden als deictische elementen gebruiken om aan identiteitsconstructie te doen. Het corpus dat bestaat uit vier interviews met novices werd geanalyseerd aan de hand van zowel een kwantitatieve pronomina-analyse als een kwalitatieve discoursanalyse. De interviews werden afgenomen bij stagiairs aangezien zij nieuw zijn in het werkveld en daarom zowel hun professionele identiteit als hun novice identiteit nog moeten construeren. Een manier om aan identiteitsconstructie te doen is door persoonlijke deictische elementen te gebruiken. Dat zijn woorden of gebaren die gebruikt worden om te verwijzen naar personen en hun betekenis uit de context halen. De personen waar ze naar verwijzen vormen de pronominale referent. Door eerste persoon meervoud voornaamwoorden te gebruiken kan een individu zijn groepslidmaatschap signaleren en op die manier duidelijk maken dat hij deel uitmaakt van de ingroup. In het geval van een stage kan hij zo duidelijk maken dat hij deel uitmaakt van zijn stageplaats. Uit de kwantitatieve pronomina analyse, die de gebruikte ‘wij’-vormen van de participanten categoriseerde en vergeleek, bleek dat de stagiairs persoonlijke deictische elementen gebruikten voor zowel de constructie van hun novice identiteit als de constructie van hun professionele identiteit. De gebruikte eerste persoon voornaamwoorden werden verdeeld in categorieën, die categorieën zijn: ‘stageplaats’, ‘collega’s & ik’, ‘studenten inclusief’, ‘stagiair & ik’, ‘familie & ik’, ‘in quotes’, ‘onbepaald’ en ‘vaag’. Voor de novice identiteitsconstructie, refereerden gemiddeld een vierde van hun gebruikte ‘wij’-vormen aan de categorieën ‘studenten inclusief’ en ‘stagiair & ik’. Dat wil zeggen dat de stagiair zijn identiteit als stagiair of student signaleerde door zijn groepslidmaatschap tot de ingroup ‘studenten’ of stagiairs’ in de verf te zetten. Voor de professionele identiteitsconstructie refereerden gemiddeld de helft van hun gebruikte ‘wij’-vormen aan de categorieën ‘stageplaats’ en ‘collega’s & ik’. Daarnaast bleek uit de kwalitatieve analyse dat de stagiairs het contrast tussen de in- en outgroup gebruikten om hun groepslidmaatschap te signaleren. Naast de eerste persoon voornaamwoorden om naar de ingroup te verwijzen, die in het geval van novice identiteit uit stagiairs bestond en in het geval van professionele identiteit uit de stageplaats, gebruikten de stagiairs derde persoon meervoud voornaamwoorden om naar de outgroup te verwijzen. Daarnaast gebruikten ze ook het aanwijzend voornaamwoord ‘die’ om aan die outgroup te refereren. Zo verwezen ze in het geval van hun professionele identiteitsconstructie naar concurrenten en klanten om de ingroup die hun stageplaats vormde, verder af te bakenen. In het geval van de novice identiteitsconstructie verwezen ze vooral naar collega’s op hun stageplaats die in tegenstelling tot de stagiairs wel vaste werknemers waren. Ook kenden ze leden van de outgroup doorgaans minder positieve kwaliteiten en andere kenmerken toe. Ten slotte bleek uit de kwantitatieve analyse dat een stagiair die in tegenstelling tot de andere stagiairs haar stage al had afgerond, opvallend minder persoonlijke deictische elementen gebruikte om haar professionele identiteit te construeren in vergelijking met de stagiairs die wel nog stage liepen.

Keywords


Dissertation
Identiteitsconstructie: van glazen tot betonnen plafond. Een discoursanalytische studie van interviews met professionele vrouwen met een migratieachtergrond
Authors: --- --- ---
Year: 2020 Publisher: Leuven KU Leuven. Faculteit Sociale Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Deze masterproef onderzoekt op taalkundige wijze de identiteitsconstructie van professionele vrouwen met een migratieachtergrond van de tweede generatie. Dat gebeurt aan de hand van de sociaal constructionistische benadering, die zich richt op de verschillende soorten identiteiten die mensen in verscheidene omgevingen kunnen construeren. Een persoon beperkt zich dus niet tot het creëren van één identiteit (Van De Mieroop, 2017; Van De Mieroop & Schoofs, 2018). Afhankelijk van de situatie en de omgeving waarin men zich bevindt, kan men een andere identiteit construeren. (Miglbauer, 2012). Deze studie richt zich op de identiteitsconstructies van professionele vrouwen met een migratieachtergrond, omdat ze ondervertegenwoordigd zijn op de Belgische arbeidsmarkt. In België bedraagt de arbeidsparticipatie van Belgische vrouwen 75,1 procent (Federale overheidsdienst, 2015). Voor vrouwen met een niet-Belgische achtergrond liggen deze cijfers echter veel lager. Tijdens het werk bouwen vrouwen hun professionele identiteit op, waarbij aspecten als geslacht en migratieachtergrond een belangrijke rol kunnen spelen (Essers, Benschop & Doorewaard, 2010). Aangezien een groot deel van de bestaande onderzoeksliteratuur over dit onderwerp zich richt op het inhoudelijke aspect, is het interessant om te kijken naar het taalkundige aspect van identiteitsconstructie bij vrouwen met een migratieachtergrond. Een discoursanalyse onderzoekt de identiteitsconstructie op de werkvloer aan de hand van drie onderzoeksvragen. Deze paper bestudeert hoe professionele vrouwen met een migratieachtergrond uit de tweede generatie hun etnische identiteit op het werk construeren. Daarnaast wordt gekeken naar de manier waarop professionele vrouwen met een migratieachtergrond hun genderidentiteit op het werk construeren. Tot slot wordt onderzocht hoe de constructie van genderidentiteit en etnische identiteit van professionele vrouwen met een migratieachtergrond op elkaar inwerken. Aan de hand van vier diepte-interviews met Belgische en Nederlandse vrouwen met een Marokkaanse en Turkse migratieachtergrond van de tweede generatie tussen 22 en 40 jaar oud, probeert het onderzoek een antwoord te geven op de onderzoeksvragen. Uit dit onderzoek komen drie belangrijke bevindingen naar voren. Ten eerste wordt de etnische identiteit door de meeste respondenten geconstrueerd in relatie tot hun professionele identiteit door het gebruik van pronominale vormen en categoriseringen. Ten tweede blijkt uit de door de respondenten gehanteerde pronominale vormen en categoriseringen dat het construeren van een genderidentiteit geen invloed heeft op de constructie van hun professionele identiteit. Ten derde lijken er verschillende constructies te ontstaan in de interactie tussen etniciteit en gender op het werk door de keuze van bepaalde pronominale vormen en woordkeuzes die onder categorieën vallen. Zo blijkt uit de taalkundige constructie van de respondenten met een migratieachtergrond dat hun etnische identiteit een groter obstakel vormt dan genderidentiteit in relatie tot de professionele identiteit. De resultaten van dit onderzoek vullen het onderzoeksdomein aan door een diepgaande blik te werpen op de constructie van identiteiten van professionele vrouwen met een Marokkaanse en Turkse migratieachtergrond van de tweede generatie.

Keywords


Dissertation
Multimodale Foreigner Talk: De aanpassingen van handgebaren in gesprekken tussen moedertaalsprekers en niet-moedertaalsprekers
Authors: --- --- ---
Year: 2020 Publisher: Leuven KU Leuven. Faculteit Sociale Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

We passen ons in het dagelijkse leven in tal van situaties aan aan onze gesprekspartner. Zo praat je ‘s morgens bij het begroeten van je huisdier op een hogere toonhoogte, praat je bij het bellen met je oma veel luider dan normaal en maak je in een bericht naar een kind gebruik van eenvoudigere woorden dan in een bericht naar een volwassene. In dit onderzoek gaan we dieper in op de aanpassingen die moedertaalsprekers maken in een gesprek met een vreemdetaalspreker, Foreigner Talk genoemd (Ferguson, 1971). Het leeuwendeel van de onderzoeken focust zich op verbale en paraverbale communicatie. Voorbeelden hiervan zijn onderzoeken die resultaten met de volgende kenmerken bevatten: een duidelijkere uitspraak, een langzamer spreektempo en eenvoudigere grammaticale constructies (Ferguson & DeBose, 1977; Hatch, 1983; Wooldridge, 2001). Daarom gaan wij in dit experiment een andere insteek nemen en onderzoek verrichten naar het non-verbale niveau. Meer specifiek gaan we de handgebaren van moedertaalsprekers bestuderen. Waar echter nog minder onderzoek naar verricht is, is het multimodale perspectief op Foreigner Talk. Multimodaal communiceren wilt in de context van ons onderzoek zeggen dat er zowel verbaal als non-verbaal gecommuniceerd kan worden. Om dit multimodale perspectief op Foreigner Talk te onderzoeken, zijn we via een experiment nagegaan of de handgebaren van moedertaalsprekers aangepast werden in een gesprek met een anderstalige. Daarna hebben we bekeken of deze gebaren varieerden in hoeveelheid, type of grootte van het gebaar. We hebben de data verzameld door middel van een online experiment via Skype. Deze gesprekken werden opgenomen om later te kunnen coderen en analyseren. Omwille van ethische overwegingen lieten we de respondenten een ‘informed consent’ tekenen. De opname begon dus pas op het moment dat de respondenten akkoord gingen met deze informed consent. In deze opnames werd de proefpersonen gevraagd om een taak uit te leggen aan een persoon. Het ging twee keer om een andere taak die eerst uitgelegd moest worden aan een Nederlandstalige collega en daarna aan een Franstalige collega. De volgorde van deze condities werd gewisseld. Onze eerste hypothese was dat de moedertaalsprekers in een gesprek met een Franstalige persoon meer gebaren zouden maken dan in een gesprek met een Nederlandstalige persoon. In eerste instantie leken de deelnemers in de FR-conditie inderdaad meer gebaren te produceren dan in de NL-conditie, wat we echter niet konden afleiden uit de T-test. Volgens deze statistische analyse waren de resultaten namelijk niet significant. Moedertaalsprekers gebruiken dus niet significant meer gebaren wanneer ze spreken tegen een anderstalige persoon dan wanneer ze spreken tegen een andere moedertaalspreker. Onze volgende hypothese in verband met het type gebaar, konden we wel bevestigen. Net zoals verwacht, maakten de moedertaalsprekers in de Franstalige conditie vaker gebruik van iconische gebaren dan in de Nederlandstalige conditie. Om de derde en laatste onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden hebben we ook de grootte van de gebaren geanalyseerd. Hierbij konden we bevestigen dat moedertaalsprekers in een gesprek met niet-moedertaalsprekers gebruik maakten van grotere gebaren dan wanneer ze in een gesprek waren met andere moedertaalsprekers.

Keywords


Dissertation
Een conversatieanalytische studie van externe bedrijfscommunicatie: Klantencontact bij een immobiliënmakelaar. Hoe passen makelaars het principe van recipient design toe bij verkoopgesprekken?

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

In deze masterproef wordt onderzocht hoe makelaars het principe van recipient design toepassen tijdens hun verkoopgesprekken. Recipient design houdt in dat men personen gaat onderscheiden op basis van vooroordelen of informatie die men haalt uit een situatie. Aan de hand van die onderscheidingen gaat men personen dan op een andere manier benaderen naargelang de categorie waarin men ze eerder geplaatst heeft (Van Dale, 2011). Deze masterproef onderzocht dan ook specifiek of en hoe de makelaars tijdens deze verkoopgesprekken hun discours aanpassen aan de klant die voor hen staat (Warfield Rawls, 2012). Hiervoor werd er gekeken naar verkoopgesprekken die gevoerd werden door makelaars tijdens twee verschillende situaties. Er werd een opsplitsing gemaakt tussen gesprekken waar men huisbezoeken deed bij koophuizen en bij huurhuizen. Bij beide type huizen kwamen immers andere patronen naar voren die het bespreken waard waren. Een koophuis heeft zo twee hoofdprofielen van klanten, klanten die zelf geïnteresseerd zijn om er te wonen en klanten die willen kopen als investering. Bij huurhuizen (in dit onderzoek appartementen) zijn er opnieuw twee hoofdprofielen van klanten, namelijk klanten die zelf willen huren en klanten die mee op bezoek zijn om de andere raad te geven en die dus niet zelf in het pand willen wonen. De toegepaste methode van dit onderzoek is een conversatieanalyse. Ik opteerde voor deze methode omdat volgens Sidnell en Stivers (2013) dit de beste methode is om antwoorden te zoeken op onderzoeksvragen die een inzicht willen krijgen in de structurele grondslagen van alledaagse conversaties, bij spontane sociale interacties zowel tussen professionelen als tussen niet-professionelen. De centrale onderzoeksvraag van deze thesis, “Hoe passen makelaars het principe van recipient design toe tijdens hun verkoopsgesprekken?” is een onderzoeksvraag waar er gezocht wordt naar een inzicht in de structurele grondslagen van een professionele spontane conversatie. De data voor deze thesis werd verzameld bij een immobiliënkantoor met verschillende filialen in West-Vlaanderen en omstreken. De volledige dataset bestaat uit 217 minuten en 27 seconden van uitsluitend gesproken data. Deze data werd opgenomen tijdens negen verschillende opnamemomenten, telkens in een institutionele context waar een vastgoedmakelaar in gesprek was met potentiële klanten-kopers of klanten-huurders. Deze data werden vervolgens getranscribeerd volgens de transcriptieconventies van sociologe Gail Jefferson (Mazeland, 2012). Deze dataset werd daarna verder opgesplitst in twee hoofdonderdelen, namelijk profilering voor kopen en profilering voor huren, met elk twee subonderdelen. Als antwoord op de hoofdonderzoeksvraag kon het volgende geconcludeerd worden. Makelaars passen wel degelijk het principe van recipient design toe en ze doen dit aan de hand van een vaste set profileringsvragen. Deze vragen variëren naargelang het gaat om een potentiële koper of een potentiële huurder. Dezelfde hoofdpatronen kwamen naar voren bij de verschillende subtypes van zowel de koper- als de huurwoningen. Bij de profielen van de toekomstige bewoners van een huis richtte de makelaar zich op argumenten die emoties opriepen. Bij de profielen investeerder en bezoeker die meegaat voor advies gaf de makelaar vooral praktische argumenten die rationeel benaderd werden.

Keywords

Listing 1 - 9 of 9
Sort by