Narrow your search

Library

KU Leuven (6)

KBR (1)

VUB (1)


Resource type

dissertation (7)

book (1)


Language

Dutch (5)

English (2)

Undetermined (1)


Year
From To Submit

2019 (2)

2018 (2)

2017 (2)

2004 (1)

1997 (1)

Listing 1 - 8 of 8
Sort by

Book
Kleine walvisachtigen als 'biomarkers' voor pollutie van de Noordzee en de Baltische Zee
Author:
Year: 1997 Publisher: Brussel VUB

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Keywords


Dissertation
Fire blight : study of host defense mechanisms and bacterial migration in host plant tissue
Authors: ---
Year: 2004 Publisher: Diepenbeek Limburgs Universitair Centrum

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Keywords


Dissertation
The impact of grazing intensity on vegetation in a Molinia caerulea/Juncus spp. dominated Scottish upland grassland: A 15-year long experiment in the context of the larger ecosystem

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

De laatste jaren treedt er over heel de wereld een enorme daling in de biodiversiteit op. De belangrijkste reden daarvoor is de menselijke activiteit: habitat vernietiging, overbegrazing, fragmentatie, urbanisatie, enz. De effecten van de opwarming van de aarde spelen daar echter ook een grote rol in, zoals verhoogde temperaturen, veranderingen in neerslag en verhoogde zeespiegel. Wetenschappers hebben verschillende strategieën bedacht om de biodiversiteit te behouden of te verbeteren, zoals natuurreservaten maken, sleutelsoorten beschermen en natuurlijk, het onderwerp van deze thesis, ontwikkelen van geschikte begrazingsintensiteiten. Om begrazing te kunnen toepassen als een manier om de biodiversiteit te behouden of te verbeteren, moet er kennis zijn over de effecten van begrazing op de biodiversiteit van verschillende trofische niveaus. Zo kunnen we de impact op het ecosysteem in kader brengen. Daarom onderzoek ik in deze studie de lange-termijn effecten van begrazingsintensiteit op de vegetatie in een door Molinea caerulea/Juncus spp. gedomineerd grasland in de Schotse hooglanden van Glen Finglas. Dit experiment bevat ook andere gelijktijdige monitoringen. Het studiegebied is verdeeld in drie clusters, dat elk twee blokken bevat. Elk blok bevat vier afgesloten weiden (±3,3 ha) met elk een verschillende behandeling: 2,72 schapen/ha (I), 0,91 schapen/ha (II), gemengde begrazing met schapen en runderen, equivalent aan 0,91 schapen/ha (III), zonder begrazing (IV). In elk van de weiden, hebben wij 25 meetpunten aangebracht. Op alle meetpunten hebben we met behulp van een kader en een pin de vegetatie gemonitord. Ook hebben we met behulp van een vierkant op dat kader een graad gegeven aan de hoeveelheid aan (of grootte van) begrazing, uitwerpselen, bloemen, dood plantenmateriaal en pollen (groeiwijze). De analyses zijn uitgevoerd met (gegeneraliseerde) lineaire gemengde modellen ((G)LMM). Om te beginnen, slechts 19 van de 28 veel voorkomende plantensoorten hadden een significante (p < 0,05) interactie tussen jaar en behandeling voor de gemiddelde proportie en/of aantal aanrakingen met de pin per meetpunt. De hoeveelheid dood plantenmateriaal vervolgens, is significant gedaald met stijgende begrazingsintensiteit. De hoeveelheid aan (of grootte van) pollen en de gemiddelde vegetatiehoogte is daarentegen gestegen met dalende begrazingsintensiteit. De plantendiversiteit, soortenrijkdom en de hoeveelheid bloemen, begrazing en uitwerpselen zijn gestegen met stijgende begrazingsintensiteit. Tot slot, de meeste heterogeniteit in vegetatiehoogte was in de behandeling met hoge begrazingsintensiteit en het minste in de weiden zonder begrazing. Met de informatie van de andere monitoringen op de Aardmuis (Microtus agrestis L.), de Vos (Vulpes vulpes L.), de Graspieper (Anthus pratensis L.) en geleedpotigen (Arthropoda), kunnen we besluiten dat de behandeling met een lage intensiteit aan gemengde begrazing de meest voordelige situatie creëert voor de onderzochte dieren en sommige plantensoorten. Echter, in dit experiment was de meeste heterogeniteit en plantendiversiteit in de behandeling met hoge begrazingsintensiteit. Dat suggereert dat er ook andere factoren, naast de heterogeniteit in vegetatiehoogte, belangrijk zijn voor dieren en dat de hoogste begrazingsintensiteit dichter ligt bij de optimale intensiteit voor maximale plantendiversiteit. Sleutelwoorden: Biodiversiteit, Begrazingsintensiteit, Hooglanden, Trofische interacties, Vegetatie.

Keywords


Dissertation
Meervoudig vaderschap en verwantschap bij het everzwijn (Sus scrofa) in een gefragmenteerd landschap

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Dit onderzoek bestudeert enerzijds het meervoudig vaderschap bij het everzwijn en anderzijds gaat het dieper in op de verdeling van de verwantschappen in de Hoge en de Lage Kempen in Limburg. De DNA-extractie, de kwantificatie van het geëxtraheerde DNA, de controle van de zuiverheidsgraad van het geëxtraheerde DNA en een aantal genetische geslachtsbepalingen gebeurden in het laboratorium van het INBO. Het onderzoeksteam heeft de genotypering van de DNA-stalen niet zelf uitgevoerd, maar hebben dit uitbesteed aan een extern bedrijf. Het onderzoeksteam heeft hiermee een totale dataset kunnen samenstellen van 229 individuen en 135 SNP’s. Vooral gedegradeerd DNA en te weinig DNA zorgden ervoor dat veel DNA-stalen onbruikbaar waren. Om meervoudig vaderschap bij het everzwijn te testen, heeft deze studie gebruik gemaakt van CERVUS en COANCESTRY. Bij CERVUS zijn de toewijzingen van de moeders gebeurd aan de hand van de LOD-score, het aantal mismatches en de toekenning door CERVUS volgens het strikte betrouwbaarheidsinterval (95 %). Voor COANCESTRY hebben de onderzoekers gebruik gemaakt van de waarden van Dyadml en Trioml, omdat die het meest informatief waren. De resultaten moesten kritisch worden benaderd door het hoge doordat 44 loci significant verschilden van de wet van Hardy-Weinberg. Beide programma’s gaven echter tegenstrijdige resultaten met de gegevens die het onderzoeksteam had verzameld op het veld. Dit wees uit dat de programma’s ook andere verwante everzwijnen opgaven als moeder. Op die manier was het onmogelijk om met zekerheid de juiste moeder voor de nakomelingen te vinden. Het onderzoeksteam heeft hieruit besloten dat het onmogelijk was om met de 135 SNP’s die waren gekozen voor dit onderzoek, de moederschapsanalyses uit te voeren of om met die gegevens de correcte verwantschappen tussen de everzwijnen te bepalen. De studie geeft tevens aan dat werken met foetussen uit de baarmoeder van geschoten zeugen een betere methode zou zijn dan vangst, omdat dit een groot aantal problemen die dit onderzoek heeft ervaren zou oplossen. De 135 SNP’s zijn wel goed genoeg om verwantschappen te onderzoeken. Oorspronkelijk wou het tweede deel van dit onderzoek de testen uitvoeren met de subadulte en adulte zeugen (> 30 kg) en keilers (> 45 kg). Aangezien de dataset van de keilers niet voldoende groot was (n = 3), heeft het onderzoek gebruik gemaakt van de zeugen (n = 27) en de gevangen pyjamabiggen (n = 142). De pyjamabiggen bevinden zich nog in hun geboorte-homerange en hebben nog niet aan dispersie gedaan. Het testen van de pyjamabiggen kan onrechtstreeks de verwantschap van de oudere dieren nagaan. Dankzij het programma SPAGEDI kon de verwantschap worden uitgezet in functie van de afstand. Dit gaf aan dat de verwantschappen tussen de zeugen en de pyjamabiggen groter waren op korte afstand en dat ze minder verwant waren rond 15 à 20 km. Dit duidt op aanwezigheid van isolation by distance bij de everzwijnenpopulatie in de Hoge en de Lage Kempen. De pyjamabiggen representeren zowel de keilers als de zeugen. We kunnen hieruit afleiden dat de verwantschappen tussen de keilers op grotere afstand dan 15 à 20 km zullen dalen en dat de zeugen tot op kortere afstand verwant blijven. We kunnen dit echter door een te kleine staalname van de oudere dieren niet bevestigen.. Hoewel we het isolation by distance-patroon kunnen terugvinden bij de everzwijnen, zijn er toch everzwijnen die de afstand tussen de Hoge en de Lage Kempen overbruggen.

Keywords


Dissertation
Begrazing met geiten als beheermethode in natuurgebieden: Inzetbaarheid en een vergelijking met schapen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Begrazing als beheermethode in natuurgebieden wordt al jaren toegepast. Door allerlei veranderingen in het milieu door de klimaatopwarming en nutriëntendeposities, kampen we met een groot biodiversiteitsverlies in veel natuurgebieden. Het is dus heel belangrijk dat we zoveel mogelijk informatie vergaren over het beheer hiervan. Begrazing is een belangrijke maatregel in de strijd tegen vergrassing en verbossing. Heide is een habitattype dat menselijk beheer vraagt voor het voortbestaan. Er bestaan verschillende beheermethodes en verschillende soorten grazers. Begrazing van de heide brengt de meest heterogene omgeving tot stand. Geiten zijn variabele vreters, wat wil zeggen dat ze goed zijn in het verteren van zowel grassen als houtige gewassen. Andere gedomesticeerde grazers zoals schapen, paarden en runderen zijn echte grazers. Het dieet van deze soorten bestaat voornamelijk uit grassen. Verschillende onderzoeken tonen aan dat begrazing een grote invloed heeft op zowel de fauna en flora als op de abiotische omgeving. Dit onderzoek had als doel het bestuderen van het gedrag en de plantensoortenpreferentie van geiten om hun inzetbaarheid als grazers in natuurgebieden te evalueren. Ook schapen werden onderzocht om een vergelijking te maken tussen de twee soorten. De onderzochte geitensoort was de Vlaamse geit. Deze soort is zeldzaam. Vijf exemplaren werden gedurende twaalf observatiedagen gevolgd. Ze werden 8 uur per dag geobserveerd (van 9u ’s ochtends tot 17u ’s avonds), in blokken van 2 uur per dier. Sommige dagen werd de observatie van de geiten afgewisseld met het observeren van schapen. De observatie zelf gebeurde door het noteren van elke genomen hap van de vegetatie en het noteren van het vertoonde gedrag, zoals foerageren, liggen, drinken, likken van een mineraalblok, schuilen onder een boom voor de regen en verstoring van de kudde voor controle. Om ook de ervaringen van herders te kennen, werd er een enquête opgesteld. Deze werd slechts door drie externen ingevuld. De resultaten tonen dat de geiten het merendeel van de dag bezig zijn met foerageren en liggen. De gemiddelde dagtemperatuur en het moment van de dag hebben weinig invloed op het gedrag. Het gehoed worden of het in netten staan van de geiten heeft wel een grote invloed op het vertoonde gedrag. De geiten foerageren meer tijdens het gehoed worden en liggen en herkauwen meer tijdens het in netten staan. De schapen vertonen ongeveer dezelfde gedragingen als de geiten. De plantensoortenpreferentie van de geiten is een mengeling tussen grassen en houtige gewassen. Tijdens het veldwerk viel het op dat de geiten elke boom of struik in de buurt opzochten. In de namiddag waren de geiten meer verzadigd en gingen dus minder eten. De plantensoortpreferentie van de schapen gaat eerder uit naar grassen dan naar houtige gewassen. Uit een vergelijking met vorig onderzoek blijkt dat andere gedomesticeerde echte grazers, zoals paarden en Galloway runderen, ook voornamelijk grassen prefereren. Deze diersoorten eten geen struikheide (Calluna vulgaris), wat wel het geval is bij geiten en schapen. Uit de enquête bleek dat het gebruik van geiten nog maar weinig populair is. Ze eten veel meer houtige opslag dan schapen, maar zijn wel agressiever naar de herdershonden toe en vragen vaak een hogere afrastering. Geiten zijn dus, ondanks het iets moeilijker karakter in de omgang, een interessante aanvulling in het beheer van natuurgebieden met gedomesticeerde grazers.

Keywords


Dissertation
The Potential Impact of EFA Implementation on Biodiversity and Ecosystem Services

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

The most recent reform of the Common Agricultural Policy (CAP) introduced the so called ‘Greening’, aiming to improve the environmental performance of farming in the European Union (EU). Ecological Focus Area (EFA) is one of three measures under the new ‘Green Payment’, particularly introduced to safeguard and maintain biodiversity on farmland. Farmers under EFA obligation must declare at least 5% of their arable land as EFA to receive a complete area-based payment. The effectiveness of the EFA policy has been confirmed and disputed but no study has investigated the impact on the environment for the entire EU and for every EFA type inclusive. This study is the first attempt to fully assess (1) the implementation of EFA declared by farmers in the EU and (2) the potential outcome of the EFA policy implementation for biodiversity and ecosystem services. It assumes that the environmental outcome of the EFA policy is affected by the EFA type composition. The first stage of the analysis evaluates all notified data in 2015. The average percentage of EFA in the EU is almost double the percentage required by law but regional and national differences, exist. It was possible to classify NUTS3 regions into nine categories based on the composition of the EFA types declared by farmers. In a second stage, the potential impact of EFA in terms of biodiversity and ecosystem services is calculated with the EFA calculator. As the EFA calculator was originally designed as a farm level tool, the analysis at regional level had some limitations. The scores calculated for each NUTS3 region represent potential impacts generated by average regional data. Five out of nine EFA composition categories generate distinct high or low potential impacts. Even though general trends can be observed, the performance of the categories should be fine-tuned with specific characteristics in case studies. The spatial analysis of the impact scores investigates some territorial issues (decline of biodiversity and soil erosion by water) and highlights regions where EFA policy implementation might have the highest potential in offering benefits. Focussing on regions with existing issues could also help assess the potential impact of EFAs more effectively. Simulations of real farm situations by determining the ground cover for fallow land, show that sown wildflower and natural regeneration are more beneficial for biodiversity and sown grass for erosion control and freshwater condition. Bare soil generally is less favourable. Simulation results with different families of catch crop species show no variability in potential impact. But, literature review findings show that the EFA calculator has scope for improvement in that area. Nitrogen fixing crop species do provide a different potential outcome, mainly related to their flowering features, their degree of ground cover, their capacity to retract and release nitrogen and the frequency of tillage they require. This study emphasises and justifies the need for indicator frameworks to assess policy implementation for the entire EU. Farmers’ choices and the impact of EFA on the ground should be better analysed with case studies. This study encourages the further development of the EFA calculator software, filling in the knowledge gaps and foreseeing an automated input procedure to facilitate data analysis for the entire EU. It indicates opportunities for the use of the EFA calculator as a tool for policy assessment.

Keywords


Dissertation
Herkomstproef bij Eenstijlige meidoorn (Crataegus monogyna Jacq.)

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Autochtone planten zijn een zeldzaamheid in Vlaanderen, slechts 5 % van de planten in onze bossen zijn autochtoon. Ze zijn bedreigd door bosversnippering, ontbossing en het verwijderen van kleine landschapselementen. Daarnaast importeren we steeds meer zaad en plantgoed uit het buitenland waar het goedkoper is. Het inbrengen van niet-autochtoon plantgoed kan vele negatieve effecten met zich meebrengen. De niet-lokale planten kunnen bijvoorbeeld hybridiseren met soorten van hier waardoor er een uitteeltdepressie kan ontstaan. Een ander risico is dat ze gaan woekeren en zo de autochtone planten verdringen. Niet-autochtone bomen kunnen mogelijkerwijze ziektes meebrengen en die zo verspreiden. Als laatste kunnen ze ook een invloed hebben op de omringende planten- en dierengemeenschappen. Autochtone planten hebben daarentegen verschillende voordelen. Ze zijn namelijk door de tijd heen genetische aangepast aan hun omgeving. Daardoor zijn ze bijvoorbeeld beter bestand tegen ziektes en vorst. Dat laat hun toe beter te groeien. Ook hebben autochtone planten vaak een cultuur-historische waarde gekregen. De verschillen tussen autochtoon en niet-autochtoon plantgoed is te onderzoeken met een herkomstproef. In dit onderzoek is fenologie het onderzoeksobject van de herkomstproef. Specifiek onderzochten we of er verschillen zijn in het tijdstip van knopuitloop, bloei, bladverkleuring en -val tussen Eenstijlige meidoorns (Crataegus monogyna Jacq.) van verschillende herkomsten. De meidoorns zijn afkomstig uit 10 verschillende regio’s: vijf in Vlaanderen, twee in Wallonië en telkens een in Hongarije, Italië en het Verenigd Koninkrijk. De aanplant waarop het onderzoek gebeurde bevat bomen van Eenstijlige meidoorn en ligt in Londerzeel. Hetzelfde onderzoek gebeurde ook op de nakomelingen die zich in de kwekerij van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek bevinden, te Geraardsbergen. Met behulp van een scoringssysteem beoordeelden we in welke mate de fenologische verschijnselen zich vroeger of later voordoen. Het verwerken van die gegevens gebeurde door middel van Excel en het statistische programma SPSS. Bij de statistiek bekeken we aan de hand van poisson regressie of er verschillen zijn tussen de verscheidene herkomsten. Uit de resultaten blijkt dat er wel degelijk verschillen zijn tussen de verschillende herkomstregio’s, zowel bij de moederplanten als nakomelingen, als gevolg van een andere lengtegraad of hoogteligging van het herkomstgebied. De herkomst heeft een invloed op het tijdstip van knopuitloop, bloei en, in mindere mate, de bladverkleuring en bladval. Het tijdstip van knopuitloop en bloei is vroeger bij de zuiderse en later bij de Waalse meidoorns ten opzichte van de Vlaamse meidoorns. Bij bladverkleuring en -val is dat andersom, de Waalse meidoorns gaan vroeger verkleuren en hun blad verliezen en de zuiderse planten later, ten opzichte van de Vlaamse. Het is interessant om vast te stellen dat de fenologische processen in het begin van het groeiseizoen (knopuitloop en bloei) sterker bepaald lijken door de herkomst dan de processen aan het einde van het groeiseizoen (bladverkleuring en bladval). Daarnaast vinden we ook aanwijzingen dat de zuiderse nakomelingen zich steeds meer als Vlaamse meidoorns gaan gedragen.

Keywords


Dissertation
Een monitoringsmethode voor nader onderzoek bij ingrepen aan Kempense beken

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

De ecologische kwaliteit van waterlopen staat onder druk. In Vlaanderen bezitten de Kempense beken in vergelijking met andere Vlaamse waterlopen nog een redelijk goede kwaliteit. Hierdoor zijn in deze beken nog waardevolle soorten en habitats aanwezig. Om verdere degradatie van Kempense beken te vermijden is het wettelijk verplicht om de ecologische kwaliteit van deze waterlopen te monitoren. Op basis van fytoplankton, fytobenthos, macro-invertebraten, macrofyten en vissen volgen instanties van de Vlaamse overheid de trend van de ecologische waterkwaliteit van de Vlaamse waterlopen op. De gehanteerde methodes bij die monitoringen lijken geschikt voor de opvolging van de algemene trend van de ecologische kwaliteit van waterlopen, maar lijken in de praktijk minder ideaal om de invloed van specifieke ingrepen aan Kempense beken op te volgen. Om beïnvloeding van de ecologie, door specifieke lokale antropogene wijzigingen (ingrepen) aan de beek, efficiënt te detecteren, is kennis vereist over de potentiële effecten op de ecologie van deze wijzigingen. Daarom bundelen we in dit werk informatie over effecten op de ecologie van zulke wijzigingen en over indicatorsoorten waarmee we deze effecten kunnen detecteren. Dit doen we voor effecten op macrofyten, macro-invertebraten en vissen voor wijzigingen in zuurstofbeschikbaarheid, nutriënten, zware metalen, saliniteit, zuurtegraad, watertemperatuur en de hydromorfologie van de waterloop. Ook bespreken we de factoren die het detecteren, van beïnvloeding van de ecologie door zulke wijzigingen, verstoren. De bio-indicatoren die we in de literatuur vinden voor een wijziging in hydromorfologie, testen we zelf uit voor macro-invertebraten en vissen. Dit doen we aan de hand van een hermeandering die, in 2006, heeft plaatsgevonden in de Witte Nete in Dessel. Daar vinden al sinds het jaar van de hermeandering jaarlijks bemonsteringen van macro-invertebraten en vissen plaats. Hierdoor beschikken we over gegevens van macro-invertebraten van drie staalnamepunten die gelegen zijn in de hermeandering en één in een referentiezone. Voor de bemonstering van vissen liggen hier vier trajecten van honderd meter in de hermeandering en twee in een referentiezone. Macro-invertebraten zijn bemonsterd volgens de methode van De Pauw & Vanhooren (1983) en voor vissen is single-pass sampling gehanteerd met behulp van een elektrisch vistoestel. De keuze van staalnamelocaties en bemonsteringsmethodes in de Witte Nete maken dat we moeilijk concrete uitspraken kunnen doen over de geschiktheid van, de in de literatuur gevonden, indicatorsoorten om de invloed van een wijziging in hydromorfologie te evalueren. Desondanks lijken aan de hand van de Man-Whitney U test en op basis van grafieken verschillen tussen de staalnames van de hermeandering en referentiezone naar voor te komen op vlak van EPT-taxa, het aantal soorten en individuen die zich associëren met een bepaald stromingstype, soortenrijkdom bij vissen en aanwezigheid van habitatrichtlijnsoorten en exoten. Ook lijkt het tijdstip van staalname, duur van de monitoringsperiode, afwisseling van staalnemers en aanwezigheid van poelen langs de Witte Nete invloed te hebben op de resultaten en de interpretatie hiervan. Vooraleer we definitieve conclusies kunnen trekken, over een goede monitoringsmethode voor nader onderzoek in Kempense beken, is verder onderzoek vereist.

Keywords

Listing 1 - 8 of 8
Sort by