Choose an application

• Reference Manager
• EndNote
• RefWorks (Direct export to RefWorks)

Deleuze, Gilles

Choose an application

• Reference Manager
• EndNote
• RefWorks (Direct export to RefWorks)

De productie van 6 cm pot bromelia’s heeft bij Deroose Plants NV in Florida een groot succes gekend, waarbij gebruik gemaakt wordt van een zelfontworpen productieproces om dergelijke plantjes reeds op jonge leeftijd in bloei te krijgen door middel van een bloeibehandeling met Florel (3,9% ethefon). Dit proces bleek echter niet voor alle cultivars/hybriden goed te werken; van de genera Vriesea, Guzmania en Tillandsia kon telkens een cultivar/hybride als makkelijk en als moeilijk te induceren onderscheiden worden. Uit de verschillende stappen van het productieproces werd duidelijk dat de bemestingsgift doorheen het proces periodes kent van continue toediening en onderbrekingen. Er werd bijgevolg gekozen om de interactie tussen de bemesting op de ontwikkeling van de bloeiwijzen na te gaan. Vijf verschillende bemestingsbehandelingen werden toegepast op zes cultivars/hybriden, telkens een makkelijk en moeilijk te induceren cultivar/hybride van elk genus; V. ‘Christiane’ en V. ‘Charlotte, G. ‘Alisha’ en G. ‘Libby’ en T. ‘Sandy’ en T. ‘Cyanea’ respectievelijk. Dezelfde experimenten werden eveneens opgezet in België voor de Vriesea-cultivars, om eventuele verschillen na te gaan met de resultaten uit Florida en zo vast te leggen hoe deze planten ook in België kunnen geteeld worden. Er werd een scoresysteem opgesteld om de ontwikkeling van de bloeiwijze te kunnen opvolgen en de invloed van diverse variabelen op deze structuur te kunnen evalueren. Wanneer de evolutie van de bloeiscores bestudeerd werd, kon besloten worden dat elk cultivar/hybride een specifieke bemestingsbehandeling verkiest die resulteert in een bloeiende plant van optimale kwaliteit. Voor de meeste cultivars/hybriden was dit niet het in gebruik zijnde productieproces. Dit bleek eve op basis van verkoopbare planten; niet enkel het aantal geïnduceerde planten is belangrijk, ook de kwalitatieve kenmerken van de te leveren planten spelen een grote rol. De cultivar/hybride-specificiteit kon verder doorgetrokken worden naar beïnvloedende factoren, waarbij duidelijk werd dat voor elk cultivar de hoogte, de breedte, het aantal bladeren, het kelkvolume, de pH van de bodem en de EC van de bodem in verschillende mate en op verschillende tijdstippen effect hadden op de bloeiscores. Op basis van deze bloeiscores kon besloten worden dat de verschillen tussen de bemestingsbehandelingen en op elk tijdstip in het productieproces significant waren. Uit bijkomende serreproeven op V. ‘Christiane’ bleek verder het belang van het spreiden en een maximale bemestingsstop van vier weken voor de bloeibehandeling. De condities in België bleken suboptimaal en de resultaten gaven niet voor beide Vriesea-cultivars dezelfde tendensen aan als in Florida.