Listing 1 - 5 of 5 |
Sort by
|
Choose an application
Choose an application
Het non bis in idem-beginsel is aan vernieuwing toe. Het concept juridisch dubbele belasting vindt haar grondslag in een orthodox rechtspositivisme dat wetten ziet als sociale afspraken waar niet van kan worden afgeweken. Pacta sunt servanda zeker wanneer deze afspraken op het hoogste nationale niveau zijn tot stand gekomen. In deze zin kunnen enkel identieke belastingen aanleiding geven tot dubbele belasting. De verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog leiden tot het besef dat ook overheden feilbaar zijn. Minstens moet elk overheidsoptreden voortaan getoetst worden aan de beginselen van redelijkheid en gelijkheid. Het geeft aanleiding tot de oprichting van de Raad van State en een Grondwettelijk Hof dat vanaf 1989 wetten toetst aan de basisbeginselen vervat in de Grondwet. Een dergelijke paradigmashift doet ons anders kijken naar dubbele belasting. Voortaan gaat het niet meer over de vraag of belastingen identiek zijn. Wel over de vraag in welke mate (dubbele) belastingen nog te verantwoorden zijn in het licht van de redelijkheid. In deze masterproef geven we een nieuwe invulling aan het non bis in idem-beginsel: dit beginsel verzet zich tegen elke vorm van onredelijke belasting. Dubbele (economische) belasting is één, maar niet noodzakelijk het enige, geval van onredelijke taxatie. Overheden blijven nochtans vrij om elke (dubbele) belasting in te voeren. In de mate dat belastingen onredelijk zijn, dienen overheden voortaan wel hun handelen te verantwoorden. Hiermee wordt aansluiting gevonden bij het redelijkheidsbeginsel. Het redelijkheidsbeginsel vormt immers een bijzondere toepassing van het motivatiebeginsel: alles is redelijk in de mate dat het in redelijkheid kan worden verantwoord. Hiermee gaan we in tegen de dominante opvatting in de rechtsleer die stelt dat non bis in idem niet méér kan zijn dan een richtsnoer voor de wetgever, op straffe een ontoelaatbare inbreuk te plegen op de beleidsvrijheid van fiscale overheden. Niets is minder waar. De wettelijke grondslag om tegen onredelijke belasting op te treden, ligt verankerd in het (fiscaal) gelijkheidsbeginsel (artikel 172 Gw.). Reeds eerder stelde het Grondwettelijk Hof vast dat onredelijkheid aanleiding kan geven tot ongelijke behandeling. Deze ongelijkheid is gelegen in het onderscheid dat ontstaat tussen belastingplichtigen die redelijk worden behandeld en belastingplichtigen die onredelijk worden behandeld. In België is iedere overheid gehouden zich te conformeren aan dit gelijkheidsbeginsel en dus ook aan het redelijkheidsbeginsel gelezen in samenhang met het gelijkheidsbeginsel. Verder biedt de procedure van ambtshalve ontheffing een adequate rechtsingang om op te treden tegen onredelijke belasting. Deze procedure die op federaal niveau vervat ligt in artikel 376 §1 WIB noopt de adviseur-generaal om ontheffing te verlenen van "overbelastingen die voortvloeien (...) uit dubbele belasting". De rechtspraak hanteert het redelijkheidsbeginsel als maatstaf. In lijn met bovenstaande analyses vormen situaties van (economisch) dubbele belasting de meerderheid van de toepassingsgevallen. Het bovenstaande doet ons besluiten dat er wel degelijke plaats is in onze Belgische rechtsorde voor een beginsel dat zich verzet tegen onredelijke belasting. Langs deze weg wil deze masterproef een aanzet geven in een reeds lang aanslepend debat over het materiële non bis in idem-beginsel in het fiscaal recht. Vele vragen blijven onbeantwoord. Maar dat geeft niet.
Choose an application
Choose an application
In dit onderzoek wordt vanuit uiteenlopende invalshoeken gekeken naar de manier waarop Vlaamse woonzorgcentra omgaan met een mission statement op hun website. Enerzijds stelt zich de vraag wat woonzorgcentra communiceren. Anderzijds stelt zich de vraag wat de rol, betekenis en relevantie is van deze publieke opdrachtverklaring. De focus in deze studie op ‘tastbare concepten van zorgkwaliteit’ werd bewust gekozen. Dit concept geeft invulling aan de corporate identity van een woonzorgcentrum als vertrekpunt voor de relaties die deze woonzorgcentra aangaan met interne en externe stakeholders. Het rapporteringsgedrag van woonzorgcentra conformeert zich aan de inzichten van de new institutional theory die stelt dat het handelen van een organisatie kan worden begrepen als een antwoord op de verwachtingen van de gemeenschap. Daarnaast merken we profilering ten aanzien van het personeel en profileren commerciële woonzorgcentra zich sterker. Dat geen verband kan worden vastgesteld met zorgkwaliteit op de werkvloer doet verstaan dat mission statements in hoofdzaak een symbolische rol vervullen. De dialoog met leiderschaps- en organisatieleer, het denken omtrent institutionalisering en stakeholder- en disclosuretheorieën opent de deur tot nieuwe onderzoeksvragen.
Choose an application
This research project proposes to apply the canonical norm of ecclesiastical separation to a specific case scenario. This scenario involves an unbaptized female petitioner married to an unbaptized male spouse. The petitioner wishes to become baptized, but indicates that her husband objects to her baptism, causing the couple’s estrangement. Adding to the complexity, the couple identifies with a male-dominated cultural heritage which ostracizes any assertion of independence by females. Thus, the petitioner is in no position to divorce or physically leave her husband without risking financial ruin and expulsion from cultural, familial, and social connections. The petitioner in our case sought our tribunal’s assistance with resolving the status of the marital bond given her baptism and estrangement from her husband. Because there were no immediate solutions, this paper endeavors to explore viable options for the petitioner. Those options are a declaration of nullity of the marital bond, a dissolution of the marital bond pursuant to the Pauline Privilege, and an ecclesiastical decree of separation with the marital bond remaining intact. While each solution presents advantages and disadvantages in their respective applications, this paper concludes that an ecclesiastical decree of separation presents the most feasible option for the petitioner, satisfying her calling to become baptized while respecting the mores of her cultural heritage, and applying a juridical resolution in response to her inquiry regarding her marital status. This paper employs a three-step methodology in reviewing the three options potentially applicable to our case scenario in order to determine whether they provide a satisfactory resolution. First, this paper will examine the text of each norm guiding the three options presented above, along with the attendant jurisprudence. Second, this paper will acknowledge and integrate theological concepts, provided by secondary and interdisciplinary sources, underlying each of these options in order to ensure that the application of the particular option is consistent with the theological values contained within those norms. Third, we will explore potential challenges to the application of each option to our case scenario and determining the relative advantages and disadvantages contained within each. This project concludes with the proposal that an ecclesiastical decree of separation represents the best solution to the petitioner’s case. We will acknowledge that the theological justification for ecclesiastically sanctioned separation of reconciliation is underserved in its application to this case scenario since it is not anticipated. We will further recognize the juridical and procedural reality of the cessation of conjugal living, since the cultural constraints upon the petitioner’s independence prevents the cessation of cohabitation. However, these acknowledgements are outweighed by the values underlying the juridical norms guiding an ecclesiastical decree of separation, allowing flexibility in its application in two ways. First, the decree may be based on grounds other than adultery, specifically the spiritual danger to which the newly baptized believer is exposed if force to remain in a conjugal partnership with the unbeliever. Second, a broader understanding of conjugal living allows for simultaneous cohabitation and separation, since in this case the separation is spiritual at its heart.
Listing 1 - 5 of 5 |
Sort by
|