Listing 1 - 10 of 15 | << page >> |
Sort by
|
Choose an application
Cinéma et littérature --- Fondane, Benjamin, --- Et le cinéma --- Cinéma et littérature.
Choose an application
Art machinique de l'image-mouvement, le cinéma intéresse des poètes novateurs comme Apollinaire et les surréalistes et constitue une mutation anthropologique qui pèse sur le devenir de la poésie. Cet ouvrage analyse les liens entre poètes et cinéma en étudiant des textes méconnus aux frontières entre les arts.
French poetry --- Motion pictures and literature --- Modernism (Literature) --- History and criticism --- Motion pictures and literature. --- Poésie française --- Cinéma et littérature --- History and criticism. --- Histoire et critique --- French poetry - 20th century - History and criticism --- Modernism (Literature) - France --- Film --- Poetry --- French literature --- anno 1910-1919 --- anno 1920-1929
Choose an application
Poétiques, lyriques, riches en rimes visuelles : de telles expressions ne sont pas rares sous la plume des critiques, pour désigner des films aussi différents que ceux de Malick, de Jarmusch ou de Miyazaki. Si la poésie comme genre littéraire n'occupe qu'une place infime dans les lectures de nos contemporains, elle n'a visiblement pas disparu du langage commun, où son dérivé, l'adjectif "poétique", est souvent utilisé à propos du cinéma. Mais à quoi renvoie alors cette catégorie aux contours flous ? Associant chercheurs en cinéma et en littérature, ce volume entend mener l'enquête sur cette quête de poésie au cinéma. Adoptant une démarche non normative, il s'interroge sur les formes et les significations du poétique au cinéma mais aussi sur la manière dont il peut informer les représentations filmiques des poètes et de la poésie
Poésie --- Cinéma --- Cinéma et littérature. --- Esthétique. --- Cinéma -- Esthétique --- Poètes --- Esthétique --- Au cinéma --- Motion pictures --- Poets in motion pictures --- Motion pictures and literature. --- Aesthetics --- Motion pictures - Aesthetics --- Cinéma-art
Choose an application
"Une histoire littéraire buissonnière. Ainsi pourrait-on qualifier le parcours original auquel nous convie cet ouvrage, qui propose une lecture insolente et insolite de cinquante années de littérature -- de 1900 à 1950 -- par le prisme des objets. 00Objets de tous les jours comme le tabac, le vélo ou le mouchoir, objets d'écrivains comme la machine à écrire, la revue ou la carte de visite, objets de la modernité technique comme le microphone, la radio ou la télévision, etc. : tous ont quelque chose à nous dire de l'imaginaire littéraire et de la condition des écrivains de cette époque. Mais cette histoire littéraire tangible permet aussi de retracer cinquante ans de bouleversements techniques, artistiques et sociaux dont les écrivains ont été des témoins privilégiés. 00Richement illustré par des documents d'époque, ce livre prolonge et réinvente l'héritage du 'Projet d'histoire littéraire' d'Aragon, des 'Mythologies' de Roland Barthes, mais aussi des 'Je me souviens' de Georges Perec" --
Literature --- 1900-1950 --- Themes, motives --- Literature, Modern --- Implements, utensils, etc., in literature --- History and criticism
Choose an application
In deze masterproef wordt het beeld van China in de hedendaagse Franstalige literatuur onderzocht. In het bijzonder heb ik gekeken naar de roman van Jean-Philippe Toussaint, Fuir, die zich voor een groot deel afspeelt in de grootsteden van China. Om het onderwerp te kunnen kaderen in zijn context, heb ik eerst een korte geschiedenis geschetst van het exotisme in het algemeen, om vervolgens meer specifiek te gaan kijken naar het beeld van China in de Franstalige literatuur vanaf het humanisme tot de 21ste eeuw. Na een korte voorstelling van de auteur en het verhaal staat in het laatste deel van de masterproef de analyse van de roman centraal. Daarvoor heb ik mij gefocust op drie dimensies, de verwijzende, de symbolische en de functionele dimensie. Zo heb ik bij de eerste dimensie een beschrijving gegeven van alle plaatsnamen die voorkomen in de roman en heb ik die plaatsnamen vervolgens gesitueerd op verschillende kaarten. Verder heb ik in dit deel ook gekeken naar de beschrijvingen in de roman betreffende het stedenlandschap, de personages die voorkomen en verwijzingen naar de Chinese cultuur. In het laatste deel van dit onderdeel staat het verschil tussen verschillende locaties in het verhaal centraal. Bij de tweede dimensie van de analyse heb ik de symbolische functie van China onder de loep genomen. Meer bepaald werd er ingezoomd op het beeld van China als symbool van de chaos, maar eveneens van China als een andere wereld waarin het hoofdpersonage zich verliest. In het derde en tevens laatste deel van de analyse keek ik naar de keuze van China (en in het bijzonder Peking en Shanghai) als locatie van de roman. Aan de hand van de resultaten van de analyse kan ik concluderen dat China in de hedendaagse Franstalige literatuur enerzijds wordt voorgesteld als een hypermoderne, chaotische wereld waarin de mogelijkheid bestaat dat het personage zich verliest. Anderzijds is China nog steeds die andere, mysterieuze wereld waar Europa door gefascineerd is, mede door het onbekende vreemde en tegelijk imposante karakter van het land. Toch mogen we dit beeld van China niet veralgemenen in de gehele Franstalige hedendaagse literatuur, aangezien het hier slechts een analyse van één werk betreft. Een uitgebreider onderzoek binnen dit domein is dus aan te raden.
Choose an application
De Frans-Roemeense dichter Tristan Tzara toont aan de hand van zijn surrealistisch meesterwerk L’homme approximatif aan hoe de recente gebeurtenissen van de Eerste Wereldoorlog de centrale plaats van de mens binnen de maatschappij volledig hebben veranderd. De mens is van zijn troon gestoten en dit wordt zichtbaar door het feit dat niet de mens, maar de natuur centraal komt te staan binnen de fictieve werkelijkheid die Tzara creëert door middel van zijn poëzie. Hij toont tegelijkertijd aan hoe de menselijke identiteit dubieus en onbetrouwbaar is geworden. De mens aanwezig in l’Homme approximatif is constant op zoek naar zijn eigen identiteit die hij tracht te vatten door middel van introspectie, al blijkt deze zoektocht al snel zinloos te zijn aangezien de mens nooit verder geraakt dan een benadering van zijn eigen identiteit. Er blijft met andere woorden altijd een zekere twijfel bestaan en deze twijfel draagt bij aan de prominent aanwezige onzekerheid over wat het nu precies nog betekent om mens te zijn in een samenleving die compleet overhoop is gegooid. In het werk wordt duidelijk dat niet alleen de mens onzeker is geworden, maar eveneens zijn plaats binnen de maatschappij op losse schroeven is gezet. Tzara vervaagt alle grenzen tussen het menselijke en het natuurlijke en zo komen mens en natuur op gelijke hoogte te staan. Het vervagen van de grenzen tussen menselijk en niet-menselijk gaat zelfs zo ver dat bewusteloze objecten menselijke capaciteiten hebben gekregen. Deze gelijkwaardigheid van de mens en de rest van de wereld rondom hem zien we ook in de aansprekingen binnen de poëzie. De auteur spreekt een waaier van mogelijke ontvangers aan en dat op eenzelfde manier ongeacht het feit of de aangesprokene een menselijk personage, de lezer zelf of een materieel voorwerp is. Zo bevestigt Tzara de veranderde positie van de mens, die niet langer centraal staat noch binnen de literatuur, noch binnen de werkelijke samenleving en op deze manier kan l’Homme approximatif gelezen worden als een sterke kritiek op het antropocentrisme. Tzara maakt een einde aan het gedachtengoed dat de mens eeuwenlang als het centrum van de wereld heeft beschouwd. Tzara stelt niet enkel de identiteit van de mens en de bekentenis van het menselijke in vraag, maar eveneens de rol van de dichter en de manier waarop men nog poëzie kan maken in de huidige omstandigheden. De dichter komt dan ook zelf terug in l’Homme approximatif en gaat actief op zoek naar de best mogelijke manier om zijn betekenis over te brengen door middel van woorden en dus via een specifieke en nieuwe vorm van poëzie. Tzara heeft bijgevolg dan ook zijn eigen poëzie zo goed mogelijk afgestemd op de boodschap die hij wenst over te brengen. Zo zien we hoe een volledig veranderde werkelijkheid, die daarenboven onzeker en onvoorspelbaar is geworden, wordt benaderd door middel van een ingewikkeld taalgebruik en een vervreemdende vorm van poëzie. L’Homme approximatif is met andere woorden een benadering van de veranderde werkelijkheid en het werk toont bovendien aan dat de menselijke aanwezigheid binnen de poëzie ook nog slechts een benadering is van de mens.
Choose an application
In his autobiographical comic 'Au travail,' published at L'Association in 2012, Olivier Josso Hamel remembers his childhood readings of classic Franco-Belgian bandes dessinées by redrawing panels and sequences from these comics into the texture of his own graphic novel. This citational practice works as a détournement of the original material based on the author's memories of specific images. Embedded in an autobiographical perspective, this appropriative technique sustains a retrospective reflection on what it means to be marked by an image. In this sense, 'Au travail' offers a compelling ground to rethink the 'case mémorable' (or 'remembered panel') a concept put forward by Pierre Sterckx to refer to comics panels remembered from childhood because of their visual impact. Through an analysis of Josso Hamel's graphic novel, this paper argues that the remembered panel is not stictly mental but implies an active remembrance linked to the desire to share those personal images. As such, it is an intimate act of canonization based on the collective sharing of a personal history of comics. Expanding on Sterckx's concept, this paper further seeks to show how the détournement of Franco-Belgian comics - as well as other graphic materials - in Au travail compels the author to reconsider his approach to drawing, reinventing his own style through the 'graphic traces' of his childhood. In turn, this carries further weight on the concept of the remembered panel: Josso Hamel's practice of citation foregrounds the fragmentation of the narrative into fetishized images that become rooted in a personal history. In this way, 'Au travail' highlights how non-narrative reading practices can break up the narrative into fragments that are reorganized into new combinations: not only in the author's memory, but also and foremost in an ever-changing collective memory of the past of comics.
Choose an application
This essay is framed within a larger research project that tries to trace the notion of poetry in film. Although this is mainly a theoretical-philosophical study, I will center my research around German filmmaker Ute Aurand's film Rasendes Grün mit Pferden (2019) to explore the inherently lyrical nature of the diary film. Balancing lyrical theory and film theories on documentary and performativity, I build up my argument by analysing the poems of Scottish poet and filmmaker Margaret Tait, whose interdisciplinary oeuvre also relies on the essayistic portrait and diary modes. First, I argue how Walter Benjamin's notion of aura lies at the heart of lyricism; in this relationship between the original artwork, the aura and the reproduction, I recognise similarities with the debate on lyricism and reality. Then, I show how the diary film explicitly maintains a complex relationship with the “here and now” of the auratic experience. According to Benjamin, aura is lost in the reproduction of the original; however, I argue a lyrical reality is brought into being by the essayistic performativity of the diary film, allowing the copy to set up as much of an auratic dialectic between beholder and beheld as the so-called original. I trace the lyrical aura of the "here and now" in the work of Aurand and Tait, convinced that they try to repeat their auratic, daily encounters with reality on a textual or audiovisual level. Finally, I draw attention to the way in which aura informs film exhibition as well.
Choose an application
The aim of this master’s thesis is to analyse the use and the imagery of the typewriter by literary authors after World War II. By an analysis of the variety of attitudes authors adopt towards the typewriter, her unique position in the literary field becomes clear. In this dissertation, the typewriter is considered a strange object in literature – her mechanical and industrial nature conflicts with the values and principles that dominate the literary field. However, because this object touches a fundamental act of the writer, namely the writing itself, authors are bound to adopt a certain attitude towards this stranger. These attitudes form the raw material for the analysis we want to carry out in this master’s thesis. By means of several collections of interviews, a corpus of author’s utterances concerning the typewriter was composed. During the analysis of this corpus, our attention did not only go to the particular way in which authors integrate the typewriter in their writing, but also to the argumentation these authors apply to justify their use (or their rejection) of the typewriter. By such an approach, some tendencies in the imagery of the typewriter can be revealed, that often give an indication on the values and principles concerning the creation of literature that authors consider self-evident. For this analysis, the theoretical model ‘Les économies de la grandeur’, designed by Luc Boltanski and Laurent Thévenot, was applied. This model permitted to lay open the conflicting position of the typewriter, and served as a basis for the division of the corpus analysis in three sections. The first section includes authors that condemn the typewriter. Her mechanical nature turns out for them to be irreconcilable with the axiological dynamics that determine the creation of literature. Next, the second section looks at authors who came to a “compromise” of the values that the typewriter represents with these principles of literary creation. Finally, a third part deals more profoundly with a number of authors who succeeded in making use of the specific nature of the typewriter in their writing. In this context, her mechanical properties were often experienced as stimulating, and some writers build up an affective relationship with their typewriter.
Choose an application
Born in 1953 in Paris, Sophie Calle is a French artist who has exhibited extensively throughout the world since the late 1970s. She has been described as a conceptual artist, a photographer, a movie director or even detective; her work has a very recognizable shape that includes altering the means of expression. Douleur exquise narrates the break-up of a love affair the artist went through in 1984. Where the artist decides to begin a journey to alleviate her suffering, the work contrasts Sophie Calle’s own feelings with anonymous people’s answers to the question “Which was the day when I suffered the most?”. Towards her own recovering, she develops a very intricate ritual which fades away as her texts darken to the point of completely disappearing, symbolising a return to life. Our analysis is divided in three specific parts that aim to understand the process in which the artist can overcome her grief by comparing her own suffering to the others’ in the context of a ritual. Within the first part we find repeated elements that are at the base of the story to anticipate the loss, some more abstract than others, as it is the case of the notion of travel or the feeling of duality and contraposition, but also the predominant colors and their importance, as well as the regressive day count and the duplication of image and text. At the same time, we discuss the importance of the lost object figure as the absent man in light of some notions proposed by Freud in Pain and Melancholy (1915). Regarding the second stage, we can associate it with the collective construction of mourning at different levels, in order to outline a collective memory exercise and the overcoming of mourning or as a ritual. In this sense, if the first half seeks to anticipate the loss, the second one tries to evoke it to ideally overcome it, which is related to the parallel construction that exists between the stories of Sophie Calle and those of the witnesses. In other words, we seek to discover how this second stage in the construction of Exquisite Pain transforms the subjectivity of the author's initial narrative to create what we have decided to call a shared ritual of pain. In the third part, we analyze the notion of ritual as a method of overcoming loss, by finding aspects that are specific to it as the question of authorship, a notion that is discussed in order to problematize the figure of the author as part of the ritual. In a fourth step we return to what Exquisite Pain represents, as a witness resulting from the mourning and overcoming the loss. The book becomes the final stage of Sophie Calle's mourning: “The method was radical: in three months I was cured. Exorcism succeeded, in the fear of a relapse, I abandoned my project. To exhume it fifteen years later”. (Calle: 2003, 203). The book concretizes the result of the shared exercise that explores the possibilities of literature from different angles, that we analyze under two types of interaction with respect to the ritual: it appears from the fact of having relativized collective mourning from a structure that will be reviewed in this work. To this end, it was necessary to analyze the way in which the two stories interact (that of Calle and that of the interrogated ones) by finding the peculiarities of the result: a possible structure and the elements involved, considering always that it concerns a collective exercise that pushes the boundaries between the personal and the public.
Listing 1 - 10 of 15 | << page >> |
Sort by
|