Listing 1 - 10 of 14 | << page >> |
Sort by
|
Choose an application
Choose an application
Choose an application
Breast Neoplasms --- Breast --- surgery. --- Cancer --- Surgery. --- Breasts --- Chest --- Large-breasted women --- Cancer&delete& --- Surgery --- surgery
Choose an application
Choose an application
Borstkanker is de meest voorkomende kanker bij vrouwen. Gelukkig overleven meer en meer vrouwen deze kanker. Dit betekent dat de levenskwaliteit na de behandeling voor borstkanker des te belangrijker wordt. De mate van het fysiek actief zijn op korte en lange termijn na de operatie en de aanwezigheid van arm morbiditeit hebben een grote invloed op deze levenskwaliteit.In HOOFDSTUK I van dit doctoraal onderzoek worden deze fysieke complicaties onderzocht. Tweehonderd zevenenzestig borstkankerpatiënten hebben een vragenlijst ingevuld (the Flemish Physical Activity Computerised Questionnaire) om zo de beroeps-, sport- en huishoudelijke activiteiten van borstkankerpatiënten te kennen. De vragenlijst werd voor de operatie ingevuld en 1, 3, 6 en 12 maanden na de operatie. Het activiteiten niveau werd uitgedrukt in MET-uren per week. Het totale fysieke activiteiten niveau van de patiënten was de eerste maand na de operatie significant gedaald en herstelde traag na de operatie. De fysieke activiteiten niveaus gerelateerd aan beroep, sport en huishouden kenden hetzelfde postoperatieve verloop. Eén jaar na de operatie was het totale activiteiten niveau (in vergelijking met preoperatief) significant gedaald met 5%. Het beroepsactiviteiten niveau van de patiënten die voor de operatie werkten was gedaald met 85%, het sportactiviteiten niveau van de patiënten die voor de operatie sportten was gedaald met 61% en het activiteitenniveau gerelateerd aan het huishouden met 17%. In de tweede studie van dit hoofdstuk werd de arm morbiditeit geëvalueerd en dit 3.4 jaar na de okseluitruiming voor borstkanker. Eenendertig procent van de patiënten hadden nog steeds een beperkte schouder beweeglijkheid, 79% van de patiënten ondervond pijn en discomfort ter hoogte van het bovenste lidmaat, 51% vermeldde beperkingen van hun dagelijkse activiteiten en 18% van de patiënten had lymfoedeem.In HOOFDSTUK II werd de betrouwbaarheid en validiteit van onze zelfontworpen perimeter onderzocht. Dit meettoestel bepaalt om de 4 cm de armomtrek. Het elimineert de nadelen verbonden aan de klassieke manier van omtreksmetingen, zoals het verschil in trekspanning op het meetlint wanneer de metingen door verschillende personen uitgevoerd worden, de moeilijkheid om de referentiepunten steeds op de zelfde plaats te zetten en de tijd die besteed wordt aan de omtreksmetingen. Honderdentwaalf patiënten namen deel aan dit onderzoek. Om de betrouwbaarheid van onze perimeter na te gaan, werden de metingen twee maal na elkaar uitgevoerd met een tijdspanne van slechts enkele dagen ertussen. Om de validiteit na te gaan hebben we eveneens het armvolume met de volumeter gemeten. Afhankelijk van de plaats van de omtreksmeting, varieerde de Intraclass Correlation Coefficient tussen 0.94 en 0.99. Dit betekent een uitstekende test-retest betrouwbaarheid. De meetfout ter hoogte van de verschillende meetplaatsen (uitgezonderd 20 cm boven de elleboog) was laag en varieerde tussen 0.2 cm en 0.5 cm en een toename van de armomtrek van 1.0 cm of meer was klinisch relevant. De validiteit van onze perimeter was niet goed. De armvolumes berekend uit de armomtrekken en de armvolumes gemeten met een volumeter weken teveel van elkaar af.Bij lymfoedeem patiënten is het niet alleen noodzakelijk de armzwelling te meten, ook de andere stoornissen in functie, beperkingen in activiteiten en participatieproblemen die verband houden met het arm lymfoedeem moeten geëvalueerd worden. In de wetenschappelijke literatuur hebben we verschillende vragenlijsten gevonden die de functioneringsproblemen gerelateerd aan lymfoedeem meten. Geen van deze vragenlijsten waren echter betrouwbaar en valide en waren gebaseerd op de terminologie van de Internationale Classificatie van het menselijke Functioneren. Daarom hebben we zelf een vragenlijst ontwikkeld, de Lymfoedeem Stoornis, Beperking, Participatieprobleem (Lymf-ICF) vragenlijst (HOOFDSTUK IV). We hebben deze getest op betrouwbaarheid en validiteit op 60 borstkankerpatiënten met (objectief of subjectief) lymfoedeem en 30 borstkankerpatiënten zonder lymfoedeem. Test-retest betrouwbaarheid en interne consistentie waren goed tot uitstekend. Er waren geen systematische wijzigingen van de scores op de vragenlijsten tussen beide tijdstippen. De meetfout was klein, waardoor de bovengrens en ondergrens voor klinisch relevante wijzigingen aanvaardbaar waren. De inhoudsvaliditeit en constructvaliditeit waren eveneens goed.In HOOFDSTUK IV hebben we een systematische literatuurstudie uitgevoerd over de evidence-based kinesitherapeutische behandeling van lymfoedeem, ontwikkeld na de borstkankerbehandeling. Enkel (pseudo-) gerandomiseerde en gecontroleerde studies, en niet-gerandomiseerde experimentele studies werden in deze review opgenomen. We kunnen met enige voorzichtigheid stellen dat Combined Physical Therapy een effectieve behandeling is voor arm lymfoedeem. Wanneer we het effect beoordeelden van zijn verschillende onderdelen, bleek dat enkel de bandage een effectieve behandeling is voor lymfoedeem (dit is wel onderzocht op een heterogene groep met lymfoedeem van het bovenste of onderste lidmaat). De effectiviteit van huidzorg, oefeningen, een steunmouw en hoogstand is nog nooit onderzocht aan de hand van een controleerde studie en over het effect van MLD ter behandeling van lymfoedeem bestaat geen consensus. Pneumatische compressietherapie is effectief, maar wanneer de behandeling gestopt wordt, neemt het lymfoedeem onmiddellijk toe. In het laatste hoofdstuk (HOOFDSTUK V) hebben we het preventieve effect van MLD onderzocht op het ontwikkelen van arm lymfoedeem. De experimentele groep kreeg richtlijnen ter preventie van lymfoedeem, oefeningen en MLD en de controlegroep kreeg enkel richtlijnen en oefeningen. Dit 20-weken durend programma werd door 160 borstkankerpatiënten uitgevoerd en werd ongeveer 3 weken na de okseluitruiming gestart. Alle patiënten werden voor de operatie gemeten en 1, 3, 6 en 12 maanden na de operatie. Lymfoedeem werd gedefinieerd als minstens 2.0 cm toename van minstens twee naast elkaar gelegen armomtrekken en dit in vergelijking met de preoperatieve meting. De incidentie was vergelijkbaar tussen de experimentele groep en de controlegroep op 6 maanden (12% versus 10%, p=0.69) en op 12 maanden (23% versus 18%, p=0.54) na de operatie. Naast deze definitie werd lymfoedeem eveneens gedefinieerd als minstens 200 ml toename van het armvolume in vergelijking met preoperatief. Ook voor deze definitie was de incidentie van lymfoedeem op elk tijdstip vergelijkbaar tussen beide groepen. De experimentele groep en controlegroep waren eveneens vergelijkbaar wat betreft de prevalentie van lymfoedeem, de tijd tot het ontwikkelen van het lymfoedeem, de wijziging van het armvolume, de levenskwaliteit van de patiënt en de functioneringsproblemen die verband houden met het ontwikkelen van een lymfoedeem. Hieruit kunnen we besluiten dat MLD geen preventief effect heeft op het ontwikkelen van lymfoedeem.
Choose an application
Choose an application
Choose an application
Choose an application
Borstkanker is wereldwijd de meest voorkomende kanker bij vrouwen. Dit geldt ook voor België. Postmenopauzale vrouwen met een hormoongevoelige tumor vormen de grootste groep. Deze groep patiënten komt veelal in aanmerking voor adjuvante antihormoontherapie. Het gebruik van antihormoontherapie kent echter tal van nevenwerkingen. Postmenopauzale borstkankerpatiënten wensen meer informatie te verkrijgen en beter betrokken te worden door hulpverleners omtrent de verschillende adjuvante endocriene behandelingsopties, de “benefits”, en alle mogelijke neveneffecten van de verschillende soorten medicatie. Verder willen patiënten zelf meer betrokken worden en actief participeren bij de keuze voor antihormoontherapie. Het concept “shared decision making” alias “het overlegmodel” speelt hierbij een belangrijke rol en kent een toenemende aandacht in de praktijk Om vervolgens een actieve rol te kunnen uitoefenen in het beslissingsproces, is het noodzakelijk dat patiënten nauwkeurige en begrijpbare informatie over de verschillende behandelingsopties en beoogde uitkomsten verkrijgen en tevens aangemoedigd worden om vragen te stellen. Een “Patient Decision Aid” of een beslissingshulp kan in deze fase een relevante aanvulling betekenen. In de literatuur zijn beslissingshulpen terug te vinden die handelen omtrent adjuvante therapie bij borstkanker, namelijk “Adjuvant!” en “Decision Board”. Er moet vermeld worden dat deze vernoemde beslissingshulpen niet voldoen aan alle IPDAS-criteria en bijgevolg niet volledig zijn. Deze masterproef gaat verder met het ontwikkelen van een begeleidingsprogramma gecombineerd met een PDA volgens de IPDAS-criteria. Dit om de zorg en beleving van adjuvante antihormoontherapie te verbeteren en beter tegemoet te komen aan de noden van postmenopauzale borstkankerpatiënten. De masterproef hanteert een “mixed method design” bestaande uit vier focusgroepen met postmenopauzale borstkankerpatiënten, één focusgroep met partners en een Delphi-studie waarvan het expertenpanel bestaat uit hulpverleners van verschillende disciplines. De focusgroepen werden geanalyseerd volgens QUAGOL. Bij de analyse van de Delphi-studie werd de modale klasse berekend. Uit de resultaten blijkt dat patiënten die adjuvante antihormoontherapie innemen hierbij nood hebben aan informatie en begeleiding. De meeste patiënten zijn klaar voor een overlegmodel en zouden zich goed voelen bij een meebeslissingsrecht. Een PDA vergemakkelijkt de toepassing van deze communicatiestijl in de praktijk. De reacties van patiënten over de begeleidingsinterventie met een beslissingshulp waren enthousiast. Door middel van een Delphi-studie werd de PDA voorgelegd aan een expertenpanel. Experten vinden het begeleidingsprogramma met de PDA voldoende “evidence-based”, patiëntvriendelijk en haalbaar. Toch is er verder onderzoek noodzakelijk om het derde luik van de IPDAS-criteria te voltooien en om de effecten van de interventie in een patiëntenpopulatie na te gaan. Een “Randomized Controlled Trial” is hierbij aangewezen.
Choose an application
Scientific summary The axillary lymph node status is the most important prognostic factor in patients with breast cancer and a crucial component of the staging system. It remains controversial whether the relatively poor prognosis of patients with lymph node positive breast cancer is due to an increased biological aggressiveness of the tumour or a greater chronological age at diagnosis, or a combination of these factors. In addition, it is unclear whether the lymph node status serves as a marker of the hosts immune response.The chronological age of a tumour is reflected by its pathological size. The existence of a strong relationship between the size of a tumour and (the risk of) axillary lymph node metastasis (ALNM) is well-established. On the contrary, data about correlations between the biological aggressiveness of a tumour and lymph node status are conflicting. None of the classic clinico-pathological features has attained enough strength to be adopted as criteria to decide in which patients axillary surgery may be avoided. Therefore, lately research efforts have concentrated on identifying novel features to predict lymph node involvement in patients with breast cancer. Emerging and promising factors that correlate with tumour progression are genetic and microenvironment-related factors.The gene expression profile of a primary tumour can be used to predict the metastatic potential of a tumour but it is unclear whether it can also predict nodal metastasis. Similarly, emerging evidence reveals that the pattern of micro interference RNA (miRNA) expression correlates well with disease outcome in breast cancer.The microenvironment seems to have a key role in cancer development and spread. Inflammatory cells can probably influence cancer progression by secreting cytokines, chemokines and growth factors. More specifically, it has recently been shown that tumour-associated macrophages (TAMs) play a crucial role in lymphatic metastasis.In recent years, management of the axilla in the treatment of breast cancer has become an evolving issue. Of particular interest is the effect of axillary surgery on staging, local control and survival. In the last decades, sentinel lymph node biopsy (SLNB) procedure has proven to be a feasible, accurate, and suitable method for axilla staging, while avoiding the morbidity of an axillary lymph node dissection (ALND) in patients with lymph node-negative status. Since its routine clinical use, questions have been raised concerning the upstaging of a subset of patients with negative lymph node status on the one hand and an increase in the overall percentage of patients with positive lymph node status on the other hand. Moreover, recent trials have shown that not all patients with positive SLNB need a completion ALND. A tailored surgical approach with careful risk-benefit assessment and aiming at high accuracy and low morbidity is becoming the guiding principle in modern management of the axilla for women with early breast cancer.In a first phase of this research, we aimed to provide more insight in the biology of LNM.To study the role of the tumour in the process of lymph node involvement, we first performed gene and miRNA expression profiles of primary tumour tissue and evaluated whether it is possible to predict the lymph nodes status based on gene and miRNA expression profiles. We have shown that there are measurable differences in gene expression profiles between patients with node-negative and node-positive breast cancer. As a result, lymph node involvement is not a genetically random process. The performance of our model was rather poor (AUC of 0.66). This indicates that, besides tumour genetics, other factors influence lymph node involvement. Functional analysis of the genes in the model showed an important increase in genes related to cell death and tumour-associated inflammation. We performed an integrated analysis of microarray and miRNA expression profiles. The results of this analysis pointed to general deregulation of the miRNA expression machinery in the process of LNM.In a next step, we aimed to determine clinical and pathological features predictive of axillary lymph node involvement in patients with early breast cancer. Four variables emerged as independent predictors of the lymph node status: tumour size, presence of lymphovascular invasion, presence of multiple foci and location of the tumour in the breast. We found that patients with retroareolar tumours had the highest probability of positive lymph nodes, followed by patients with laterally located tumours. Based on these results, we built a model to predict lymph node involvement based on clinicopathological variables. The AUC of this model was 0.78, which is a fair prediction. Then, we evaluated the impact of variables of tumour chronology and biology on the lymph node status. Tumour chronology was reflected in tumour size, tumour biology in tumour grade, lymphovascular invasion and the hormone receptor status. We built a model to predict lymph node involvement based on pathological tumour size. The area under the ROC curve (AUC) of this model was 0.67. Based on variables of tumour biology, axillary lymph node status could be predicted with an AUC of 0.68. Combining these variables of tumour chronology and biology, an AUC of 0.74 was calculated.In the preoperative setting, only clinical tumour size, an estimation of tumour grade and the hormone receptor status are known. Based on these features, the lymph node status could be predicted with an AUC of 0.64. These data demonstrate that an accurate prediction of the lymph node status is not possible in the preoperative setting. Consequently, clinicians should omit using tumour size as criterion to select patients for SLN biopsy. To analyze whether the immune response of the host on the tumour influences the process of LNM, we measured the expression of a panel of cytokines in plasma. We observed a non-significant association between CCL5 levels and lymph node involvement (p0.077). Therefore, we decided to further investigate the correlation between CCL5 expression in plasma and clinicopathological characteristics. Mean circulating CCL5 levels tended to be higher in patients with lymph node-positive breast cancer, larger tumour sizes, presence of lymphovascular invasion and multifocal tumours. Additionally, circulating CCL5 levels were higher in the order of stages III, II and I. Nevertheless, the addition of circulating CCL5 concentration to known clinicopathological predictors for lymph node involvement did not allow more precise prediction of the lymph node status. These results suggest that CCL5 is a biomarker for tumour load rather than for lymph node involvement. To study the microenvironment, we evaluated the macrophage density in primary tumour tissue from patients with bilateral synchronous tumour and calculated the correlation with clinicopathological variables. The number of CD68 and CD163 positive macrophages strongly correlated with tumour grade. Additionally, we showed that TAM density is dominated by the tumour and not by the immune response of the host. In a second phase of this thesis work, we aimed to optimize axillary surgery policy in patients with breast cancer. In order to provide evidence that axillary staging with SLNB is at least as accurate as with ALND, we calculated the probability to detect positive lymph nodes with SLNB and ALND and showed that staging with SLNB is at least as accurate as with ALND. The results of this study even suggested a higher probability of finding positive lymph nodes with the SLNB procedure.The principle area of controversy in surgical management of the axilla is the management strategy for patients with positive SLN. We recommended an algorithm for a tailored surgical approach of the axilla. We hereby suggested omitting cALND in a subgroup of patients with a positive SLN and a low risk of positive non-SLNs. To evaluate whether it is safe to implement our algorithm, we performed a retrospective simulation of this policy on 2 cohorts of patients, one from an academic breast cancer centre and one from a non-academic breast cancer centre. In contrast to our expectations, this resulted in significant inter-institutional differences. In one breast cancer centre, the proposed algorithm seemed safe. However, in the other breast cancer centre, the proposed strategy did not seem safe at all. Implementation of the proposed algorithm in this breast cancer centre, positive lymph nodes would be left in 26% of the patients with a positive SLN and no cALND. Hence, we would suggest that each centre tests and verifies guidelines before implementing them in clinical practice. Moreover, when guidelines are recommended, they should be accompanied with standardization of all variables. In conclusion, we showed that lymph node involvement is not a genetically random process. Additionally, our data provide sufficient evidence that the axillary lymph node status is not only a reflection of the chronological age of a tumour, but also of tumour biology.Next, our data clearly indicate that TAM density is related to tumour characteristics, more specifically to mitotic grade, but not to lymph node status. Our data demonstrate that SLNB is at least as accurate in ALND to detect positive lymph nodes. Additionally, we have shown that primary tumour size is only a fair predictor of lymph node status. Finally, our findings indicate that implementation of a tailored surgical approach to the axilla results in significant inter-institutional differences.
Listing 1 - 10 of 14 | << page >> |
Sort by
|