Listing 1 - 10 of 34 | << page >> |
Sort by
|
Choose an application
Phytogeography --- Flore. Botanic determination guides --- Flanders --- Brussels-Capital --- 581.9 <493-17> --- 581.9 <493-32> --- 571.2 Plantensoorten --- 585.1 --- Bloemen --- Brussel --- Flora --- Planten --- Vlaanderen --- 58 <03> --- 58 <03> Botany--Naslagwerken. Referentiewerken --- Botany--Naslagwerken. Referentiewerken --- 581.9 <493-32> Geographic botany. Plant geography (phytogeography). Floras. Geographic distribution of plants--Brussel, hoofdstedelijk Gewest --- Geographic botany. Plant geography (phytogeography). Floras. Geographic distribution of plants--Brussel, hoofdstedelijk Gewest --- 581.9 <493-17> Geographic botany. Plant geography (phytogeography). Floras. Geographic distribution of plants--Vlaanderen. Vlaams Gewest. Nederlandstalige Gemeenschap in België --- Geographic botany. Plant geography (phytogeography). Floras. Geographic distribution of plants--Vlaanderen. Vlaams Gewest. Nederlandstalige Gemeenschap in België --- 582 --- België --- Plantkunde --- flora --- 581.9 --- Flora . België - atlas --- 582 Systematic botany --- Systematic botany --- Vlaanderen ; flora --- Brussel ; flora --- Brussels Region --- Flanders (Belgium) --- Botany --- Brussel: flora --- Vlaanderen: flora
Choose an application
Choose an application
Choose an application
Choose an application
Choose an application
Droge heide gedomineerd door struikhei was gedurende lange periode één van de meest kenmerkende en wijdverspreide halfnatuurlijke landschap pen in Noordwest Europa. De grote meerderheid van deze vegetaties zijn o ntstaan door degradatie van bossen naar een actief bewerkt agrarisch lan dschap. De combinatie van menselijk activiteit en een natuurlijke succes sie van de vegetatie naar bos creëerde een uniek dynamisch landschap met diverse gemeenschappen van dieren en planten kenmerkend voor verschille nde successiestadia van heide. In de loop van de 20ste eeuw verdween in Europa een groot aandeel van het heide-areaal door een doorgedreven inte nsivering van landbouw, bebossing en verstedelijking. De resterende heid egebieden zijn sterk versnipperd. Momenteel wordt heide beschouwd als ee n internationaal bedreigd biotoop met een hoge beschermingswaarde. Ondan ks deze bescherming bevinden een groot deel van de heidegebieden zich in een slechte toestand. Gezien hun halfnatuurlijk karakter hangen heiden volledig af van menselijk ingrijpen. Het ontbreken van een geschikt behe er vormt vandaag de dag dan ook een van de grootste bedreigingen voor he t voortbestaan van heiden en van de soorten gebonden aan de specifieke h eidecondities. Een van deze typerende heidesoorten is Cuscuta ep ithymum of klein warkruid, ooit een algemene plant die sterk achterui tgaat in heel West-Europa en momenteel op de Rode Lijst van Vlaanderen ( België) en andere landen voorkomt. Deze holoparasiet wordt vooral terugg evonden op beheerde heidevlekken, welke zich in een vroeg stadium van de heidesuccessie bevinden. Klein warkruid onttrekt water en voedingsstoff en aan zijn gastheer nodig zijn voor het voltooien van zijn levenscyclus . Dit doctoraatsonderzoek wil onderzoeken welke factoren de verspreiding v an C. epithymum beïnvloeden en de habitatvereisten en verschi llende demografische eigenschappen van klein warkruid ontrafelen. Verder heeft dit onderzoek tot doel een dieper inzicht te verkrijgen in de ove rlevingskansen van C. epithymum-metapopulaties onder verschil lende beheersregimes, om uiteindelijk duurzame instandhouding- en gerich te beheermaatregelen aan te reiken die de verdere achteruitgang van deze interessante soort moeten verhinderen. Op landschapsschaal wordt het voorkomen en de populatiedynamiek van klei n warkruid zowel in tijd als ruimte voornamelijk gestuurd door de vegeta tiestructuur en -dynamiek, die op zijn beurt sterk beïnvloed wordt door beheersmaatregelen. Zowel de grootte als de isolatiegraad van heidevlekk en lijken daarentegen geen merkbare invloed te hebben op het verspreidin gspatroon van de soort. De kolonisatie van groeiplaatsen hangt in sterke mate af van de regelmaat waarop het beheer plaatsvindt, maar wordt waar schijnlijk vooral beïnvloed door de aan- of afwezigheid van een persiste nte zaadbank. Op locale schaal presteert klein warkruid het best op heid evlekken van het jonge successiestadium (niet ouder dan 7 jaar na beheer ). Deze heidevlekken worden gekenmerkt door een sterke aanwezigheid van jonge, 10 à 30cm hoge struikhei (Calluna vulgaris), de belang rijkste gastheer van klein warkruid. De omvang van populaties neemt af m et het verouderen van de vegetatie, om uiteindelijk locaal te verdwijnen 10 jaar nadat de laatste beheermaatregel plaatsvond. Verder blijkt dat de populatiedynamiek van klein warkruid niet enkel gedreven wordt door g erichte omgevingsveranderingen, maar eveneens door onvoorspelbare gebeur tenissen, zoals uitzonderlijke weerscondities. Onderzoek van de kiemingsecologie van C. epithymum leert ons dat de zaden van klein warkruid een gecombineerde dormantie vertonen, wa arbij zowel de ondoorlaatbare zaadhuid (i.e. fysische dormantie) als het embryo (i.e. fysiologische dormantie) het kiemingsmoment bepalen. Deze eigenschap beschouwen we als een dubbel veiligheidsmechanisme dat de kie ming op ongunstige perioden belemmert. Verder vertonen ingegraven zaden een seizoenale cyclus van fysiologische dormantie, waardoor hun kiemings activiteit verandert doorheen het jaar. Deze dormantiecyclus zorgt dat d e kieming nauwkeurig is afgesteld op seizoenale temperatuursveranderinge n. Een periode van koude wintertemperaturen (< 5°C) haalt het embryo van klein warkruid uit een dormante toestand. Vanaf het moment dat de lente temperatuur voldoende stijgt, kiemen de zaden en verschijnen de kiemplan ten. Later in de lente lokken hogere temperaturen (> 10°C) een dormante toestand van het embryo uit, waardoor de kieming terug verhinderd wordt. Uit ons onderzoek blijkt verder dat niet-dormante zaden van C. epithymum geen licht of fluctuerende temperaturen vereisen voor hun k ieming. Elk jaar kiemt slechts een gedeelte van de kiemkrachtige zaden, terwijl de overige zaden dormant in de zaadbank blijven. De zaden van kl ein warkruid kunnen meerdere jaren overleven in de bodem en vormen dus e en persistente zaadbanken, minstens korte termijn. Toch neemt de kiemkra cht van zaden in de bodem opvallend snel af met de tijd. Slechts 11% van de zaden overleefde een periode van 31 maanden. Cuscuta-soorten worden doorgaans als eenjarig beschreven. In tegen stelling hiermee blijkt klein warkruid in staat de winter vegetatief te overbruggen aan de hand van haustoria en dit vooral op hun meest algemen e meerderjarige gastheer, struikhei. De haustoria overleven de winter in het weefsel van de gastheer, terwijl het overige weefsel van klein wark ruid afgesterft tijdens de herfst. Hoewel het aantal overwinterende haus toria sterk varieerde van populatie tot populatie, was gemiddeld 85% van de planten uit een C. epithymum-populatie afkomstig van uitg elopen overwinterde haustoria. Het pseudo-eenjarige karakter van klein w arkruid is dus een belangrijke, maar vaak over het hoofd geziene levenss trategie van deze soort. Vooral de leeftijd van struikheiplanten bepaalt de slaagkans op vegetatieve overwintering en beïnvloedt ook de jaarlijk se populatiegroei. De meeste haustoria die de winter overleefden werden teruggevonden op 1 à 2 jaar oude takken van struikhei, gevolgd door een graduele afname in verdere successiestadia van de vegetatie. Ook de vestiging van klein warkruid, gaande van het moment dat de zaden op de bodem vallen tot de succesvolle vestiging en ontwikkeling van volw assen planten, werd grondig bestudeerd. Uit dit onderzoek blijkt dat voo ral de leeftijd van de gastheer C. vulgaris een hinderende fa ctor is voor een succesvolle vestiging. Over het algemeen was de vestigi ng van de 6600 geïntroduceerde C. epithymum-zaden na twee gro eiseizoenen laag. Slechts 5% van alle zaden verscheen als kiemplant en u iteindelijk kwamen slechts 89 planten (< 2%) tot bloei. Kiemplanten vers chenen onder alle condities, zowel in gemaaide en geplagde, jonge heide als in onbeheerde volgroeide heide. Tijdens de groei van C. vulg aris-stengels wordt in de buitenste weefsellaag een mechanische barri ère ontwikkeld die de infectie van C. epithymum belemmert. Ve stiging was dan ook het meest succesvol in geplagde pionier-heide, geken merkt door een relatief open en lage vegetatie gedomineerd door jonge&nb sp;C. vulgaris planten. Deze resultaten benadrukken het belang van een goede gastheer- en habitatkwaliteit voor een geslaagde vestiging. B eide worden rechtstreeks beïnvloed door het gevoerde beheer van de veget atie. Het volledig ontbreken van heidebeheer is dus nefast voor een gesl aagde vestiging van deze bedreigde soort. Om de overlevingskans van C. epithymum-metapopulaties in dyna mische heidegebieden op lange termijn in te schatten, maakten we gebruik van een realistisch metapopulatiemodel geparameteriseerd met observatio nele en experimentele data. Er kwam duidelijk naar voor dat zowel occasi onele, langeafstandsverbreiding van zaden als persistente zaden kritisch e eigenschappen zijn voor een duurzame overleving van C. epithym um in heidegebieden. Als de verbreiding van zaden sterk gelimiteerd i s en/of de soort er niet in slaagt om genoeg zaden te produceren - wat e en zeer realistisch scenario is voor C. epithymum in Vlaamse heidegebieden - dan is een relatief hoge beheersfrequentie vereist, met minder dan 15 jaren tussen twee opeenvolgende beheersmaatregelen, om het voortbestaan van C. epithymum metapopulaties te verzekeren. Extensieve begrazing kan de negatieve effecten van heidesuccessie deels compenseren. Kort samengevat toont ons onderzoek aan dat C. epithymum ster k is aangepast aan een leven in een steeds veranderend heidelandschap, m aar toch uiterst gevoelig is voor locale extinctie. Gezien de bijzondere habitatvereisten van klein warkruid, is een aangepast beheer noodzakeli jk voor een duurzaam behoud van deze soort. Wij adviseren een kleinschal ig cyclisch beheer van verschillende beheersvormen, zoals maaien en plag gen, eventueel gecombineerd met extensieve begrazing om steeds voldoende vroege successiestadia te verzekeren. Het gecreëerde mozaïek aan heidev lekken van verschillende ouderdom zal niet enkel C. epithymum&nb sp;vooruit helpen, maar zal ook een geschikte leefomgeving creëren vo or een groot aantal andere kwetsbare heidesoorten. Dit onderzoek illustr eert duidelijk hoe soort-specieke kennis aangewend kan worden om beheer- en inrichtingsplannen van heidegebieden op te stellen respectievelijk t e verbeteren met als doel de kwaliteit en/of kwantiteit van droge heide te verhogen.
Choose an application
Choose an application
De Heikikker (Rana arvalis) is een Habitatrichtlijnsoort die in Vlaanderen gemonitord moet worden. De monitoring zorgt voor praktische problemen omdat de soort erg moeilijk is waar te nemen en de bepaling van eilegsels een verkeerd beeld kan geven omdat de bruine kikker (Rana temporaria) op dezelfde locaties vaak eitjes afzet. In de studie onderzocht het INBO in eerste instantie in hoeverre (e)DNA-barcoding technieken zouden kunnen helpen bij de bepaling van de aanwezigheid van de heikikker in een waterpartij. Hiervoor werden enkele vijvers en vennen onderzocht in het Nationaal Park Hoge Kempen en het Midden Limburgs vijvergebied.
Choose an application
Choose an application
BR Staff Publications [a] (paper in international, peer reviewed journal) --- allozymes --- cultivated landscapes --- fitness --- habitat fragmentation --- heterozygosity --- matrix --- population viability --- transplantation
Listing 1 - 10 of 34 | << page >> |
Sort by
|