Narrow your search

Library

KU Leuven (4)

KBR (1)


Resource type

dissertation (5)


Language

English (4)

Dutch (1)


Year
From To Submit

2022 (2)

2021 (1)

2017 (2)

Listing 1 - 5 of 5
Sort by

Dissertation
Impact of the dynamic nature of the human gastrointestinal tract on drug and formulation behavior : gastric motility and lipid digestion
Authors: ---
Year: 2022 Publisher: Leuven KU Leuven

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Keywords


Dissertation
Comparison of uptake activities of bile acids in different hepatic in vitro models
Authors: --- ---
Year: 2017 Publisher: Leuven KU Leuven. Faculteit Farmaceutische Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Het doel van deze studie was het bestuderen van de opname-kinetiek van specifieke galzouten in verschillende in vitro modellen, dit met als doel te dienen als gegevensbron voor kinetische modelling. Hiervoor werden drie verschillende in vitro modellen gebruikt, namelijk gesuspendeerde rat hepatocyten, OATP1B1- en OATP1B3-getransfecteerde CHO cellijnen en sandwich-culturen van rat hepatocyten (SCRH). De opname van verschillende concentraties chenodeoxycholzuur (CDCA) werd bepaald in alle modellen terwijl de opname van de glycine- en taurine-conjugaten, respectievelijk GCDCA en TCDCA, bepaald werd in gesuspendeerde rat hepatocyten. Analyse van de stalen werd uitgevoerd door middel van HPLC-MS/MS. De staalvoorbereiding moest geoptimaliseerd worden aangezien proteïnen aanwezig in de stalen verantwoordelijk waren voor drukverhoging over de LC-kolom. Deze geoptimaliseerde staalvoorbereiding werd vervolgens gevalideerd voor CDCA en GCDCA. Hierbij werden gegevens verzameld over het effect van staalmatrix samenstelling en werd de intra- en interday variabiliteit bepaald. Voor de opname-experimenten werden acht verschillende concentraties van het galzout (0.5 en 100 μM) geïncubeerd gedurende 1 min in elk van de drie in vitro modellen. Er werd vastgesteld dat de opname van de drie galzouten in gesuspendeerde rat hepatocyten verzadigbaar was. TCDCA werd opgenomen met de hoogste affiniteit, gevolgd door GCDCA en CDCA. De respectievelijke Km waarden waren 14, 46 en 109 μM. Daarnaast werd ook de invloed van pH en proteïnen op de opname van zowel CDCA als GCDCA nagegaan in gesuspendeerde rat hepatocyten. De eerste hypothese was dat opname zou toenemen bij lagere extracellulaire pH. Desondanks werd geen significant effect waargenomen. De tweede hypothese was dat er minder opname ging zijn indien er proteïnen aanwezig waren in het medium aangezien galzouten een hoge proteïnebinding kennen. Galzouten zijn hoofdzakelijk aan albumine gebonden in de systemische circulatie, maar vertonen ook affiniteit voor lipoproteïnen. Het toevoegen van 10 % FBS resulteerde in een verlaagde opname van GCDCA, geassocieerd met toegenomen Km waarde. De opname van CDCA daarentegen, vertoonde een exponentiële toename in tegenstelling tot een gesatureerde opname zonder FBS. Het toevoegen van toenemende concentraties FBS resulteerde in een verdere daling van opname van zowel CDCA als GCDCA maar werd pas significant na toevoegen van 50 % FBS. De opname van CDCA in OATP1B1- en OATP1B3-getransfecteerde cellijnen was lineair met respectievelijke opname klaring van 73 en 89 μL/(mg protein*min). Aangezien de opname door de wild-type (WT) bijna even groot was als de opname door de getransfecteerde cellijnen, werd hiervoor niet gecorrigeerd en zijn de gerapporteerde waarden een weerspiegeling van de totale opname (actief + passief). Ook de opname van CDCA in SCRH werd lineair bevonden met een opname klaring van respectievelijk 20 en 14 μL/(miljoen cellen*min) op dag-1 en dag-3 na zaaien. Door de hoge collageen-binding was de beschikbaarheid van CDCA lager en konden de transporters niet verzadigd worden. Hier moet rekening mee gehouden worden in verdere experimenten met SCRH.

Keywords


Dissertation
Comparison of uptake activities of bile acids in different hepatic in vitro models
Authors: --- ---
Year: 2017 Publisher: Leuven KU Leuven. Faculteit Farmaceutische Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Het doel van deze studie was het bestuderen van de opname-kinetiek van specifieke galzouten in verschillende in vitro modellen, dit met als doel te dienen als gegevensbron voor kinetische modelling. Hiervoor werden drie verschillende in vitro modellen gebruikt, namelijk gesuspendeerde rat hepatocyten, OATP1B1- en OATP1B3-getransfecteerde CHO cellijnen en sandwich-culturen van rat hepatocyten (SCRH). De opname van verschillende concentraties chenodeoxycholzuur (CDCA) werd bepaald in alle modellen terwijl de opname van de glycine- en taurine-conjugaten, respectievelijk GCDCA en TCDCA, bepaald werd in gesuspendeerde rat hepatocyten. Analyse van de stalen werd uitgevoerd door middel van HPLC-MS/MS. De staalvoorbereiding moest geoptimaliseerd worden aangezien proteïnen aanwezig in de stalen verantwoordelijk waren voor drukverhoging over de LC-kolom. Deze geoptimaliseerde staalvoorbereiding werd vervolgens gevalideerd voor CDCA en GCDCA. Hierbij werden gegevens verzameld over het effect van staalmatrix samenstelling en werd de intra- en interday variabiliteit bepaald. Voor de opname-experimenten werden acht verschillende concentraties van het galzout (0.5 en 100 μM) geïncubeerd gedurende 1 min in elk van de drie in vitro modellen. Er werd vastgesteld dat de opname van de drie galzouten in gesuspendeerde rat hepatocyten verzadigbaar was. TCDCA werd opgenomen met de hoogste affiniteit, gevolgd door GCDCA en CDCA. De respectievelijke Km waarden waren 14, 46 en 109 μM. Daarnaast werd ook de invloed van pH en proteïnen op de opname van zowel CDCA als GCDCA nagegaan in gesuspendeerde rat hepatocyten. De eerste hypothese was dat opname zou toenemen bij lagere extracellulaire pH. Desondanks werd geen significant effect waargenomen. De tweede hypothese was dat er minder opname ging zijn indien er proteïnen aanwezig waren in het medium aangezien galzouten een hoge proteïnebinding kennen. Galzouten zijn hoofdzakelijk aan albumine gebonden in de systemische circulatie, maar vertonen ook affiniteit voor lipoproteïnen. Het toevoegen van 10 % FBS resulteerde in een verlaagde opname van GCDCA, geassocieerd met toegenomen Km waarde. De opname van CDCA daarentegen, vertoonde een exponentiële toename in tegenstelling tot een gesatureerde opname zonder FBS. Het toevoegen van toenemende concentraties FBS resulteerde in een verdere daling van opname van zowel CDCA als GCDCA maar werd pas significant na toevoegen van 50 % FBS. De opname van CDCA in OATP1B1- en OATP1B3-getransfecteerde cellijnen was lineair met respectievelijke opname klaring van 73 en 89 μL/(mg protein*min). Aangezien de opname door de wild-type (WT) bijna even groot was als de opname door de getransfecteerde cellijnen, werd hiervoor niet gecorrigeerd en zijn de gerapporteerde waarden een weerspiegeling van de totale opname (actief + passief). Ook de opname van CDCA in SCRH werd lineair bevonden met een opname klaring van respectievelijk 20 en 14 μL/(miljoen cellen*min) op dag-1 en dag-3 na zaaien. Door de hoge collageen-binding was de beschikbaarheid van CDCA lager en konden de transporters niet verzadigd worden. Hier moet rekening mee gehouden worden in verdere experimenten met SCRH.

Keywords


Dissertation
Impact of the dynamic nature of the human gastrointestinal tract on drug and formulation behavior : Gastric motility and lipid digestion

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

The development and optimization of biorelevant media and simulation tools rely on our understanding of the human gastrointestinal environment and its impact on drug and formulation behavior. Despite the achieved progress, our understanding of drug behavior inside the human gastrointestinal tract is far from complete. In particular, several aspects of the dynamic nature of the intraluminal environment are poorly understood and are not accounted for by current in vitro tools. Drugs encounter a constantly changing chemical and physical environment in the gastrointestinal tract, depending on the site and time relative to, for instance, food intake or the gastrointestinal motility cycle. This project will improve the insight into how the dynamic human intraluminal environment affects drug and formulation behavior. In particular, this project will investigate (i) the variations in the behavior of fosamprenavir (Telzir) caused by the time of drug intake relative to the cyclic motility pattern of the stomach and (ii) the dynamic interplay between solubility and permeability for the lipophilic drugs fenofibrate (Fenogal) and abiraterone acetate (Zytiga) in the lipolysis-mediated fed state environment. Therefore, gastrointestinal fluids will be aspirated in healthy volunteers and the observed intraluminal behavior will be correlated with simultaneously determined systemic concentrations to identify processes crucial for absorption. In addition, the rat in situ perfusion technique will be used to understand the mechanisms behind the positive food effect of abiraterone (acetate).

Keywords


Dissertation
Voedingsinstructies bij orale antikankertherapie: evidentie en impact op de klinische praktijk

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

ACHTERGROND: Kanker is en blijft een wereldwijd probleem dat jaarlijks meer dan zeven miljoen overlijdens veroorzaakt. Reeds decennialang wordt onderzoek uitgevoerd naar manieren om de gevolgen van deze ziekte in te perken. Naast de eerder conventionele antikankerbehandelingen wordt er de laatste jaren steeds meer aandacht besteed aan de ontwikkeling van kankertherapieën die via orale weg kunnen worden toegediend. Deze orale antikanker geneesmiddelen (OAKG) kennen tal van voordelen, zowel voor patiënten als voor zorgverleners. Deze toedieningsvorm geeft meer vrijheid en zelfstandigheid, en biedt de mogelijkheid om pijnlijke complicaties van parenterale toediening te vermijden. Aangezien patiënten OAKG op zelfstandige basis thuis kunnen innemen, wordt de druk op de gezondheidszorg ook verlicht. Deze behandelingsvorm gaat echter ook gepaard met verschillende uitdagingen zoals een correcte inname (met betrekking tot de inname in functie van de maaltijd), therapietrouw, educatie en zelfmanagementondersteuning. Voeding kan namelijk interageren met OAKG, waardoor de absorptie, veiligheid en werkzaamheid van de therapie kan worden beïnvloed. Wat en hoeveel patiënten eten bij de inname van OAKG bepaalt dus mee hoe succesvol deze – doorgaans dure – therapie zal zijn. Om die reden wordt er verwacht dat farmaceutische bedrijven studies uitvoeren die het effect van voeding op OAKG nagaan en duidelijke voedingsinstructies formuleren in de bijsluiter. Momenteel heerst er nog veel onduidelijkheid over de wetenschappelijke evidentie van deze voedingsinstructies, terwijl ze wel de basis vormen voor het gebruik van OAKG door patiënten en voor de begeleiding door zorgverleners in de praktijk. Het doel van deze masterproef was onderzoeken wat de mate van wetenschappelijke evidentie is voor voedingsinstructies van een selectie van OAKG, en welke impact deze instructies hebben op de klinische praktijk. METHODEN: Farmacokinetische data van patiënten in gevoede en gevaste toestand werden verzameld uit wetenschappelijke literatuur en databanken van het European Medicines Agency (EMA) en de United States Food and Drug Administration (FDA). Deze data werden vergeleken met de voorgeschreven voedingsinstructies in de bijsluiters. Om de impact van voedingsinstructies te bestuderen, werd onderzocht hoe patiënten de voedingsinstructies naleven aan de hand van een gestructureerde bevraging. Verder werden semi-gestructureerde interviews afgenomen bij zorgverleners om na te gaan hoe zij de voedingsinstructies interpreteren en op welke manier ze deze instructies toepassen in de praktijk. RESULTATEN: Deze masterproef toont aan dat van alle bestudeerde bronnen de databanken van EMA en FDA de meeste evidentie voor voedingsinstructies bevatten, maar ook dat voedingsinstructies voor bepaalde OAKG in strijd zijn met basisprincipes van de farmacologie. Daartegenover staan de resultaten van het kwalitatieve onderzoek, die aantonen dat zowel patiënten als zorgverleners vasthouden aan de instructies in de bijsluiter, terwijl voornamelijk ziekenhuisapothekers de evidentie hiervan in vraag stellen. Zo vormt het toepassen van de soms rigide instructies een barrière voor de therapietrouw en levenskwaliteit van de patiënt. CONCLUSIE: Deze masterproef besluit dat voedingsinstructies in de bijsluiter een rechtstreekse impact hebben op de klinische praktijk, ongeacht de evidentie, hoewel het toepassen van de instructies niet altijd eenvoudig is.

Keywords

Listing 1 - 5 of 5
Sort by