Listing 11 - 19 of 19 | << page >> |
Sort by
|
Choose an application
Er bestaat een duidelijk verband tussen gehechtheid en de ontwikkeling van gedrags- en emotionele problemen. De lagere schoolleeftijd lijkt hiervoor een belangrijke ontwikkelingsperiode. Desondanks is er weinig bekend over welke mechanismen aan de grondslag liggen van de relatie tussen gehechtheid en het welbevinden van kinderen. Onderzoek wijst uit dat veilig gehechte kinderen een cognitief script ontwikkelen – het secure base script (SBS) – dat verwachtingen onderbouwt die vertrouwen in de beschikbaarheid en steun van hun ouders weergeven. Er is in de reeds veelomvattende literatuur rond gehechtheid nog weinig bekend over het verband tussen het SBS en gedrags- en emotionele problemen. In de huidige studie werd het verband tussen het SBS en gedrags- en emotionele problemen onderzocht bij 152 kinderen tussen 9 en 12 jaar oud. Hierbij werden twee deelhypotheses getoetst waarbij allereerst werd gekeken naar het verband tussen de kwaliteit van het SBS en gedrags- en emotionele problemen. Ten tweede werd het verband tussen de consistentie van SBS-gerelateerde verwachtingen en gedrags- en emotionele problemen nagegaan. De resultaten werden gekaderd in reeds onderzochte verbanden die in het huidig onderzoek ook zijn bekeken, namelijk meer gevalideerde gehechtheidsvragenlijsten die peilen naar angstige gehechtheid, vermijdende gehechtheid en vertrouwen in de moeder, elk in relatie tot gedrags- en emotionele problemen. Er bleek een verband tussen problemen gerapporteerd door het kind en angstige gehechtheid, vermijdende gehechtheid en vertrouwen in de moeder. Deze verbanden passen binnen kennis uit eerder onderzoek. Er werden echter geen verbanden gevonden tussen problemen gerapporteerd door de moeder en angstige gehechtheid, vermijdende gehechtheid en vertrouwen in de moeder. Dit kan mogelijk verklaard worden doordat er een discrepantie bestaat tussen in wat verschillende informanten rapporteren. Het verband tussen het SBS en gedrags- en emotionele problemen toont gemengde resultaten: de kwaliteit van het SBS hangt niet samen met gedrags- en emotionele problemen, maar meer consistente SBS-gerelateerde verwachtingen hangen wel samen met minder gedrags- en emotionele problemen, gerapporteerd door zowel moeder als kind. Deze discrepantie kan onder andere verklaard worden doordat de scores op de kwaliteit van het SBS erg homogeen waren en/of doordat kinderen tussen 9 en 12 nog geen compleet en uitgebouwd SBS ontwikkeld hebben. De gevonden resultaten kunnen daarnaast gekaderd worden in de dual process theorie, die stelt dat meetmethoden meer strategische of automatische processen en zo elk een eigen en elkaar aanvullend aspect van gehechtheid meten. Interessant voor toekomstig onderzoek is onder andere om het verband tussen het SBS en gedrags- en emotionele problemen longitudinaal te bekijken of om dieper te kijken naar het verschil tussen meer strategische en automatische processen binnen gehechtheid.
Choose an application
De gehechtheidsrelatie die ontstaat tussen kind en moeder is een bepalende factor voor de verdere ontwikkeling van het kind. De verwachtingen die het kind heeft over de beschikbaarheid van moeder in tijden van nood, zijn opgeslagen in een cognitief construct, genaamd het secure base script. Ondanks de traditionele visie dat deze secure base script-gerelateerde verwachtingen relatief stabiel zijn, is er recent evidentie gevonden voor de fluctuatie van deze verwachtingen over de tijd en over verschillende contexten heen. Er wordt dan ook gesproken van zowel trek- als toestandscomponenten binnen het secure base script. De aanwezigheid van dit script hangt vermoedelijk samen met veilige gehechtheid, wat maakt dat het belangrijk is om de verschillende componenten ervan in kaart te brengen. In de huidige studie is gekeken naar trekgehechtheid en het secure base script en hun samenhang met de dagelijkse fluctuatie van toestandsgehechtheid bij lagere schoolkinderen (N=152). Aan de hand van verschillende vragenlijsten en de Secure Base Script Test is het vertrouwen van kinderen in de beschikbaarheid van de zorg van hun moeder onderzocht. Daarnaast is er een online dagboek ontworpen om zicht te krijgen op de dagelijkse fluctuatie van toestandsgehechtheid bij deze kinderen. Er werd verwacht dat kinderen die hoger scoren op veilige trekgehechtheidsmaten, minder zouden fluctueren in hun toestandsgehechtheid over de dagen heen (1). Verder werd naar de samenhang tussen deze dagelijkse fluctuatie in toestandsgehechtheid en het optreden van conflicten gekeken, met de verwachting dat kinderen die hoger scoren op veilige trekgehechtheidsmaten, minder effect zouden ervaren van een conflict op hun toestandsgehechtheid (2). Bij het toetsen van deze hypothese werd er een onderscheid gemaakt tussen opgeloste en onopgeloste conflicten. De resultaten boden evidentie voor de eerst gestelde hypothese, namelijk dat kinderen die hoog scoren op veilige trekgehechtheidsmaten, minder fluctueren in hun toestandsgehechtheid over de dagen heen. Hierdoor werd er meer inzicht verworven in de samenhang tussen trek- en toestandsgehechtheid. Voor de tweede gestelde hypothese is gevonden dat fluctuaties in toestandsgehechtheid samenhingen met het ervaren van een onopgelost conflict, terwijl dat niet gold voor opgeloste conflicten. Kinderen die een onopgelost conflict met hun moeder ervaren, hadden diezelfde dag minder vertrouwen in hun moeder dan op dagen zonder onopgelost conflict. De relatie tussen het ervaren van een onopgelost conflict en een daling van vertrouwen bleek niet samen te hangen met hoe veilig gehecht kinderen waren op trekniveau. De tweede hypothese, dat het toestandsvertrouwen van meer veilig gehechte kinderen minder beïnvloed zou worden door het ervaren van een conflict, werd dus niet bevestigd.
Choose an application
Er bestaat een duidelijk verband tussen gehechtheid en de ontwikkeling van gedrags- en emotionele problemen. De lagere schoolleeftijd lijkt hiervoor een belangrijke ontwikkelingsperiode. Desondanks is er weinig bekend over welke mechanismen aan de grondslag liggen van de relatie tussen gehechtheid en het welbevinden van kinderen. Onderzoek wijst uit dat veilig gehechte kinderen een cognitief script ontwikkelen – het secure base script (SBS) – dat verwachtingen onderbouwt die vertrouwen in de beschikbaarheid en steun van hun ouders weergeven. Er is in de reeds veelomvattende literatuur rond gehechtheid nog weinig bekend over het verband tussen het SBS en gedrags- en emotionele problemen. In de huidige studie werd het verband tussen het SBS en gedrags- en emotionele problemen onderzocht bij 152 kinderen tussen 9 en 12 jaar oud. Hierbij werden twee deelhypotheses getoetst waarbij allereerst werd gekeken naar het verband tussen de kwaliteit van het SBS en gedrags- en emotionele problemen. Ten tweede werd het verband tussen de consistentie van SBS-gerelateerde verwachtingen en gedrags- en emotionele problemen nagegaan. De resultaten werden gekaderd in reeds onderzochte verbanden die in het huidig onderzoek ook zijn bekeken, namelijk meer gevalideerde gehechtheidsvragenlijsten die peilen naar angstige gehechtheid, vermijdende gehechtheid en vertrouwen in de moeder, elk in relatie tot gedrags- en emotionele problemen. Er bleek een verband tussen problemen gerapporteerd door het kind en angstige gehechtheid, vermijdende gehechtheid en vertrouwen in de moeder. Deze verbanden passen binnen kennis uit eerder onderzoek. Er werden echter geen verbanden gevonden tussen problemen gerapporteerd door de moeder en angstige gehechtheid, vermijdende gehechtheid en vertrouwen in de moeder. Dit kan mogelijk verklaard worden doordat er een discrepantie bestaat tussen in wat verschillende informanten rapporteren. Het verband tussen het SBS en gedrags- en emotionele problemen toont tegenstrijdige resultaten: de kwaliteit van het SBS hangt niet samen met gedrags- en emotionele problemen, maar meer consistente SBS-gerelateerde verwachtingen hangen wel samen met minder gedrags- en emotionele problemen, gerapporteerd door zowel moeder als kind. Deze discrepantie kan onder andere verklaard worden doordat de scores op de kwaliteit van het SBS erg homogeen waren en/of doordat kinderen tussen 9 en 12 nog geen compleet en uitgebouwd SBS ontwikkeld hebben. De gevonden resultaten kunnen daarnaast gekaderd worden in de dual process theorie, die stelt dat meetmethoden meer strategische of automatische processen en zo elk een eigen en elkaar aanvullend aspect van gehechtheid meten. Interessant voor toekomstig onderzoek is onder andere om het verband tussen het SBS en gedrags- en emotionele problemen longitudinaal te bekijken of om dieper te kijken naar het verschil tussen meer strategische en automatische processen binnen gehechtheid.
Choose an application
De gehechtheidsrelatie die ontstaat tussen kind en moeder is een bepalende factor voor de verdere ontwikkeling van het kind. De verwachtingen die het kind heeft over de beschikbaarheid van moeder in tijden van nood, zijn opgeslagen in een cognitief construct, genaamd het secure base script. Ondanks de traditionele visie dat deze secure base script-gerelateerde verwachtingen relatief stabiel zijn, is er recent evidentie gevonden voor de fluctuatie van deze verwachtingen over de tijd en over verschillende contexten heen. Er wordt dan ook gesproken van zowel trek- als toestandscomponenten binnen het secure base script. De aanwezigheid van dit script hangt vermoedelijk samen met veilige gehechtheid, wat maakt dat het belangrijk is om de verschillende componenten ervan in kaart te brengen. In de huidige studie is gekeken naar trekgehechtheid en het secure base script en hun samenhang met de dagelijkse fluctuatie van toestandsgehechtheid bij lagere schoolkinderen (N=152). Aan de hand van verschillende vragenlijsten en de Secure Base Script Test is het vertrouwen van kinderen in de beschikbaarheid van de zorg van hun moeder onderzocht. Daarnaast is er een online dagboek ontworpen om zicht te krijgen op de dagelijkse fluctuatie van toestandsgehechtheid bij deze kinderen. Er werd verwacht dat kinderen die hoger scoren op veilige trekgehechtheidsmaten, minder zouden fluctueren in hun toestandsgehechtheid over de dagen heen (1). Verder werd naar de samenhang tussen deze dagelijkse fluctuatie in toestandsgehechtheid en het optreden van conflicten gekeken, met de verwachting dat kinderen die hoger scoren op veilige trekgehechtheidsmaten, minder effect zouden ervaren van een conflict op hun toestandsgehechtheid (2). Bij het toetsen van deze hypothese werd er een onderscheid gemaakt tussen opgeloste en onopgeloste conflicten. De resultaten boden evidentie voor de eerst gestelde hypothese, namelijk dat kinderen die hoog scoren op veilige trekgehechtheidsmaten, minder fluctueren in hun toestandsgehechtheid over de dagen heen. Hierdoor werd er meer inzicht verworven in de samenhang tussen trek- en toestandsgehechtheid. Voor de tweede gestelde hypothese is gevonden dat fluctuaties in toestandsgehechtheid samenhingen met het ervaren van een onopgelost conflict, terwijl dat niet gold voor opgeloste conflicten. Kinderen die een onopgelost conflict met hun moeder ervaren, hadden diezelfde dag minder vertrouwen in hun moeder dan op dagen zonder onopgelost conflict. De relatie tussen het ervaren van een onopgelost conflict en een daling van vertrouwen bleek niet samen te hangen met hoe veilig gehecht kinderen waren op trekniveau. De tweede hypothese, dat het toestandsvertrouwen van meer veilig gehechte kinderen minder beïnvloed zou worden door het ervaren van een conflict, werd dus niet bevestigd.
Choose an application
Interpersonal problems often accompany depressive symptoms. One process that can play a role in this relationship is interpersonal perception. According to cognitive and interpersonal theories of depression, individuals with depressive symptoms might possess cognitive vulnerabilities that lead them to interpret social information in a negative light, especially in close relationships. Moreover, they might also be more vigilant (i.e., better at detecting changes) toward negative social information. Previous research has mainly investigated inferring close others’ emotions, namely empathic accuracy, in individuals with depressive symptoms in the context of romantic relationships. However, the evidence is mixed and the operationalization of empathic accuracy does not allow testing specific hypotheses on negatively biased inference of emotions and vigilance simultaneously. In this master’s thesis, we investigated whether individuals with depressive symptoms overestimate their partner’s negative emotions and are better at detecting changes in partner’s negative emotions in daily life. Moreover, we examined a factor that might moderate these relationships: interpersonal stress. In a sample of 50 heterosexual couples, we used experience sampling methodology wherein participants reported their own and perception of their partner’s negative emotions multiple times per day for five consecutive days. We used dyadic multilevel modeling within the framework of Truth and Bias model (West & Kenny, 2011). We also conducted a replication study on the same participants after two weeks with the same study design. The results indicated that depressive symptoms were not linked with either overestimation or better tracking of changes in partner’s negative emotions, contrary to our hypotheses. Moreover, interpersonal stress did not moderate these links. However, it predicted higher perceived partner’s negative emotion over and above how their partner and themselves truly feel. The results were mostly replicated in the second part of the study. It should be noted that, as we had a convenience sample, the depressive symptoms were low and had low variability, which might have contributed to null findings. Further research could investigate these hypotheses in a clinical sample.
Choose an application
Deze studie onderzocht of het haalbaar is om hechtingsgerelateerde ervaringen, meer specifiek stresserende gebeurtenissen, triadisch in kaart te brengen via een dagboekstudie. Studies naar stresserende gebeurtenissen hadden in het verleden enkele beperkingen. Allereerst werden deze weinig meermaals bij dezelfde participanten gedaan. Daarnaast werden deze weinig bij vroege adolescenten, moeders én vaders gedaan. Tenslotte was er tekort aan onderzoek naar stresserende gebeurtenissen in het dagelijks leven. Een dagboekstudie kan aan deze gebreken tegemoetkomen. Om de haalbaarheid van een triadische dagboekstudie te onderzoeken vulden vroege adolescenten en hun ouders gedurende 14 dagen een dagboek in waarin onder meer werd gepolst naar stresserende gebeurtenissen meegemaakt door het kind. Na de dagboekstudie rapporteerden zij hun ervaringen hierover in een evaluatievragenlijst. Allereerst werd de haalbaarheid beschreven in termen van compliance. Deze studie definieerde dit als het percentage dagen dat de participanten de dagboeken volledig invulden. Ook keek deze studie via de evaluatievragenlijst naar de redenen waarom zij bepaalde dagen de dagboeken niet invulden. Ten tweede werd de haalbaarheid beschreven in termen van belasting. De participanten gaven na het invullen van de dagboeken een score aan hun gevoel van belasting tijdens deze dagboekstudie. Daarnaast onderzocht deze studie welke fase van de dagboekstudie de participanten als meest belastend ervoeren en of zij het moeilijk vonden om hun gsm te gebruiken. Ook onderzocht deze studie welke motivatie de deelnemers hadden om de dagboekstudie in te vullen. Tenslotte werd de dagboekdata gebruikt om te illustreren hoe triadische dagboekdata stresserende gebeurtenissen in kaart kan brengen. Deze illustratie toonde of deze kinderen stresserende gebeurtenissen rapporteerden, wat de inhoud van deze stresserende gebeurtenissen was en of de ouders de stresserende gebeurtenissen bij het kind opmerkten. Deze studie concludeerde dat het haalbaar is om een triadische dagboekstudie over stresserende gebeurtenissen te doen bij vroege adolescenten. Zo was de compliance van de gezinsleden bovengemiddeld ten opzichte van de deelnemers in andere studies naar het dagelijks leven waaronder dagboekstudies. Daarnaast was het gemiddelde gevoel van belasting laag en was er voornamelijk geen verschil in gevoel van belasting tussen de fases in de dagboekstudie. Ook ervoeren de deelnemers weinig moeite met het gsm-gebruik. Vervolgens rapporteerden de meeste deelnemers een reden voor motivatie zoals de beloning of reflectie. Tenslotte werden er relatief weinig stresserende gebeurtenissen gerapporteerd, was er een grote variëteit aan beschrijvingen van stresserende gebeurtenissen en kwamen moeder, vader en kind matig overeen in de rapportage van de aanwezigheid van stresserende gebeurtenissen bij het kind.
Choose an application
Samenvatting In deze masterproef werden dagelijkse stressoren en daaropvolgende steun bij jonge adolescenten en hun ouders in kaart gebracht aan de hand van een Experience Sampling Methode (ESM). Eerder onderzoek naar deze topics, in het dagelijks leven, met inbegrip van het perspectief van zowel de jongere als beide ouders is beperkt, deze pilootstudie tracht een bijdrage te leveren aan dit onderzoeksdomein. Deze pilootstudie onderzocht de haalbaarheid van een triadische ESM studie. Er namen 10 gezinnen deel aan de studie, jongeren met een leeftijd van 12 of 13 jaar, samen met hun beide ouders. De gezinnen vulden gedurende 10 dagen een ESM vragenlijst in, tijdens weekdagen vier maal en tijdens weekenddagen negen maal. Voor jongeren peilde de ESM vragenlijst o.a. naar dagelijkse stressoren en daaropvolgende steun. Voor ouders peilde de ESM vragenlijst o.a. naar dagelijkse stressoren bij hun kind. Daarnaast werden zowel ouders als kinderen gevraagd aan het einde van de studie een evaluatievragenlijst in te vullen waarin naar hun ervaringen met de studie werd gevraagd. De haalbaarheid werd onderzocht in termen van ervaring, responspercentage (compliance), belasting en motivatie. Daarnaast werd er een illustratie van mogelijke analyses met de verkregen ESM data gegeven. De resultaten van de pilootstudie boden ondersteuning voor de haalbaarheid van een triadische ESM studie bij jonge adolescenten en beide ouders, bij het in kaart brengen van dagelijkse stressoren en daaropvolgende steun. De bevindingen tonen een neutrale belasting, daarnaast is de compliance bij de gezinsleden acceptabel (range 72-75%), wat consistent is met andere ESM studies. Op gezinsniveau tonen de resultaten een gemiddelde compliance, in ongeveer de helft van de beantwoorde bieps vulden de gezinsleden op hetzelfde moment alle drie de vragenlijst in. Zowel jongeren als ouders vonden de studie over het algemeen een positieve ervaring. Een beloning op het einde van de studie bleek bij te dragen aan de motivatie van de participanten. De bevindingen omtrent dagelijkse stressoren en daaropvolgende steun tonen aan dat ESM een haalbare methode is om de omvang van dagelijkse stressoren en verschillende perspectieven hieromtrent in kaart te brengen. In het huidige onderzoek kwamen een aantal beperkingen naar voren, zoals o.a. een beperkte mogelijkheid om stressoren te nuanceren en een te kleine steekproef om valide inhoudelijke conclusies te trekken, wat te verklaren is in het kader van een pilootstudie. Dergelijke beperkingen leiden tot inzichten en suggesties voor vervolgonderzoek op grotere schaal.
Choose an application
Taal is cruciaal voor mensen om met elkaar te communiceren. Het zegt iets over hoe mensen denken of hoe ze zich voelen. Zo zegt taal ook iets over de relaties die we hebben. Eerder onderzoek heeft aangewezen dat het gebruik van het woord wij samenhangt met een beter relationeel functioneren. Echter gaat dit over relationeel functioneren in het algemeen. Het lijkt onwaarschijnlijk dat relationeel een stabiel construct is, maar eerder iets dat in het dagelijks leven niet altijd even constant aanwezig is. De intentie van dit onderzoek was dan ook om van de studies gaande over wij-taal en relationeel functioneren op algemeen niveau, te gaan inzoomen op relationeel functioneren op microniveau. Er werd nagegaan of wij-taal varieert over verschillende soorten interacties heen (onderzoeksvraag 1) en of er binnen deze interacties ook verbanden waren tussen wij-taal en bepaalde in-het-moment indicatoren van relationeel functioneren, namelijk waargenomen partnerresponsiviteit en uitgeoefende empathie (onderzoeksvragen 2 en 3). De studie omvatte 96 heteroseksuele koppels die tijdens een laboratoriumsessie negatieve en positieve onderwerpen bespraken terwijl hun interacties werden opgenomen. Deze gesprekken werden geanalyseerd op het gebruik van wij-taal. Ook dienden ze vragenlijsten in te vullen na ieder soort gesprek, om zicht te krijgen op hun waargenomen partnerresponsiviteit en uitgeoefende empathie. Om rekening te houden met de afhankelijkheid binnen de koppels werden twee verschillende actor partner interdependence modellen (APIM) gebruikt. Hoewel er correlaties gevonden werden tussen de verschillende variabelen, tonen de APIM-modellen aan dat wij-taal van actor en partner niet significant samenhingen met waargenomen partnerresponsiviteit of uitgeoefende empathie. Ook werd geen significant verschil gevonden in wij-taal tussen de negatieve en positieve interactie. Dit suggereerde dat de dynamische aard van wij-taal binnen romantische koppels zich mogelijk anders manifesteert dan eerder werd verondersteld op basis van onderzoek naar relationeel functioneren op macroniveau.
Choose an application
Samenvatting In deze masterproef werden dagelijkse stressoren en daaropvolgende steun bij jonge adolescenten en hun ouders in kaart gebracht aan de hand van een Experience Sampling Methode (ESM). Eerder onderzoek naar deze topics, in het dagelijks leven, met inbegrip van het perspectief van zowel de jongere als beide ouders is beperkt, deze pilootstudie tracht een bijdrage te leveren aan dit onderzoeksdomein. Deze pilootstudie onderzocht de haalbaarheid van een triadische ESM studie. Er namen 10 gezinnen deel aan de studie, jongeren met een leeftijd van 12 of 13 jaar, samen met hun beide ouders. De gezinnen vulden gedurende 10 dagen een ESM vragenlijst in, tijdens weekdagen vier maal en tijdens weekenddagen negen maal. Voor jongeren peilde de ESM vragenlijst o.a. naar dagelijkse stressoren en daaropvolgende steun. Voor ouders peilde de ESM vragenlijst o.a. naar dagelijkse stressoren bij hun kind. Daarnaast werden zowel ouders als kinderen gevraagd aan het einde van de studie een evaluatievragenlijst in te vullen waarin naar hun ervaringen met de studie werd gevraagd. De haalbaarheid werd onderzocht in termen van ervaring, responspercentage (compliance), belasting en motivatie. Daarnaast werd er een illustratie van mogelijke analyses met de verkregen ESM data gegeven. De resultaten van de pilootstudie boden ondersteuning voor de haalbaarheid van een triadische ESM studie bij jonge adolescenten en beide ouders, bij het in kaart brengen van dagelijkse stressoren en daaropvolgende steun. De bevindingen tonen een neutrale belasting, daarnaast is de compliance bij de gezinsleden acceptabel (range 72-75%), wat consistent is met andere ESM studies. Op gezinsniveau tonen de resultaten een gemiddelde compliance, in ongeveer de helft van de beantwoorde bieps vulden de gezinsleden op hetzelfde moment alle drie de vragenlijst in. Zowel jongeren als ouders vonden de studie over het algemeen een positieve ervaring. Een beloning op het einde van de studie bleek bij te dragen aan de motivatie van de participanten. De bevindingen omtrent dagelijkse stressoren en daaropvolgende steun tonen aan dat ESM een haalbare methode is om de omvang van dagelijkse stressoren en verschillende perspectieven hieromtrent in kaart te brengen. In het huidige onderzoek kwamen een aantal beperkingen naar voren, zoals o.a. een beperkte mogelijkheid om stressoren te nuanceren en een te kleine steekproef om valide inhoudelijke conclusies te trekken, wat te verklaren is in het kader van een pilootstudie. Dergelijke beperkingen leiden tot inzichten en suggesties voor vervolgonderzoek op grotere schaal.
Listing 11 - 19 of 19 | << page >> |
Sort by
|