Narrow your search

Library

KU Leuven (85)


Resource type

dissertation (85)


Language

Dutch (80)

English (5)


Year
From To Submit

2016 (5)

2015 (69)

2014 (11)

Listing 11 - 20 of 85 << page
of 9
>>
Sort by

Dissertation
Het EU-actieplan ter versterking van de strijd tegen belastingfraude en belastingontduiking
Authors: --- ---
Year: 2015 Publisher: Leuven : KU Leuven. Faculteit Rechtsgeleerdheid

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Belastingfraude en -ontduiking zijn veelzijdige problemen die een gecoördineerde en wijde aanpak vereisen. Om deze tegen te gaan heeft de Europese Commissie in 2012 een actieplan ter versterking van de strijd tegen belastingfraude en belastingontduiking, samen met twee aanbevelingen over belastingparadijzen en agressieve fiscale planning. Deze masterscriptie wil de voorgestelde maatregelen en recente ontwikkelingen uit dit actieplan van de Commissie evalueren naar de wenselijkheid en haalbaarheid in een Europese en Belgische context. Al kunnen veel van de voorgestelde maatregelen worden toegejuicht, kunnen echter een handvol andere maatregelen het startschot geven voor een fiscaal debat. De meeste moeilijkheden betreffen de definities die de Commissie formuleert in haar aanbevelingen. De gedefinieerde begrippen zijn te vaag, waardoor verschillende interpretaties mogelijk zijn waardoor de lidstaten deze onmogelijk uniform en harmonieus kunnen invoeren. Ook heeft de Commissie in haar doel om dubbele niet-belasting te elimineren geen rekening gehouden met situaties waarin het echter normaal zou zijn om geen belasting te heffen. Ten slotte kunnen de voorgestelde maatregelen van de Commissie zorgen voor dubbele belasting. Een goed alternatief om de doelstellingen van het actieplan te bereiken, betreft naar mijn mening de introductie van een attractieve, robuuste en eenvoudige Europese gemeenschappelijke vennootschapsbelasting met een ondergrenstarief. Zolang lidstaten weigeren te harmoniseren, zullen ze moeten accepteren dat verschillen tussen belastingstelsels worden gebruikt als legitiem planningsinstrument.

Keywords


Dissertation
Het bewijs d.m.v. vermoedens in fiscale zaken met bijzondere aandacht voor het bewijs d.m.v. vermoedens op vermoedens
Authors: --- --- ---
Year: 2015 Publisher: Leuven : KU Leuven. Faculteit Rechtsgeleerdheid

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

De administratie moet het bewijs leveren indien zij van oordeel is dat er niet-aangegeven inkomsten zijn. Dit bewijs zal echter vaak moeilijk te leveren zijn, gezien er niet altijd expliciete feiten en gegevens aanwezig zijn om de niet-aangegeven inkomsten aan te tonen. De belastingplichtige zal immers, in de meeste gevallen, niet zelf deze gegevens verstrekken. De administratie zal bijgevolg vaak naar het gebruik van feitelijke vermoedens grijpen. Hierbij wordt uitgegaan van een bekend feit. Dit is een feit dat zeker en vastaand is. Belangrijk is dus dat de juistheid ervan moet kunnen worden geverifieerd. Tijdens de gevoerde rechtspraakstudie werd duidelijk dat het aanvoeren van een dergelijk bekend feit niet gemakkelijk is voor de administratie. Vaak zal zij bijvoorbeeld deze gegevens verkrijgen uit een derde bron. Dit maakt het echter zeer moeilijk om de juistheid ervan te controleren. Uit dit bekend feit zal men via een logische gevolgtrekking tot het vermoeden moeten kunnen besluiten. Deze opvatting maakt het nog moeilijker voor de administratie om het vermoeden te bewijzen. Indien zij inderdaad over bekende feiten beschikt, moet nog worden bewezen dat het vermoeden hieruit daadwerkelijk volgt. Zo zal uit gegevens van één boekjaar, niet automatisch het vermoeden gelden dat dit ook zo was voor voorgaande boekjaren. Uit de rechtspraak blijkt dat de administratie zich vaak onterecht op feitelijke vermoedens baseert en duidelijk weinig voorzichtigheid aan de dag legt. In de rechtspraak en rechtsleer blijkt duidelijk dat een opeenstapeling van vermoedens niet kan worden aanvaard. Dit is het bewijs van een vermoeden door middel van een ander vermoeden. Tot recent werd dit verbod absoluut gehandhaafd. De recente arresten van het Hof van Cassatie lijken echter komaf te maken met het verbod op de opeenstapeling van vermoedens. Het Hof meent dat er geen wettelijke bepaling voor handen is om dit verbod te rechtvaardigen. Bijgevolg moet de opeenstapeling worden toegelaten. Dit arrest lokte uiteraard veel kritiek uit in de rechtsleer. Een jarenlang aanvaard verbod werd op de helling gezet omdat geen wettelijke bepaling dit toelaat. Het lijkt erop dat hier werd gepoogd een mogelijkheid te creëren voor de administratie om toch de taxatie door te voeren, ondanks dat de opeenstapeling moeilijk kan worden aanvaard. De Advocaat-Generaal gaf reeds zelf aan dat er geen andere mogelijkheid was voor de administratie. Dit is echter een foutieve redenering: men mag het jarenlang aanvaarde verbod niet zomaar opheffen omdat het niet anders kan. Dit brengt de rechtszekerheid van de belastingplichtige sterk in het gedrang. Er kan worden besloten dat het toelaten van de opeenstapeling van vermoedens twijfelachtig is. Een beter alternatief zou de opeenvolging van vermoedens moeten zijn. In dit geval mogen verschillende vermoedens naast elkaar worden gebruikt. Zij moeten echter afzonderlijk worden bewezen en kunnen niet als bewijs van een ander vermoeden dienen. Het is echter duidelijk dat het Hof van Cassatie de opeenstapeling van vermoedens wenst toe te laten. Het is dan ook interessant om de rechtspraak te blijven volgen om te zien of deze visie gevolgd zal worden door de andere rechtbanken.

Keywords


Dissertation
De aftrek van binnen- en buitenlandse studiekosten voor en tijdens de tewerkstelling
Authors: --- ---
Year: 2015 Publisher: Leuven : KU Leuven. Faculteit Rechtsgeleerdheid

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Deze masterscriptie bespreekt de aftrekbaarheid van studiekosten voor en tijdens de tewerkstelling. Om dit op een correcte manier te doen, is het noodzakelijk om eerst een duidelijk wettelijk kader te schetsen. Artikel 49 van het Wetboek van Inkomstenbelastingen schuift drie aftrekbaarheidsvoorwaarden naar voor. Allereerst dienen kosten gedaan of gedragen te zijn tijdens het belastbaar tijdperk. Daarnaast moeten deze kosten gedaan of gedragen zijn om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden. Tot slot moet de echtheid van de kost bewezen worden, op de manier die voorgeschreven wordt door de wet. Ondanks het feit dat deze aftrekbaarheidsvoorwaarden al jaar en dag vaststaan, blijft er onzekerheid bestaan omtrent de invulling ervan. Niet in het minst in de materie van de studiekosten bestaat er discussie over de correcte interpretatie van de wet. Vooral de vereiste dat kosten gedaan of gedragen moeten zijn om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden, ook bekend als het intentionele element, vormt een struikelblok in de rechtspraak en de rechtsleer. Enerzijds is er de klassieke visie, die inhoudt dat kosten verband moeten houden met de huidige beroepswerkzaamheid van de belastingplichtige. Anderzijds zijn er anderen die een meer progressieve mening toegedaan zijn en menen dat een opleiding er ook op gericht mag zijn om een grotere beroepsvaardigheid te verwerven. Deze vergrote beroepsvaardigheid kan leiden tot een promotie, waardoor de belastingplichtige de opleiding niet volgt voor zijn actuele beroepsactiviteit sensu stricto. Anderen gaan nog verder en stellen dat zelfs kosten voor een toekomstige beroepswerkzaamheid onder bepaalde voorwaarden, aftrekbaar kunnen zijn als beroepskosten. Dit zou het geval zijn wanneer de gevolgde opleiding een conditio sine qua non vormt om de beroepsactiviteit te kunnen aanvatten. Naast deze theoretische uiteenzetting van de toepassingsvoorwaarden ex artikel 49 WIB op de materie van de studiekosten, worden ook enkele concrete kosten nader bekeken. Op basis van een reeks voorafgaande beslissingen wordt overlopen welke kosten het vaakst aan bod komen in de administratieve praktijk en in welke mate de aftrek meestal wordt toegestaan.

Keywords


Dissertation
BNI na de zesde staatshervorming
Authors: --- ---
Year: 2015 Publisher: Leuven : KU Leuven. Faculteit Rechtsgeleerdheid

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

De zesde staatshervorming omvatte een belangrijke overdracht van fiscale bevoegdheden van de federale staat naar de gewesten. De fiscale bevoegdheden zijn nu verdeeld tussen de federale overheid en de regio's. De belasting der niet-inwoners blijft in naam een exclusieve federale bevoegdheid. Toch werkt de regionale fiscaliteit tot op zekere hoogte door in de materie. De scriptie is opgebouwd uit vijf delen. Elk van die delen belicht een ander aspect van de belasting der niet-inwoners en de fiscale evoluties ten gevolge van de zesde staatshervorming. In een eerste deel wordt de doelgroep van de belasting der niet-inwoners bepaald. Er wordt herhaald wat de niet-inwoner precies onderscheidt van de inwoner en in welke gevallen de niet-inwoner onderworpen is aan de Belgische belasting der niet-inwoners. In een tweede deel worden de algemene evoluties van de zesde staatshervorming in kaart gebracht, evenwel zonder in detail te treden. Hierbij gaat de aandacht vooral naar de vernieuwde belastingberekening, waarin de federale en gewestelijke berekening gesplitst maar toch verbonden verlopen, en de omzetting van belastingaftrekken naar belastingverminderingen. Het derde hoofdstuk belicht het belangrijkste deel van de fiscale hervorming in het kader van de zesde staatshervorming voor niet-inwoners. Er wordt nagegaan onder welke voorwaarden de belastingplichtige niet-inwoner aanspraak kan maken op persoonlijke aftrekken en belastingverminderingen. Zo komt de afschaffing van de categorie 'niet-inwoners met tehuis' en het instellen van de nieuwe criteria 'de 75%-regel' en het niet-discriminatiebeginsel aan bod. De belastingplichtige niet-inwoner kan volgens de nieuwe regels aanspraak maken op federale persoonlijke aftrekken en belastingverminderingen indien hij meer dan 75% van zijn professionele inkomsten uit Belgische bron behaalt. Om in aanmerking te komen voor regionale belastingverminderingen dient de belastingplichtige inwoner te zijn van een andere lidstaat van de EER of zich te kunnen beroepen op een dubbelbelastingverdrag met niet-discriminatieclausule. De belastingregels voor de personen die voorheen een tehuis hadden lopen gelijk met de belastingregels voor wie voldoet aan de 75%-regel en inwoner is van een andere lidstaat van de EER. De doelgroep van deze regels is, voor en na de zesde staatshervorming, evenwel niet dezelfde. In het vierde deel worden de lokalisatiecriteria in de belasting der niet-inwoners belicht. Indien de belastingplichtige recht heeft op regionale belastingverminderingen, welk gewest gaat hem die dan toekennen en onder welke regels? De wetgever heeft een omvattende systeem van aanknopingspunten en lokalisatiecriteria opgesteld, aan de hand waarvan nagegaan kan worden met welk gewest de belastingplichtige niet-inwoner de nauwste professionele band heeft. In het laatste deel volgen de praktische implicaties van de zesde staatshervorming voor een bijzondere categorie niet-inwoners: de buitenlandse kaderleden. De buitenlandse kaderleden bevolkten voor de zesde staatshervorming vooral de categorie 'niet-inwoners met tehuis'. Door de afschaffing van deze categorie, zal de aanspraak op aftrekken en verminderingen voor de kaderleden volgens de nieuwe criteria verlopen. In de meeste gevallen zal dit aanleiding geven tot een vermindering van hun rechten.

Keywords


Dissertation
Impact of the digital economy on VAT and other indirect taxes
Authors: --- ---
Year: 2015 Publisher: Leuven : KU Leuven. Faculteit Rechtsgeleerdheid

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

The burst of the digital economy with increasing supplies of telecommunication, broadcasting and electronically supplied services has made the life of consumers easier. Businesses benefit by having opportunities to penetrate markets without need for physical presence which contributes to the economic wealth. By contrast, the life of the tax authorities has become harder in this borderless virtual market space. Transactions in the digital economy include both the online order of physical goods (indirect e-commerce) as well as the online order of digital goods (direct e-commerce). The latter includes telecommunication, broadcasting and electronic services. In the case of indirect e-commerce, the transactions are classified as either a supply of goods, an intra-Community acquisition or an importation in VAT context. The same VAT place of taxation principles shall be applied as in the traditional economy. The regime of distance sales will often be applied in cross-border relations. In the case of direct e-commerce, the transactions are always classified as a supply of services in VAT context. Recently, the rules have changed and taxation happens applying the destination principle rather than the origin principle. This implies that since January 2015, all transactions are taxed at the place of the customer which removes the distortion of competition that existed using the origin principle. In the case of supply of services one distinguishes supplies to taxable (B2B) versus non-taxable (B2C) customers. In the B2B situation the reverse charge mechanism applies which means the customer will be liable to fulfil the VAT. In the B2C situation, the supplier is liable and can use the MOSS in case of transactions in EU. This is an administrative simplification which came along with the change of the VAT rules. The system implies that the supplier only has to do one registration where he can enter all his transactions in other Member States. However, these new rules also have some disadvantages. The compliance burden increases for the supplier as he has to determine both the status and the location of the customer. EU provides some presumptions as a tool but the reliance on the information the customer provides remains essential. Also, this might lead to abuse as the customer may want to act as a taxable person in order to enjoy the reverse charge mechanism. Another issue is the different VAT treatment of physical goods compared to their identical digital equivalent. Reduced rates are applied to the physical goods which are not allowed for the digital ones, for example in the case of eBooks. This is a different treatment of two identical products which is discrimination. It is the task of EU to change the VAT Directive. Beside VAT, Belgium also levies two other indirect taxes: excise duty and games tax. The latter is levied regionally and gives an advantage to the digital economy by taxing online gambling at a lower rate than physical gambling. For the excise duty, no differences exist between traditional transactions vis-à-vis digital transactions. The efforts of EU during the last five years have already improved the VAT system significantly to be more in line with the growing digital economy. However, some issues are not solved yet and it will be very important for EU to be on top of the situation for a smooth alignment which will stimulate the growth of digitalization.

Keywords


Dissertation
Eucotax Wintercourse 2015 'IMPACT OF THE DIGITAL ECONOMY ON TAXATION' - SUBTOPIC 3: Characterization of income
Authors: --- ---
Year: 2015 Publisher: Leuven : KU Leuven. Faculteit Rechtsgeleerdheid

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

The development of the digital economy has fundamentally changed the business models applied by companies in order to improve productivity, enlarge market reach, and reduce operational costs. The general tax structures, however, continue to focus primarily on the physical world and have yet to address many of the challenges of this new world of bits and bytes. In this regard, payments made in relation to these new business models may give rise to characterization issues as new revenue models raise uncertainties regarding both the consistency of treatment of similar types of transactions and even the rationale behind the current categories of income for domestic and tax treaty purposes. The matter is of fundamental importance, provided that the characterization of such payments affects the way these digital transactions are treated for tax purposes in domestic tax law as well as bilateral tax treaties. For tax treaty purposes, the issue generally concerns whether such payments to non-residents qualify as royalties, capital gains or business profits. The difference is relevant especially in a cross-border context, as royalties and fees for technical services may be subject to withholding tax, depending on the terms of the applicable treaty, whereas business profits are generally solely taxable if attributable to a permanent establishment in the source state. In order to further comprehend these characterization issues, Part I first briefly provides an overview of the general regulations concerning digital transactions to evaluate their possible contribution to the classification of the related payments in the field of taxation. This analysis clearly illustrates that Belgium generally follows the European tendencies regarding the development of regulatory measures in order to address the various challenges arising from the digital economy, such as consumer protection, intellectual property rights and data protection. Consequently, the Belgian legal framework relating to digital transactions consists of various different statutes, which are widely dispersed and diverse. Furthermore, it should be considered that the majority of these rules were initially not designed to operate in a digital environment and will therefore often rely on subsequent adaptations as well as a teleological interpretation of the existing principles in order to keep pace.Alternatively, Belgium equally introduced regulations, which in fact specifically deal with transactions conducted in a digital environment. Subsequently, Part II provides an overview of the many characterization challenges, which may arise from the development of the digital economy. This analysis mainly assesses the impact of the digital economy on the existing principles regarding the taxation of cross- border income from a Belgian perspective. Consecutively, these challenges are addressed based on the qualification of the income as royalties, capital gains or general business profits. For tax treaty purposes, Belgium generally adheres to the OECD Model, as well as its interpretation by the Commentaries. As a result, the prior analysis by the OECD TAG on Treaty Characterization of Electronic Commerce Payments already provided a useful source of information regarding various characterization issues resulting from the use of e- commerce applications. Nevertheless, it should be noted that e-commerce is conceptually different from the digital economy as a whole. In this regard, newly developed business models have raised additional issues that have not yet been addressed by the TAG. Alternatively, regarding the domestic classification of digital transactions, the Belgian legal framework does not provide for a specific characterization in order to define the tax treatment of these payments. Moreover, the ITC does not include an explicit definition of 'royalties'. As a consequence, royalty payments will generally be classified as income from the renting, use and concession of movable goods as well as income from the concession of a copyright or any related rights. Finally, Part III provides a fictitious case study regarding cloud-computing contracts in order to illustrate the complexity of the matter by applying the current legal framework as set out in Part II. The provision of cloud-based services constitutes a new approach without the constraints of conventional business models. Consequently, the tax treatment of cloud- computing contracts poses one of the most important challenges arising from the digital economy, as these contracts are often complex and frequently involve a variety of different transactions. Furthermore, 'the cloud' is essentially a borderless set of modular IT-functions, whereas tax jurisdictions traditionally rely on a nexus with a limited geographical area.

Keywords


Dissertation
De vlaktaks: een realistische mogelijkheid in de personenbelasting?
Authors: --- ---
Year: 2015 Publisher: Leuven : KU Leuven. Faculteit Rechtsgeleerdheid

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Het onderzoek naar een vlaktaks in de Belgische personenbelasting is uitermate relevant in het licht van de hoge belastingdruk op arbeidsinkomen. De negatieve impact op de tewerkstelling, jobcreatie en de koopkracht vormen goede redenen voor de wenselijkheid van een belastingverschuiving van arbeidsinkomen naar andere inkomsten. Een zogenaamde tax shift kan gerealiseerd worden binnen de personenbelasting via het invoeren van een vlaktaks. De huidige progressieve belasting op inkomen is de facto een belasting op arbeidsinkomen omdat in grote mate kapitaalinkomsten en diverse inkomsten tegen afzonderlijke tarieven worden belast, en onroerende inkomsten ten gevolge van de onderschatting van het kadastraal inkomen te weinig worden belast. De invoering van een vlaktaks kan de belastingdruk op arbeidsinkomen verlagen door het progressieve tarief te vervangen door een lager uniek marginaal tarief. Tegelijkertijd wordt de belasting op roerende en onroerende inkomsten verhoogd dankzij een uitbreiding van de belastbare grondslag. Door de belastingvrijstellingen, -verminderingen en aftrekbare bestedingen één voor één in vraag te stellen, bekomt men een eenvoudigere personenbelasting. Ten gevolge van de zesde staatshervorming zijn zowel de federale Staat als de gewesten bevoegd over de personenbelasting. Vanaf aanslagjaar 2015 heffen de gewesten namelijk opcentiemen op een deel van de personenbelasting, de zogenaamde gereduceerde belasting staat. Vermits de gewestelijke opcentiemen reeds bestaan uit een uniek marginaal tarief, dient de vraag te worden gesteld of de invoering van een vlaktaks op federaal niveau mogelijk is. De wijziging van het tarief en de belastbare grondslag van de federale personenbelasting heeft een impact op de gewestelijke opcentiemen. De kans is reëel dat de belastingontvangsten van de gewesten uit de personenbelasting afnemen waardoor zij genoodzaakt zijn hun opcentiementarief te herbekijken. Bovendien is het niet uitgesloten dat de gewesten tevens niet meer in staat zullen zijn hun belastingverminderingen te behouden. Deze fiscale hervorming vereist met andere woorden het in overleg treden van de federale overheid met de drie gewesten. Een akkoord tussen deze partijen is essentieel om een vlaktaks in België succesvol te maken. In de eerste plaats omdat er met de belastingontvangsten van de gewesten dient rekening te worden gehouden. Indien de gewesten hun opcentiemen verhogen als reactie op de dalende opbrengst van de gewestelijke opcentiemen, wordt de eerste doelstelling van de vlaktaks, een vermindering van de belastingdruk op arbeidsinkomen, deels teniet gedaan. In de tweede plaats is een akkoord van belang om de tweede doelstelling van de vlaktaks, de vereenvoudiging van het belastingsysteem, te bereiken. Een afwijking door minstens één van de partijen van het vlak tarief kan immers het systeem immens complex maken. Indien één van de gewesten verkiest de opcentiemen te differentiëren, dient zij tevens een proportioneel tarief te voorzien dat wordt toegepast op de belasting van de afzonderlijk belaste inkomsten die wel in de gereduceerde belasting staat zitten, zoals de inkomsten uit de (con)cessie aan een derde van auteursrechten.

Keywords


Dissertation
Abnormaal of goedgunstig voordeel (Art. 26 WIB): objectieve of subjectieve interpretatie?
Authors: --- --- ---
Year: 2015 Publisher: Leuven : KU Leuven. Faculteit Rechtsgeleerdheid

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Artikel 26 WIB verwijst naar het verlenen van een abnormaal of goedgunstig voordeel. De letter van de wet vereist zowel een voordeel, als een abnormaal of goedgunstig karakter. Dit artikel is maar van toepassing nadat beide voorwaarden zijn voldaan. De wetgever heeft echter nagelaten te vermelden wat onder deze notie dient te worden verstaan. Wegens deze lacune in de wet, hebben de rechtsleer en de rechtspraak hiervoor een definitie ontwikkeld. Ondanks deze definiëring, blijven interpretatieproblemen bestaan. Deze problematiek wordt veruiterlijkt door het ontstaan van twee interpretatiemethodes, namelijk een objectieve benadering enerzijds, en een subjectieve benadering anderzijds. De objectieve interpretatiemethode bekijkt de notie 'abnormaal of goedgunstig voordeel' vanuit een strikte toepassing van het arm's length principe. Een transactie tussen verbonden ondernemingen dient hierdoor vergeleken te worden met een transactie die zou kunnen plaats vinden tussen onafhankelijke ondernemingen. De voorwaarden tussen de verbonden ondernemingen moeten dus marktconform zijn. Is dit echter niet het geval, dan wordt een abnormaal of goedgunstig voordeel verleend. De beoordeling in abstracto is de strengste van de twee interpretatiemethodes, aangezien groepsbelangen niet in acht genomen worden. Deze benadering kan echter wel leiden tot praktische problemen, aangezien er soms geen vergelijkbare transactie tussen onafhankelijke ondernemingen bestaat. Hiervoor kan de subjectieve interpretatiemethode echter een oplossing bieden. In tegenstelling tot de objectieve interpretatiewijze, houdt de beoordeling in concreto rekening met de specifieke economische omstandigheden die kunnen ontstaan tussen verbonden ondernemingen. Naar mening van de voorstanders van deze strekking, moeten de groepsbelangen in rekening worden genomen bij het beoordelen van het abnormaal karakter van het voordeel. Dit heeft tot gevolg dat de interpretatie van de notie 'abnormaal of goedgunstig voordeel' wordt aanschouwd als een zuivere feitenkwestie. De belastingplichtige speelt hierbij echter een belangrijke rol. Na het door de Administratie geleverde bewijs van zowel het voordeel, als het abnormaal of goedgunstig karakter, dient de belastingplichtige echter de rechtvaardigingsgronden aan te tonen die deze transactie verantwoorden.

Keywords


Dissertation
Toepassing van de algemene antimisbruikbepalingen bij reorganisatie, m.i.v. studie van het rulingbeleid
Authors: --- ---
Year: 2016 Publisher: Leuven KU Leuven. Faculteit Rechtsgeleerdheid

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Deze masterproef bestudeert de toepassing van de algemene antimisbruikbepalingen bij reorganisaties. Startend met een algemeen onderzoek naar de antimisbruikbepalingen bouwt zij op naar een nader onderzoek van het rulingbeleid met betrekking tot reorganisaties.

Keywords


Dissertation
De verlengde en buitengewone aanslagtermijnen in de inkomstenbelasting en de BTW
Authors: --- --- ---
Year: 2015 Publisher: Leuven : KU Leuven. Faculteit Rechtsgeleerdheid

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Deze masterproef behandelt de toepassing van de aanslag- en verjaringstermijnen, respectievelijk inzake inkomstenbelasting en BTW. Voor beide belastingen wordt vooreerst de gewone termijn kort besproken. Daarna volgt een uitgebreide uiteenzetting over de toepassing van de buitengewone, bijzondere en verlengde termijnen. Deze termijnen geven de administratie, in specifieke gevallen en voor zover de voorwaarden voldaan zijn, een bijkomende periode waarbinnen de belasting gevestigd of ingevorderd kan worden. Inzake inkomstenbelasting geldt een driejarige aanslagtermijn indien de belastingplichtige nalaat een (tijdige) aangifte in te dienen of indien de verschuldigde belasting hoger is dan de belasting die blijkt uit een geldige aangifte. Deze termijn wordt met vier jaar verlengd in geval van inbreuken gepleegd met bedrieglijk opzet of het oogmerk om te schaden. Wanneer een aanslag, om een andere reden dan verjaring, nietig verklaard wordt door de directeur der belastingen of door de rechter, beschikt de administratie over een termijn van zes maanden om respectievelijk een nieuwe aanslag te vestigen of een subsidiaire aanslag aan de rechter voor te leggen. Dergelijke aanslagen moeten betrekking hebben op dezelfde belastingschuldige en (een deel van) dezelfde belastingelementen. De bijzondere aanslagtermijnen ex art. 358 WIB voorziet in een bijkomende aanslagtermijn van twaalf maanden indien een rechtsvordering of bewijskrachtige gegevens uitwijzen dat belastbare inkomsten niet werden aangegeven of indien een controle uitwijst dat bepalingen inzake roerende voorheffing of bedrijfsvoorheffing werden overtreden. Deze termijn bedraagt vierentwintig maanden wanneer niet aangegeven inkomsten worden uitgewezen door een onderzoek van een buitenlandse autoriteit. Inzake BTW wordt de gewone, driejarige verjaringstermijn verlengd met vier jaar indien een inlichting, onderzoek of controle (medegedeeld, uitgevoerd of verzocht door een buitenlandse autoriteit), een rechtsvordering of bewijskrachtige gegevens aantonen dat belastbare handelingen niet werden aangegeven, dat handelingen ten onrechte werden vrijgesteld of dat onrechtmatige belastingaftrekken werden toegepast. Er geldt een zelfstandige, zevenjarige verjaringstermijn in geval van fraude. Een rechtzetting op grond van deze termijn moet voorafgegaan worden door een kennisgeving. Daarnaast kent de BTW een tweejarige verjaringstermijn indien een deskundige schatting vaststelt dat de belasting over een ontoereikende maatstaf van heffing werd voldaan. De verjaringstermijnen inzake BTW zijn bovendien vatbaar voor stuiting en schorsing. Deze masterproef lijst tenslotte enkele verschillen op tussen de besproken termijnen in de inkomstenbelasting enerzijds en de BTW anderzijds. Ondanks de prima facie vergelijkbare concepten, bestaan enkele belangrijke verschillen op het vlak van de vestiging van deze belastingen.

Keywords

Listing 11 - 20 of 85 << page
of 9
>>
Sort by