Listing 1 - 10 of 24 | << page >> |
Sort by
|
Choose an application
Dit onmisbare naslagwerk biedt een handige gids voor het snel en accuraat beoordelen en behandelen van urgente medische situaties in de huisartspraktijk. Met behulp van praktische, wetenschappelijk onderbouwde urgentieschema’s en heldere instructies krijgen huisartsen de tools om snel en doeltreffend te handelen bij noodgevallen. Of het nu gaat om een hartinfarct, een anafylaxie of een andere acute aandoening, met dit boek aan hun zijde kunnen huisartsen met vertrouwen de juiste beslissingen nemen. Dit boekje kan mee op huisbezoek of tijdens een wachtdienst in de urgentietrousse en is zo een onmisbare bron voor iedere huisartspraktijk die streeft naar de hoogste kwaliteit van spoedeisende zorg.
Choose an application
Achtergrond Frozen shoulder is een gekende pathologie binnen de huisartsenpraktijk, al blijft het stellen van de diagnose erg moeilijk. Dit komt enerzijds door de overlap van symptomen met andere schouderproblematiek en het ontbreken van concrete handvatten bij diagnose en behandeling anderzijds. Doel De huisarts concrete handvatten aanreiken voor een tijdige diagnostiek en correcte aanpak van frozen shoulder. Methodologie De methodologie werd gebaseerd op het Handboek ‘Adaptatie Duodecim-richtlijnen’. Er werd vertrokken vanuit een bestaande Duodecim-richtlijn, die werd herzien volgens een vooropgelegde methode. Dit proces verliep in drie fasen. De eerste fase is de screeningsfase. Hierin werden de onderzoeksvragen gedefinieerd aan de hand van de PIPOH-elementen. Vervolgens gingen we in verschillende databanken op zoek naar relevante literatuur, die grondig gescreend en beoordeeld werd volgens een vooropgesteld screeningsmodel. In de tweede fase gebeurde de adaptatie. In deze fase werden de bestaande Duodecim-richtlijn en de nieuw geselecteerde richtlijn met hun bijbehorende onderbouwing naast elkaar gelegd. Hierna werd voor elke klinische vraag een nieuwe aanbeveling geformuleerd door adaptatie van aanbevelingen uit de geselecteerde richtlijn. De laatste fase is de implementatiefase waarin de nieuwe aanbevelingen werden voorgelegd aan een multidisciplinair expertenpanel, bestaande uit artsen uit de eerste en tweede lijn. Tot slot werd de toepasbaarheid van de vooropgestelde aanbevelingen getoetst bij een panel eindgebruikers. Resultaten De vernieuwde aanbevelingen werden gebaseerd op de NHG-richtlijn ‘schouderklachten’. In totaal werden zes klinische vragen vooropgesteld waarop een antwoord werd geformuleerd op basis van de NHG en bijkomende literatuur. Er wordt gesteld dat frozen shoulder een klinische diagnose is, gekenmerkt door een progressieve bewegingsbeperking van de actieve én passieve draaibewegingen, met name exorotatie en abductie. RX en echografie van de schouder kunnen nuttig zijn in het uitsluiten van andere schouderproblematiek. In de acute fase worden bij voorkeur analgetica of NSAID’s voorgeschreven. Mobilisatie binnen de pijngrenzen kan overwogen worden. Verwijzing naar tweede lijn kan zinvol zijn bij twijfel over de diagnose of het juist uitvoeren/falen van de eerstelijnsbehandeling. Een arbeidsarts kan een rol spelen in het re-integratietraject indien er langdurige uitval wordt verwacht. Conclusie De Duodecim-richtlijn ‘frozen shoulder’ werd herzien en geadapteerd naar de Belgische zorgcontext. Het eindresultaat zijn zes vernieuwde aanbevelingen om de huisarts te ondersteunen bij de diagnostiek en het beleid van frozen shoulder.
Choose an application
Achtergrond Frozen shoulder is een gekende pathologie binnen de huisartsenpraktijk, al blijft het stellen van de diagnose erg moeilijk. Dit komt enerzijds door de overlap van symptomen met andere schouderproblematiek en het ontbreken van concrete handvatten bij diagnose en behandeling anderzijds. Doel De huisarts concrete handvatten aanreiken voor een tijdige diagnostiek en correcte aanpak van frozen shoulder. Methodologie De methodologie werd gebaseerd op het Handboek ‘Adaptatie Duodecim-richtlijnen’. Er werd vertrokken vanuit een bestaande Duodecim-richtlijn, die werd herzien volgens een vooropgelegde methode. Dit proces verliep in drie fasen. De eerste fase is de screeningsfase. Hierin werden de onderzoeksvragen gedefinieerd aan de hand van de PIPOH-elementen. Vervolgens gingen we in verschillende databanken op zoek naar relevante literatuur, die grondig gescreend en beoordeeld werd volgens een vooropgesteld screeningsmodel. In de tweede fase gebeurde de adaptatie. In deze fase werden de bestaande Duodecim-richtlijn en de nieuw geselecteerde richtlijn met hun bijbehorende onderbouwing naast elkaar gelegd. Hierna werd voor elke klinische vraag een nieuwe aanbeveling geformuleerd door adaptatie van aanbevelingen uit de geselecteerde richtlijn. De laatste fase is de implementatiefase waarin de nieuwe aanbevelingen werden voorgelegd aan een multidisciplinair expertenpanel, bestaande uit artsen uit de eerste en tweede lijn. Tot slot werd de toepasbaarheid van de vooropgestelde aanbevelingen getoetst bij een panel eindgebruikers. Resultaten De vernieuwde aanbevelingen werden gebaseerd op de NHG-richtlijn ‘schouderklachten’. In totaal werden zes klinische vragen vooropgesteld waarop een antwoord werd geformuleerd op basis van de NHG en bijkomende literatuur. Er wordt gesteld dat frozen shoulder een klinische diagnose is, gekenmerkt door een progressieve bewegingsbeperking van de actieve én passieve draaibewegingen, met name exorotatie en abductie. RX en echografie van de schouder kunnen nuttig zijn in het uitsluiten van andere schouderproblematiek. In de acute fase worden bij voorkeur analgetica of NSAID’s voorgeschreven. Mobilisatie binnen de pijngrenzen kan overwogen worden. Verwijzing naar tweede lijn kan zinvol zijn bij twijfel over de diagnose of het juist uitvoeren/falen van de eerstelijnsbehandeling. Een arbeidsarts kan een rol spelen in het re-integratietraject indien er langdurige uitval wordt verwacht. Conclusie De Duodecim-richtlijn ‘frozen shoulder’ werd herzien en geadapteerd naar de Belgische zorgcontext. Het eindresultaat zijn zes vernieuwde aanbevelingen om de huisarts te ondersteunen bij de diagnostiek en het beleid van frozen shoulder.
Choose an application
Context – Het doel van deze masterproef is om aan de hand van zes klinische vragen aanbevelingen op te stellen over het klinisch gebruik van vitamines. Hierbij focussen we eerst op vitamine D en vitamine B12. Daarnaast geven we aandacht aan het gebruik van vitamines na bariatrische heelkunde, bij zwangerschap en multivitamines in primaire preventie. Deze MANAMA-thesis kadert in het project van Ebpracticenet waarin de Finse Duodecim-richtlijnen worden aangepast aan de Belgische zorgcontext. Methode - In de screeningsfase werden verschillende databases doorzocht naar bestaande richtlijnen over vitamines. Na een grondige screening weerhielden we zes richtlijnen die we vervolgens beoordeelden volgens de AGREE II-methode. In de adaptatiefase werden deze internationale richtlijnen aangepast aan de Belgische context. Hiermee wijzigden we de inhoud van de Duodecim-richtlijn. Ten slotte toetsten we in de implementatiefase de geadapteerde richtlijn af in de praktijk door middel van twee consensusprocedures om te peilen naar mogelijke problemen voor de implementatie van onze aanbevelingen. Resultaten - Het bestaande bewijs rond vitaminesuppletie en screening naar deficiënties werd kritisch bekeken. We bevelen aan dat vitamine D-suppletie zinvol kan zijn bij kinderen tot en met 6 jaar, personen ouder dan 70 jaar die geïnstitutionaliseerd zijn of die een verhoogd valrisico hebben, personen met donkere huid, bij osteoporose en na bariatrische heelkunde. Screening naar vitamine D-deficiëntie is niet zinvol bij asymptomatische volwassenen zonder risicofactoren. Vitamine B12-bepaling kan worden overwogen bij anemie, neurologische symptomen zoals paresthesieën en ataxie en wordt minstens jaarlijks aanbevolen na bariatrische heelkunde (behalve bij een maagband). Na bariatrische heelkunde wordt suppletie met vitamine B1, foliumzuur, vitamine B12, A, D, E en K aanbevolen. Multivitamines hebben geen bewezen meerwaarde binnen primaire preventie. Bij vrouwen is suppletie met foliumzuur aanbevolen vanaf de zwangerschapswens tot en met de 12e week na de conceptie. Vitamine D-suppletie kan tijdens de zwangerschap overwogen worden bij vrouwen met een hoog risico op vitamine D-deficiëntie. Conclusie – We adapteerden enkele aanbevelingen over vitamines op basis van een formeel adaptatieproces en hebben deze aanbevelingen getoetst aan de Belgische praktijkvoering. Er werden aanbevelingen opgesteld rond suppletie van vitamine D alsook rond screening naar deficiëntie van vitamine D en vitamine B12. Verder werd nagegaan of vitaminesupplementen zinvol zijn na bariatrische heelkunde, bij een zwangerschap(wens) of in primaire preventie. Hiermee proberen we handvaten te bieden aan collega’s binnen de eerste lijn.
Choose an application
Introductie: Seborroïsche dermatitis is, met een prevalentie van 1-3%, een relevante chronische huidaandoening in de huisartsenpraktijk. Het veroorzaakt scherp begrensde plaques ter hoogte van sebumrijke gebieden op het gelaat, de hoofdhuid en het lichaam. Een lokale behandeling met een antimycoticum of een combinatiepreparaat met corticoïden wordt frequent voorgeschreven. Bij ernstige gevallen is een systemische therapie noodzakelijk. In deze masterproef wordt de internationale Duodecim richtlijn over seborroïsche dermatitis geadapteerd naar de Belgische gezondheidszorg. Doel: Een bruikbare richtlijn ontwikkelen voor de eerstelijnsgezondheidszorg in België. Onderzoeksvragen: Welke risicofactoren zijn er verantwoordelijk voor een exacerbatie van seborroïsche dermatitis? Welke algemene adviezen kan men geven aan mensen met seborroïsche dermatitis? Welk medicamenteus beleid wordt ingesteld voor de behandeling van een milde tot matige seborroïsche dermatitis opstoot? Welke groepen hebben meer kans op het ontwikkelen van seborroïsche dermatitis? Welke aandoeningen zitten in de differentiaaldiagnose van seborroïsche dermatitis en hoe maken we het verschil? Welke behandeling wordt ingesteld als er geen reactie is op lokale therapie? Methoden: De adaptatie van de Duodecim richtlijn bestond uit drie fases: de screeningsfase, adaptatiefase en implementatiefase. Deze drie fases stonden in detail beschreven in “Het handboek voor Haio’s over de inhoudelijke en contextuele aanpassing van Duodecim richtlijnen” en vormden de leidraad voor deze masterproef. De eerste fase bestond uit het inventariseren, kwalitatief beoordelen en vergelijken van antwoorden op de klinische vragen. De tweede fase bestond uit het opstellen van nieuwe aanbevelingen aan de hand van de gevonden informatie. Beide fases zijn in detail uitgeschreven in een matrix. In de laatste fase werden de resultaten afgetoetst aan een expertenpanel. Resultaten: Na literatuuronderzoek werden 4 richtlijnen weerhouden. Oorspronkelijke aanbevelingen werden deels geadapteerd resulterend in volgende aanvullingen: “Bij een ernstige exacerbatie van seborroïsche dermatitis (zowel bij volwassenen als kinderen) moet men bedacht zijn op een onderliggende immuunsuppressieve stoornis, zoals HIV.” “Bij zuigelingen is seborroïsche dermatitis een zelflimiterende vorm waar geen onderhoudsbehandeling vereist is.” “Agressieve producten die alcohol bevatten of zepen zijn best te vermijden”. “Doorverwijzing naar een dermatoloog of pediater dient overwogen te worden bij diagnostische onzekerheid, therapieresistentie en zeer ernstige en wijdverspreide dermatitis om eventuele onderliggende immunodeficiëntie op te sporen.” Tijdens de implementatiefase werden de aanbevelingen afgetoetst aan een expertenpanel, resulterend in enkele bedenkingen en aanpassingen opgesomd in de masterproef. Conclusie: De buitenlandse Duodecim richtlijn werd geadapteerd naar de Belgische gezondheidszorg en biedt antwoorden op vragen betreffende risicofactoren en -groepen, differentiaaldiagnose, algemene adviezen en behandeling. Deze richtlijn is bedoeld als leidraad voor de eerstelijnsgezondheidszorg.
Choose an application
Context – Het doel van deze masterproef is om aan de hand van zes klinische vragen aanbevelingen op te stellen over het klinisch gebruik van vitamines. Hierbij focussen we eerst op vitamine D en vitamine B12. Daarnaast geven we aandacht aan het gebruik van vitamines na bariatrische heelkunde, bij zwangerschap en multivitamines in primaire preventie. Deze MANAMA-thesis kadert in het project van Ebpracticenet waarin de Finse Duodecim-richtlijnen worden aangepast aan de Belgische zorgcontext. Methode - In de screeningsfase werden verschillende databases doorzocht naar bestaande richtlijnen over vitamines. Na een grondige screening weerhielden we zes richtlijnen die we vervolgens beoordeelden volgens de AGREE II-methode. In de adaptatiefase werden deze internationale richtlijnen aangepast aan de Belgische context. Hiermee wijzigden we de inhoud van de Duodecim-richtlijn. Ten slotte toetsten we in de implementatiefase de geadapteerde richtlijn af in de praktijk door middel van twee consensusprocedures om te peilen naar mogelijke problemen voor de implementatie van onze aanbevelingen. Resultaten - Het bestaande bewijs rond vitaminesuppletie en screening naar deficiënties werd kritisch bekeken. We bevelen aan dat vitamine D-suppletie zinvol kan zijn bij kinderen tot en met 6 jaar, personen ouder dan 70 jaar die geïnstitutionaliseerd zijn of die een verhoogd valrisico hebben, personen met donkere huid, bij osteoporose en na bariatrische heelkunde. Screening naar vitamine D-deficiëntie is niet zinvol bij asymptomatische volwassenen zonder risicofactoren. Vitamine B12- bepaling kan worden overwogen bij anemie, neurologische symptomen zoals paresthesieën en ataxie en wordt minstens jaarlijks aanbevolen na bariatrische heelkunde (behalve bij een maagband). Na bariatrische heelkunde wordt suppletie met vitamine B1, foliumzuur, vitamine B12, A, D, E en K aanbevolen. Multivitamines hebben geen bewezen meerwaarde binnen primaire preventie. Bij vrouwen is suppletie met foliumzuur aanbevolen vanaf de zwangerschapswens tot en met de 12e week na de conceptie. Vitamine D-suppletie kan tijdens de zwangerschap overwogen worden bij vrouwen met een hoog risico op vitamine D-deficiëntie. Conclusie – We adapteerden enkele aanbevelingen over vitamines op basis van een formeel adaptatieproces en hebben deze aanbevelingen getoetst aan de Belgische praktijkvoering. Er werden aanbevelingen opgesteld rond suppletie van vitamine D alsook rond screening naar deficiëntie van vitamine D en vitamine B12. Verder werd nagegaan of vitaminesupplementen zinvol zijn na bariatrische heelkunde, bij een zwangerschap(wens) of in primaire preventie. Hiermee proberen we handvaten te bieden aan collega’s binnen de eerste lijn.
Choose an application
Achtergrond De incidentie van overgewicht en obesitas neemt toe in onze huidige maatschappij. Hierdoor stijgt de vraag naar bariatrische heelkunde en hieraan geassocieerd ook complicaties gerelateerd aan deze ingrepen. Postoperatieve alcoholafhankelijkheid (AA) is een van deze complicaties. Gezien de grote impact van AA op het fysieke en psychosociaal welzijn van de patiënt en de maatschappelijke weerslag hiervan op vlak van werkverlet en financiële kost van de zorg is het van belang de ontwikkeling van AA na bariatrische heelkunde zo laag mogelijk te houden. Een multidisciplinaire aanpak waar de huisarts een onmisbare rol speelt is aangewezen. Methode In deze literatuurstudie willen we meer inzicht krijgen in de rol van de huisarts op gebied van preventie, interventie, therapie, screening en risicofactoren van AA na bariatrische heelkunde. Hiervoor werd gezocht in MEDLINE, Embase, Web of Science core collection en Cochrane Library naar artikels met data over alcohol en bariatrische heelkunde. Literatuur met thema preventie, interventie, therapie, screening, risicofactoren of behandeling van AA werden geïncludeerd. Alle resultaten werden narratief gerapporteerd zonder bijkomend statistische analyses. Resultaten over studieopzet, statistische significantie en klinische relevantie werden thematisch vermeld. Resultaten Van de 1048 studies werden er 29 behouden. Klinisch relevante risicofactoren voor het ontwikkelen van postoperatieve AA zijn mannelijk geslacht, preoperatief AA of alcoholmisbruik, verminderd percentage van totaal gewichtsverlies postoperatief en verminderd psychologisch welzijn. Een positief zelfbeeld en een ondersteunende sociale omkadering zijn beschermende factoren voor het ontwikkelen van AA. Duidelijke preoperatieve educatie verlaagt de kans op postoperatieve AA wanneer voldoende inzicht door de patiënt is verworven over de risico’s van postoperatief alcoholgebruik. Ondanks begrip, blijft de kans op postoperatieve AA bestaan. Een wetenschappelijk onderbouwde en gebruiksvriendelijke preoperatieve screeningstool voor AA is voor huisartsen nog niet voorhanden. Postoperatieve screening met Alcohol Use Disorder Identification Test-Consumption (AUDIT-C) heeft een maximale sensitiviteit van 76,4% en een specificiteit van 81,6% bij een score van ≥3. Desondanks zijn er tekortkomingen van de AUDIT-C gezien binnen deze vragenlijst geen rekening wordt gehouden met de verhoogde absorptie van alcohol na bariatrische heelkunde. De incidentie van AA stijgt significant vanaf 2 jaar postoperatief. Conclusie De huisarts speelt een belangrijke rol binnen de multidisciplinaire aanpak van AA na bariatrische heelkunde. Case finding van personen met een hoog risico op AA door inschatting van aanwezige risicofactoren kan bijdragen tot een verminderde kans op AA na de ingreep. Hiernaast is het duidelijk preoperatief informeren over de mogelijke risico’s verbonden aan alcoholgebruik na bariatrische heelkunde en polsen naar het mentale welzijn van belang. Postoperatief is het de taak van de huisarts om in de periode van 2 tot minstens 5 jaar na de ingreep te screenen naar AA. AUDIT-C blijft dit een goede tool om AA en risicogedrag vroegtijdig op te sporen. Toevoeging van bevraging omtrent nefaste effecten van alcohol na heelkunde, zoals blackouts of vallen, is een meerwaarde voor de inschatting van AA. Een toegenomen alertheid voor de ontwikkeling van AA is aangewezen bij de aanwezigheid van bewezen risicofactoren.
Choose an application
Introductie: Seborroïsche dermatitis is, met een prevalentie van 1-3%, een relevante chronische huidaandoening in de huisartsenpraktijk. Het veroorzaakt scherp begrensde plaques ter hoogte van sebumrijke gebieden op het gelaat, de hoofdhuid en het lichaam. Een lokale behandeling met een antimycoticum of een combinatiepreparaat met corticoïden wordt frequent voorgeschreven. Bij ernstige gevallen is een systemische therapie noodzakelijk. In deze masterproef wordt de internationale Duodecim richtlijn over seborroïsche dermatitis geadapteerd naar de Belgische gezondheidszorg. Doel: Een bruikbare richtlijn ontwikkelen voor de eerstelijnsgezondheidszorg in België. Onderzoeksvragen: Welke risicofactoren zijn er verantwoordelijk voor een exacerbatie van seborroïsche dermatitis? Welke algemene adviezen kan men geven aan mensen met seborroïsche dermatitis? Welk medicamenteus beleid wordt ingesteld voor de behandeling van een milde tot matige seborroïsche dermatitis opstoot? Welke groepen hebben meer kans op het ontwikkelen van seborroïsche dermatitis? Welke aandoeningen zitten in de differentiaaldiagnose van seborroïsche dermatitis en hoe maken we het verschil? Welke behandeling wordt ingesteld als er geen reactie is op lokale therapie? Methoden: De adaptatie van de Duodecim richtlijn bestond uit drie fases: de screeningsfase, adaptatiefase en implementatiefase. Deze drie fases stonden in detail beschreven in “Het handboek voor Haio’s over de inhoudelijke en contextuele aanpassing van Duodecim richtlijnen” en vormden de leidraad voor deze masterproef. De eerste fase bestond uit het inventariseren, kwalitatief beoordelen en vergelijken van antwoorden op de klinische vragen. De tweede fase bestond uit het opstellen van nieuwe aanbevelingen aan de hand van de gevonden informatie. Beide fases zijn in detail uitgeschreven in een matrix. In de laatste fase werden de resultaten afgetoetst aan een expertenpanel. Resultaten: Na literatuuronderzoek werden 4 richtlijnen weerhouden. Oorspronkelijke aanbevelingen werden deels geadapteerd resulterend in volgende aanvullingen: “Bij een ernstige exacerbatie van seborroïsche dermatitis (zowel bij volwassenen als kinderen) moet men bedacht zijn op een onderliggende immuunsuppressieve stoornis, zoals HIV.” “Bij zuigelingen is seborroïsche dermatitis een zelflimiterende vorm waar geen onderhoudsbehandeling vereist is.” “Agressieve producten die alcohol bevatten of zepen zijn best te vermijden”. “Doorverwijzing naar een dermatoloog of pediater dient overwogen te worden bij diagnostische onzekerheid, therapieresistentie en zeer ernstige en wijdverspreide dermatitis om eventuele onderliggende immunodeficiëntie op te sporen.” Tijdens de implementatiefase werden de aanbevelingen afgetoetst aan een expertenpanel, resulterend in enkele bedenkingen en aanpassingen opgesomd in de masterproef. Conclusie: De buitenlandse Duodecim richtlijn werd geadapteerd naar de Belgische gezondheidszorg en biedt antwoorden op vragen betreffende risicofactoren en -groepen, differentiaaldiagnose, algemene adviezen en behandeling. Deze richtlijn is bedoeld als leidraad voor de eerstelijnsgezondheidszorg.
Choose an application
Achtergrond: Voordelen van point-of-care ultrasound (POCUS) in de eerste lijn zijn verhoogde patiënten tevredenheid, efficiëntere doorverwijzing, en vermindering van de maatschappelijke kost van de gezondheidszorg. In het Verenigd Koninkrijk, Nederland en Duitsland is POCUS reeds opgenomen in het terugbetalingssysteem, in België niet. Het doel van deze studie is om de drempels die Vlaamse huisartsen ervaren om POCUS in hun praktijk te integreren in kaart te brengen, om zo de weg te openen naar integratie in het gezondheidszorgsysteem. Methode: We voerden een kwantitatieve observationele studie uit door middel van een anonieme vragenlijst die werd rondgestuurd naar beroeps actieve huisartsen en huisartsen in opleiding in Vlaanderen. De vragenlijst bestond uit 14 vragen en bevroeg demografische kenmerken, geloof in effectiviteit, ervaren drempels, vereisten en bereidheid tot invoeren POCUS. Resultaten: Van de 59 respondenten maakte reeds 14% gebruik van POCUS in hun praktijk. Gebrek aan training, kennis, terugbetaling en kostprijs van de uitrusting werd door respectievelijk 86%, 75%, 63% en 63% van de respondenten als drempel voor het invoeren van POCUS ervaren. Dezelfde trend zagen we voor de voorwaarden die zij als noodzakelijk achtten voor de invoer van POCUS , waarbij trainingsrichtlijnen, terugbetaling en betaalbare uitrusting het hoogste scoorden, respectievelijk 92%, 73%, 58%. Van de deelnemers zou 85% POCUS invoeren in hun praktijk als training, terugbetaling en accreditatie voorzien is. De variantie in deze bereidheid tot invoeren was voor 42% te verklaren door het geloof in effectiviteit van POCUS. Conclusie: POCUS begint zijn te vinden naar de eerste lijn in Vlaanderen. Huisartsen zijn bereid dit in te voeren maar hebben vooral nood aan praktische training, educatie en terugbetaling om de implementatie te faciliteren.
Choose an application
Inleiding: Chronische pancreatitis (CP) is een complexe aandoening met een belangrijke impact op de gezondheid van de patiënt. In deze masterpaper trachten we een richtlijn op te stellen in verband met chronische pancreatitis voor eerstelijnsmedewerkers, zoals huisartsen, aangepast aan Belgische zorgcontext. Deze masterpaper behandelt voornamelijk risicofactoren, symptomatologie, diagnostiek en follow-up van CP. Methode: Een bestaande DUODECIM- richtlijn over CP werd vergeleken met een aantal internationale richtlijnen aan de hand van een aantal klinische vragen. Een literatuurzoektocht werd verricht teneinde de meest recente evidentie te identificeren. Nadien werd er besloten om de aanbeveling van DUODECIM aan te passen of over te nemen en werd de toepasbaarheid in Belgische zorgcontext nagegaan. De nieuwe aanbevelingen werd nadien voorgelegd aan een panel van experten en eindgebruikers ter beoordeling. Resultaten: 1 Risicofactoren voor het ontwikkelen van CP zijn recidiverende, acute pancreatitis, alcohol, roken, galsteenziekte, stofwisselingsziekten, erfelijke of auto-immune oorzaken. 2 Patiënten met CP presenteren zich voornamelijk met pijn in de bovenbuik die uitstraalt naar de rug, mogelijk in combinatie met misselijkheid en braken, gewichtsverlies, geelzucht, steatorree. Diabetes mellitus of gestoorde glucosetolerantie kunnen voorkomen in een laattijdig stadium. 3 Diagnose van chronische pancreatitis is vaak moeilijk en vereist verdere investigatie en onderzoek in tweede lijn. Wanneer er geen urgente reden voor verwijzing is (zoals bijvoorbeeld opstoot acute pancreatitis of complicaties van chronische pancreatitis) kunnen volgende onderzoeken uitgevoerd worden in eerste lijn: 1) Overweeg volgende laboratoriumtesten ter exclusie van alternatieve diagnoses en ter detectie gevolgen CP: CRP, COFO, leverfunctietesten, calcium, triglyceriden, nuchtere glucose, lipase; 2) Overweeg volgende beeldvormingsmodaliteiten: CT of MRI: onderzoek voor eerstelijnsdiagnostiek bij vermoeden van chronische pancreatitis; Echo: voornamelijk behulpzaam voor uitsluiten van andere oorzaken; Echo-endoscopie: wanneer crosssectioneel onderzoek inconclusief is; 3) Overweeg pancreasfunctietesten bij nieuwe diagnose van CP of bij onduidelijke gevallen. Pancreasfunctietesten zijn complementair voor diagnose van CP. 4 Er is onvoldoende evidentie dat pijntoename of pijnafname een goede indicator is voor een negatieve evolutie. 5 Een patiënt met een bevestigde diagnose van CP wordt best opgevolgd door gespecialiseerde tweedelijnszorg. Echter heeft de eerste lijn ook een rol in de follow-up van patiënten met chronische pancreatitis: 1) Voorzie algemene levensstijl maatregelen; 2) Voorzie adequate pijnstilling; 3) Follow- up van exocriene pancreasfunctie: voorzie minstens een jaarlijkse klinische en biochemische evaluatie, in samenspraak met de tweedelijnszorg, voor het opsporen van exocriene pancreasdysfunctie en malnutritie en behandel indien nodig. Overweeg een DXA-meting tweejaarlijks; 4) Overweeg jaarlijkse follow up ter detectie van pancreaskanker gezien verhoogd risico op ontwikkelen van pancreaskanker bij patiënten met erfelijke chronische pancreatitis; 5) Voorzie follow up ter detectie van diabetes door middel van halfjaarlijkse HbA1c- bepaling. 6 Tot op heden is er geen betrouwbare diagnostische, prognostische of therapeutische biomerker voor chronische pancreatitis. Conclusie: : CP is een complexe aandoening die een specialistische en gepersonaliseerde aan
Listing 1 - 10 of 24 | << page >> |
Sort by
|