Listing 1 - 7 of 7 |
Sort by
|
Choose an application
Onderzoeksvraag: Welke invloed heeft coöperatief leren op de inzet en activiteit van de leerlingen in een theoretisch gericht gedeelte binnen de richting haar- en schoonheidszorgen? Onderzoeksmethode: De onderzoeksmethode die gevolgd werd bij deze bachelor is een actief en beschrijvend onderzoek. De beschrijvende studie werd onderzocht in de school Ter Zee in Oostende. Daar heb ik twee leerkrachten een enquête laten invullen over coöperatief leren. Ook werd er een enquête online geplaatst die ik samen heb opgemaakt met de medestudenten van de onderzoekslijn ‘coöperatieve werkvormen’. Daar hebben in totaal 98 leerkrachten op geantwoord. De actieve studie werd uitgevoerd in de school Sint-Jozefsinstituut Tielt in twee verschillende klassen, een klas van haartooi en een klas van schoonheidszorgen. In de haartooiklas heb ik een 4-hoeken spel georganiseerd voor de theorie van permanent. De leerlingen hadden de theorie al gezien, dus was het een herhalingsles. Bij een 4-hoeken spel worden de leerlingen verdeeld in vier gelijke groepen en spelen ze vier verschillende spellen, dit kan gaan van raadspellen tot vraag- en zoekspellen. In de klas van schoonheidszorgen heb ik een speeddate georganiseerd. Ze hadden net een voet- en onderbeen massage aangeleerd en ze moesten de stappen herhalen door vragen aan elkaar te stellen. De bedoeling was dat ze zo snel mogelijk een antwoord formuleerden.Ook zaten er doe-vragen in. Dan moesten ze de beweging voortonen op de arm van hun medestudent. Na het onderzoek heb ik de leerkrachten en leerlingen bevraagd door een interview. Ik heb ze gevraagd wat ze van deze les vinden en of ze zo beter de theorie zouden onthouden. Voor de leerkrachten heb ik gevraagd of ze deze methode wel goed vinden en als ze dit later zouden toepassen in de lessen. Resultaten: Uit de resultaten van de enquête, kent de meerderheid coöperatief leren. Ze gebruiken dit in de lessen maar niet zo veel. Soms zelfs maar één keer per trimester. Toen ik de leerkrachten interviewde, vonden ze dit een zeer leuke les en ze zagen ook dat alle leerlingen actief meewerkten. De leerlingen zelf waren ook enthousiast. Mochten ze weten dat de theorielessen altijd zo zijn, dan komen ze liever naar school. Conclusie: Na mijn onderzoek blijkt dat het voor de leerlingen zeker een positieve impact zou hebben op hun studies. Als leerkracht heeft het zijn voor- en nadelen. U hebt geen controle over wat de leerlingen zeggen tegen elkaar. Zijn het wel de juiste antwoorden die ze geven? Zijn ze wel bezig met het spel? Het is dus belangrijk dat u duidelijke afspraken maakt met de leerlingen en dat u controle houdt tijdens de coöperatieve werkvorm.
Choose an application
Deze bachelorproef gaat over coöperatief leren binnen biologie. Binnen dit vak bestond nog geen onderzoek, waardoor ik deze beslissing maakte. In mijn proef bespreek ik wat coöperatief leren precies is, welke effecten het heeft en welke werkvormen er bestaan. Het onderzoek zelf gaat vooral over de leerlingen hun motivatie hierbij, zo luidt mijn onderzoeksvraag ‘Wat is het effect op de motivatie voor biologie bij het gebruik van coöperatieve werkvormen?’. Als eerste hanteerde ik een enquête om de kennis van leraren uit verschillende vakken te testen. Kennen ze coöperatief leren? Maken ze er gebruik van en wat ondervinden zij in verband met de leerlingen hun motivatie? Daarna voerde ik tijdens mijn stage een vergelijkend onderzoek uit, dat moest weergeven of de leerlingen effectief meer gemotiveerd waren voor biologie indien we in de les coöperatieve werkvormen gebruikten. Hierbij gebruikte ik een gestandaardiseerde vragenlijst van Deci & Ryan (2000), met als voordeel dat we steeds eenduidige antwoorden zullen krijgen en we meten naar enkel dat wat we willen weten. Het is een vragenlijst met richtvragen over de motivatie, waardoor weergegeven kan worden op welke manier de leerlingen gemotiveerd zijn. Dit gebeurt aan de hand van de ‘Relative autonomy index’, een getal dat weergeeft hoe hard de leerlingen gecontroleerd of autonoom gemotiveerd zijn. Om mijn resultaten op het einde nog meer te kunnen duiden, sloot ik af met een kwalitatief onderzoek, waarbij ik van dezelfde leerlingen nog een interview afnam. Uit mijn enquête bleek dat, op één na, alle leerkrachten die meewerkten, coöperatieve vormen gebruiken binnen hun lessen. De voornaamste redenen hiervoor waren: • Het is handig, want zo zijn alle leerlingen actief bezig en blijft de leerstof langer hangen. • Afwisseling in werkvormen zorgt voor meer motivatie. • De sterke leerlingen kunnen de zwakkere helpen, ze leren meer van elkaar dan van een docerende leerkracht. • Sociale vaardigheden inoefenen en bevorderen van de sociale cohesie. Ook gaven ze aan dat de motivatie van de leerlingen zeker verbetert, wanneer ze dit soort instructievorm gebruiken. Daarbij werd echter wel een kleine kanttekening gemaakt. Het is namelijk zo dat leerlingen die helemaal niet gemotiveerd zijn, ook niet plots zeer goed zullen meewerken. Mijn kwantitatief onderzoek bevestigde deze stelling. Zo steeg de intrinsieke motivatie van de ondervraagde leerlingen, nadat ze negen lessen kregen met coöperatieve werkvormen. Dit soort motivatie houdt in dat ze uit zichzelf gemotiveerd zijn en niet vanuit hun omgeving door bijvoorbeeld de ouders of de leraar, voor goede punten. De ‘Relative autonomy index’, steeg met een waarde van 0,53. Dit wil opnieuw zeggen dat de leerlingen meer autonoom en dus uit zichzelf gemotiveerd waren. Aangezien ik een kleine steekproef had, voerde ik nog een interview uit. Hieruit bleek dat de leerlingen al gewoon waren om samen te werken aangezien ze veel labo’s uitvoeren. Daarnaast gebruikte hun leerkracht van biologie deze vormen regelmatig. Dit zou kunnen verklaren dat het verschil tussen de pre- en postmeting niet heel erg groot was. Door vergelijking met groepsgenoten en het extra interview kan ik, ondanks mijn kleine steekproef en kleine vergelijking, een voorzichtig besluit nemen. De leerlingen zijn meer gemotiveerd voor biologie indien tijdens de lessen regelmatig gebruik wordt gemaakt van coöperatieve werkvormen.
Choose an application
Wanneer we spreken over les geven of les krijgen, denken de meeste mensen waarschijnlijk aan een klassiek onderwijsleergesprek (=OLG). De leerkracht staat vooraan in de klas en stelt af en toe vragen. Een andere manier van lesgeven is bijvoorbeeld via coöperatief leren (=CL). Dit zijn verschillende werkvormen waarbij leerlingen in groep werken en samen tot een oplossing moeten komen. Anders dan bij gewoon groepswerk is het moeilijk om de ‘luie leerling’ te zijn. De opdracht lukt pas wanneer iedereen individueel het doel behaald. Er werd al heel veel onderzoek gedaan naar het leereffect van CL, er is nog maar weinig onderzoek gedaan naar wat dit doet met de motivatie van leerlingen. Via een bronnenonderzoek en een enquête werden de nodige gegeven verzameld. Om meer info te verzamelen rond de kenmerken van CL werden in de literatuurstudie verschillende bronnen geraadpleegd. Namelijk gelijke deelname, individuele aansprakelijkheid, positieve wederzijdse afhankelijkheid en simultane actie. Hier wordt er in de literatuurstudie nog verder op ingegaan. Daarnaast wordt ook motivatie besproken in het bronnenonderzoek. Er zijn namelijk twee soorten motivatie intrinsieke en extrinsieke motivatie. Intrinsieke motivatie komt uit onszelf. We studeren omdat we graag studeren, we gaan zwemmen omdat we graag zwemmen. De reden waarom we een bepaalde activiteit doen, is de activiteit zelf. Extrinsieke motivatie verwijst naar een beloning die we willen hebben of een straf die we willen vermijden. Bijvoorbeeld studeren voor goeie punten, een diploma te behalen of gaan werken om geld te verdienen. Extrinsieke motivatie kunnen we, volgens de zelfdeterminatietheorie, nog opsplitsen in drie categorieën. Deze zijn geïdentificeerde regulatie (zinvolheid), geïntrojecteerde regulatie (interne dwang) en externe regulatie (externe dwang). Nu bestaat er een gestandaardiseerde vragenlijst die polst naar de verschillende soorten motivatie. Deze werd gebruikt in de enquête. Er waren telkens twee klasgroepen. De eerste groep kreeg een les via coöperatief leren, de twee dezelfde les via OLG. Daarna werd de vragenlijst in beide klassen ingevuld. Dit experiment werd twee keer uitgevoerd, namelijk in het eerste en derde middelbaar. Daarna werd de onderzoeksopzet iets veranderd. In de eerste week werd er lesgegeven via een onderwijsleergesprek. Hierna werd de enquête doorgestuurd. In week twee werd er vooral ingezet op CL en de vragenlijst werd opnieuw ingevuld. Als we de resultaten vergelijken dan zien we dat dat de intrinsieke motivatie gelijk blijft. De leerlingen vinden het vak wiskunde niet leuker met coöperatieve werkvormen. De geïdentificeerde regulatie is hoger een beetje bij de eerste onderzoeksopzet. De leerlingen vinden het onderwerp iets zinvoller. Bij de tweede onderzoeksopzet daalt deze categorie juist. Wanneer we dan kijken naar geïntrojecteerde en externe regulatie dan zien we een stijging bij de testgroep. Dit is echter de ‘slechte’ motivatie. De leerlingen zijn meer gecontroleerd gemotiveerd. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de leerlingen nu wel moeten presteren want er zijn anderen afhankelijk van hen. Als er één iemand minder goed presteert, dan heeft dit gevolgen voor de hele groep. Ze worden dan ook constant gecontroleerd door hun groepsgenoten. Ik had echter gehoopt dat de ‘goede’ motivatie (intrinsieke motivatie en geïdentificeerde regulatie) gingen stijgen. Hierdoor is het heel moeilijk om te antwoorden op mijn onderzoeksvraag.
Choose an application
In dit onderzoek werd op zoek gegaan naar een antwoord op de onderzoeksvraag “Hoe kunnen leerkrachten bio-esthetiek coöperatieve werkvormen in hun theoretisch georiënteerde lessen binnen de studierichting wellness en lifestyle integreren?” Het doel is dus om leerkrachten bio-esthetiek die door de hervorming te werk komen te staan in de nieuwe richting wellness en lifestyle te helpen met hoe ze coöperatieve werkvormen kunnen integreren in hun lessen. Er werd een manier bedacht om zo efficiënt mogelijk iets te creëren dat leerkrachten effectief vooruit helpt in hun lessen. Naast een bronnenonderzoek, bevat dit onderzoek ook een website waarbij leerkrachten overzichtelijk en snel kunnen begrijpen/lezen wat coöperatieve werkvormen inhouden. Ook wordt er een handleiding voorzien in dit onderzoek, exclusief ontwikkeld voor leerkrachten bio-esthetiek die lesgeven in wellness en lifestyle.
Choose an application
Voor wie iets minder tijd heeft, verwijs ik graag naar deze samenvatting. Indien u wel tijd en zin hebt om deze bachelorproef te lezen, slaat u deze best even over als u het antwoord op de onderzoeksvraag nog niet wil weten. Mijn onderzoeksvraag luidt als volgt: ‘Wat is het effect op de betrokkenheid van de leerlingen bij het gebruik van coöperatieve werkvormen in de les Engels?’ Binnen deze onderzoeksvraag wil ik dus onderzoeken of leerlingen meer betrokken zijn bij het gebruik van coöperatief (samenwerkend) leren. De aanleiding hiervoor is omdat ik zelf geen al te betrokken leerling was. Toen ik hier ook in het hoger blijvende last van bleef ondervinden, vroeg ik me af hoe ik dit kon verbeteren bij mijn eigen leerlingen. Een klas met 20 Pieters kan namelijk vervelend zijn om les aan te geven. Met dit onderzoek hoop ik leerkrachten te inspireren om meer activerende werkvormen te gebruiken binnen hun lessen, al dan niet met behulp van coöperatief leren. Voor een uitgebreide beschrijving van de begrippen ‘coöperatief leren’ en ‘betrokkenheid’ verwijs ik naar de literatuurstudie. Mijn onderzoeksopzet ging als volgt: Ik creëerde eerst een lessenreeks waar de leerlingen zowel individuele/traditionele als coöperatieve werkvormen kregen. De lessenreeks bestond uit 6 lessen waar ze steeds minstens 1 lesactiviteit kregen via coöperatieve werkvormen. Daarnaast zocht ik naar methodes waarmee ik de betrokkenheid van leerlingen kon meten. Ik kwam uit bij 3 methodes: De leerlingen observeren tijdens het gebruik van individuele en coöperatieve werkvormen, de vakleerkracht die de leerlingen goed kent laten observeren en haar interviewen over de resultaten, en een enquête opstellen die ik de leerlingen geef na de lessenreeks. Op die manier konden de leerlingen zelf aangeven of ze nu meer betrokken waren of niet. Voor een uitgebreid verslag van de lessenreeks en de gebruikte methodes verwijs ik graag naar de weergave van de resultaten en het besluit. Uit de resultaten bleek dat alle 3 de methodes op hetzelfde antwoord kwamen: ‘’Bij het gebruik van coöperatieve werkvormen verhoogt de betrokkenheid bij de leerlingen. Ze zijn meer geconcentreerd, aanhoudend en tijdvergetend bezig dan wanneer we individuele of traditionele werkvormen gebruiken.’’ Zowel de observaties van de onderzoeker en de vakleerkracht, en de resultaten van de enquête, gaven aan dat de leerlingen meer betrokken zijn wanneer we gebruik maken van coöperatief leren. Ze deden dit liever dan individuele werkvormen en vroegen zelf om dit meer te doen in de toekomst. We merkten echter ook dat dit enorm afhankelijk is van klas tot klas. Wat bij de ene klas lukt, zal bij de andere klas misschien minder succesvol zijn. Het is dus belangrijk je klas goed te kennen en op alles te anticiperen alvorens je nieuwe methodes gebruikt. We concluderen dan ook dat het onderzoek een succes was, en dat deze bachelorproef kan gebruikt worden om leerkrachten te stimuleren om meer gebruik te maken van coöperatief leren. Ik ondervond weinig hinder tijdens het maken van dit eindwerk, en kijk dan ook terug op een mooi parcours.
Choose an application
Tijdens groepswerk zijn er altijd leerlingen die al het werk verrichten en leerlingen die (bijna) geen werk verrichten. De leerlingen die al het werk doen, worden hierdoor gedemotiveerd. Met deze bachelorproef wou ik onderzoek doen naar het mogelijke effect van het gebruik van coöperatieve werkvormen tijdens de les op de motivatie van de leerlingen. Mijn onderzoeksvraag luidt als volgt: “Wat is het effect op de motivatie bij leerlingen voor het vak wiskunde bij het gebruik van coöperatieve werkvormen?”. Ik heb een lessenreeks uitgewerkt die ik aan een klas wiskunde-wetenschappen uit het vierde middelbaar heb geven. Ik heb vier verschillende coöperatieve werkvormen uitgewerkt binnen een lessenreeks, die acht lessen omvatte waarin gewerkt werd rond het hoofdstuk Rijen. Vervolgens had ik twee onderzoeksmethodes om te onderzoeken of de motivatie al dan niet steeg bij het gebruik van coöperatieve werkvormen. Een eerste onderzoeksmethode die ik gebruikte, was observeren. Ik observeerde de leerlingen tijdens het uitvoeren van de coöperatieve werkvormen. De tweede methode die ik gebruikte was het gebruik van een vragenlijst. Ik had de leerlingen deze vragenlijst tijdens mijn eerste les laten invullen. Op dat moment hadden zij nog geen kennis gemaakt met coöperatieve werkvormen. Op het einde van deze lessenreeks had ik diezelfde leerlingen opnieuw dezelfde vragenlijst laten invullen. De vragenlijst die ik gebruikte, was de SRQ-A vragenlijst van Ryan . Dit is een gestandaardiseerde vragenlijst van Ryan & Connell (1989). Aan de hand van een vergelijkingsonderzoek heb ik beide vragenlijsten vergeleken en in een Excel-bestand ingegeven waaruit ik de resultaten kon afleiden. Ik heb twee soorten motivaties onderzocht, namelijk de intrinsieke motivatie en de extrinsieke motivatie. De gemiddelde score voor de intrinsieke motivatie was 2,20 bij de eerste vragenlijst en 2,35 bij de tweede vragenlijst. Deze score is dus licht gestegen. Hieruit kunnen we afleiden dat de leerlingen de leerstof interessanter vinden en ze het dus leuker vinden om ermee bezig te zijn, als er tijdens de lessen gebruik gemaakt wordt van coöperatieve werkvormen. De gemiddelde score voor de extrinsieke motivatie was 2,82 bij de eerste vragenlijst en 2,65 bij de tweede vragenlijst. Deze score is dus licht gedaald. Hieruit kunnen we afleiden dat wanneer er gebruikgemaakt wordt van coöperatieve werkvormen de leerlingen minder gedreven zijn door een externe beloning zoals punten of goedkeuring van de leraar. Bij de resultaten van deze vragenlijsten kon je ook de RAI (Relative Autonomy Index) score berekenen. Een negatieve RAI-score betekent dus dat de leerlingen voornamelijk gecontroleerd gemotiveerd zijn (externe en geïntrojecteerde motivatie). Een positieve RAI-score betekent dat de leerlingen autonoom gemotiveerd zijn (geïdentificeerde en intrinsieke motivatie). De RAI-score bij de eerste vragenlijst was -0,69 en bij de tweede vragenlijst -0,04. We zien dus dat deze score gestegen is. Dat wil zeggen dat de leerlingen tijdens de lessen waarbij coöperatieve werkvormen gebruikt werden autonoom gemotiveerd waren. (Ryan, R. & Connell, J. (1989)). We kunnen dus concluderen dat dit onderzoek geslaagd is, maar ik wijs u erop dat u geen algemene conclusies kan trekken uit dit onderzoek. De populatie bestond uit 20 leerlingen. Dit is een te kleine steekproef om algemene conclusies te trekken uit dit onderzoek.
Choose an application
Om mijn studies aan hogeschool Vives Torhout in schoonheid af te sluiten heb ik een bachelorproef gemaakt over een veelbesproken thema in het secundair onderwijs, namelijk coöperatief leren. Als we aan het onderwijs denken, denken we uiteraard aan lesgeven. Dan zien de meeste personen een leerkracht die vooraan staat en zijn leerstof overbrengt aan de hand van uitleg en het stellen van vragen aan de leerlingen. Waar de meeste mensen echter niet aan denken is dat er talloze manieren bestaan om je leerstof als leerkracht over te brengen aan je leerlingen. Eén daarvan is coöperatief leren. Hierbij gaan leerlingen in kleine groepjes op een gestructureerde manier samenwerken aan een opdracht. Binnen de opdracht hebben ze allemaal een gemeenschappelijk doel. Met coöperatief leren zijn de leerlingen zelf verantwoordelijk voor hun eigen leren en dat van een groepsgenoot. Dit onderscheidt zich van de gekende groepswerken. De taak of opdracht is pas geslaagd wanneer iedereen individueel zijn eigen doel behaalt. Wanneer je dus een klassiek groepswerk vergelijkt met coöperatief leren, dan is het opvallendste verschil dat alle leerlingen hun best moeten doen om hun doel te bereiken. Ik ben mijn bachelorproef begonnen met een bronnenonderzoek. Dit om de nodige informatie te verzamelen over het begrip coöperatief leren. In dit onderzoek ben ik verschillende bronnen gaan raadplegen om alles hierover te weten te komen. Wat in elke bron elke keer terugkeerde zijn de kenmerken van coöperatief leren. Dit zijn vier essentiële kenmerken die aanwezig moeten zijn om aan coöperatief leren te kunnen voldoen in uw les. Deze kenmerken zijn namelijk: positieve wederzijdse afhankelijkheid, individuele aansprakelijkheid, directe interactie, gelijke en gelijktijdige deelname. Als u hierover meer wil weten verwijs ik u graag door naar mijn literatuurstudie, waar u ondertussen ook meer te weten kunt komen over het leereffect van coöperatief leren. Uit dit bronnenonderzoek ben ik mijn onderzoeksvraag beginnen opstellen. Ik heb gekozen om onderzoek te doen naar enerzijds de leerkrachten. Kennen hedendaagse leerkrachten het begrip coöperatief leren en wat vinden ze ervan? Anderzijds heb ik een onderzoek gedaan naar de beleving en de ervaring bij leerlingen als coöperatief leren wordt toegepast in de les. Wat vinden leerlingen daarvan? Hoe voelen ze zich hierbij? Steken ze meer op in de les? Op al deze vragen heb ik een antwoord proberen te vinden in mijn twee onderzoeken.
Listing 1 - 7 of 7 |
Sort by
|