Narrow your search

Library

KU Leuven (8)


Resource type

dissertation (8)


Language

Dutch (5)

English (3)


Year
From To Submit

2021 (8)

Listing 1 - 8 of 8
Sort by

Dissertation
De Invloed van Feedbacksignalen op de Instrumentele Extinctie van Vermijdingsgedrag: Een Pilootstudie.

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Succesvol vermijden leidt tot het uitblijven van schadelijke situaties, wat een gevoel van veiligheid oproept. Onderzoek toont aan dat ondanks de afwezigheid van gevaar, mensen en dieren onnodig blijven vermijden. Vermijdingsgedrag blijkt dus moeilijk uit te doven. Een mogelijke reden hiervoor is het gebrek aan feedback of het gevaar wel effectief is geweken. Onnodig vermijden is een hoofdkenmerk van angststoornissen. De vraag hoe we onnodige vermijding kunnen verminderen is dus belangrijk. Experimenten tonen aan dat wanneer feedbacksignalen uitblijven die voordien met het gevaar samengingen, het vermijdingsgedrag sneller afneemt. De precieze rol van feedbacksignalen in het versnellen van uitdoving van (onnodig) vermijdingsgedrag is echter nog niet volledig achterhaald. Mijn pilootstudie onderzocht daarom twee vragen: “Welke invloed heeft een feedbacksignaal op de uitdoving van vermijdingsgedrag?” en “Is er een verschil naargelang de betekenis (veiligheid of gevaar) die het feedbacksignaal verworven heeft?”. In de studie doorliepen 12 proefpersonen een acquisitie-, vermijdings- en extinctiefase. Tijdens de acquisitiefase werden vier figuren telkens acht keer aangeboden. Bij de helft van de aanbiedingen werd de figuur gevolgd door een elektrische prikkel samen met een feedbacksignaal (FS-threat; een hoge toon). Zonder prikkel volgde een ander feedbacksignaal (FS-safety; een lage toon). In de vermijdingsfase kon de prikkel vermeden worden door tijdens de aanbieding van de figuur op een knop te drukken. Bij twee figuren werd de vermeden prikkel vervangen door FS-threat, bij de twee andere figuren door FS-safety. Tijdens de extinctiefase werd zonder medeweten van de proefpersoon de prikkel niet meer aangeboden, waardoor vermijden onnodig werd. Bij de eerste twee figuren werd een figuur nog steeds gevolgd door FS-threat, bij de andere werd FS-threat weggelaten. Ook bij de twee laatste figuren werd een figuur nog steeds gevolgd door FS-safety en bij de andere niet. Door het feedbacksignaal wel of niet aan te houden tijdens de extinctiefase, werd de vraag naar de invloed van het feedbacksignaal onderzocht. De verwachting was dat proefpersonen minder vermijdingsgedrag stellen wanneer het feedbacksignaal uitblijft, wat op een versnelde uitdoving van vermijdingsgedrag duidt. Door het vermijdingsgedrag bij FS-threat en FS-safety te vergelijken in de extinctiefase, werd de vraag naar de betekenis van het feedbacksignaal onderzocht. FS-threat en FS-safety bieden respectievelijk informatie over ‘gevaar’ en ‘veiligheid’ doordat ze al dan niet samengaan met de prikkel. De verwachting was dat het feedbacksignaal het vermijdingsgedrag bekrachtigde via ofwel de beloning van veiligheid ofwel via de informatiewaarde van het aanhoudende gevaar. De resultaten van de ANOVA analyses met herhaalde metingen toonden geen significante versnelde uitdoving van het vermijdingsgedrag als het gevolg van het uitblijven van feedbacksignalen. Evenmin had de betekenis van het feedbacksignaal (gevaar of veiligheid) een significant effect. Desondanks werden er trends in de verwachte richting geobserveerd. Aangezien deze studie enkele belangrijke beperkingen kent, is voorzichtigheid geboden bij het interpreteren en generaliseren van de bevindingen. Mogelijke verklaringen van de resultaten worden besproken, alsook suggesties gegeven voor vervolgonderzoek naar de invloed van feedbacksignalen op de uitdoving van vermijdingsgedrag.

Keywords


Dissertation
Influence of personality variables on avoidance learning in students with eating disorder symptoms

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Eating disorders are a great cause of concern because of the high mortality rates. Furthermore, eating disorders like Anorexia Nervosa (AN) are highly prevalent in young females and very resistant to treatment. To find a treatment with higher success rates, we must develop a better understanding of the factors that underlie AN. AN shows high comorbidity with anxiety disorders, such as high levels of fear for food and weight gain and avoidance behaviors related to fear. A handful of studies have shown that the avoidance behaviors in anxiety disorders are related to fear-related processes (decrease in anxiety), but also to reward-related processes (i.e., relief). This study aims to investigate mechanisms underlying excessive avoidance behavior and the role of relief as a reinforcer of avoidance behavior in a high-risk population for AN, i.e., students with high score on Drive for Thinness. We examined if a positive relationship exists between Drive for Thinness (DT), Bulimia (B), Body Dissatisfaction (BD) and avoidance behavior and if a positive relationship exists between Drive for Thinness and relief pleasantness. We investigated 276 healthy participants who filled out the Eating Disorder Inventory-II (EDI-II) to establish their level of eating disorder symptoms. After that, they performed a modified version of a validated Avoidance and Relief Task. The experimental task consisted of two phases: (1) in the Pavlovian fear conditioning phase the participants learned which conditioned stimulus (CS) was followed by an unconditional stimulus (US), i.e., an aversive picture, and which CS was not. This phase was followed by (2) the avoidance phase, where the aversive picture could be omitted by clicking a red button after an avoidable CS (CS+av) but not after the unavoidable CS (CS+unav). The button press was also made available after a CS-, which is never followed by an US whether an avoidance action was executed or not. Avoidance, US-expectancy and relief pleasantness ratings were measured during the various phases of the task. Generalized Linear Mixed Model (GLMM) showed a significant relationship between the level of eating disorder symptoms and persistent avoidance behavior. However, Linear Mixed Model (LMM) analyses could provide no evidence for relief as a negative reinforcer of avoidance actions in individuals with elevated levels of eating disorder symptoms. To conclude, excessive and ineffective avoidance behavior exists in participants with subclinical eating disorder symptoms.

Keywords


Dissertation
Mesocorticolimbic brain connectivity at rest predicts subjective relief during threat omission: implications for Obsessive Compulsive Disorder

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Fear is a fundamental concept of our survival and is considered fundamental in order to adapt ourselves by avoiding possible threats. When a threat is successfully avoided, avoidance behavior is followed by a rewarding, better-than-expected outcome (positive prediction error) which can be related to relief. Relief can be seen as a rewarding stimulus and as a putative reinforcer of (maladaptive) avoidance behavior. Following the theory of reward-based learning, the neural processes of relief can be conceptualized by using the neurological model of the mesolimbic reward system and focusing on three seed regions (VTA, NAcc and vmPFC). Resting state MRI imaging is used to investigate whether these neural regions are functional connected to each during rest. Looking at the resting state functional connectivity can give a deeper insight on how these neural regions could be functional connected during task-induced relief. To investigate these relations, the resting-state functional connectivity is correlated to subjective feelings of relief, which are obtained during the avoidance relief task (ART). Knowing if these neural regions communicate with each other during rest and if they have a predictive value considering relief during task-related activity can have important clinical implications regarding treatment for patients with anxiety-related disorders. In the first experiment, healthy individuals are assigned to an avoidance relief task within an MRI-setting. Participants learned to avoid an aversive electrical stimulation to the wrist by pressing a button during a predictive visual cue. During successful omissions of the stimulation, participants rated how pleasantly relieved they felt. This was also done in a consecutive phase where stimulations were withheld rather than avoided. The correlational analyses between the neural seed regions are conducted by using CONN in SPM12 software. Subsequently, the significant functional connectivity is used in a correlational analysis with relief indices, which are computed by averaging and by taking the differential score of relief ratings and stimulation omitted skin conductance responses. Results showed subjective relief and a functional connectivity between VTA-NAcc and VTA-vmPFC. However, no functional connectivity was established between NAcc-vmPFC. Unfortunately, the functional connectivity could not be related to relief, indicating the possibility of other underlying mechanisms. Future research is necessary to investigate whether patients suffering from excessive avoidance behavior show more avoidance, experience more relief during this task and how this translates into the functional connectivity in the brain. This is still an ongoing study which is delayed because of the COVID-19 pandemic.

Keywords


Dissertation
Opluchting: het plezier in de afwezigheid van gevaar

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Hoewel opluchting weinig bestudeerd is, speelt het een belangrijke rol in theorieën rond vermijding. Huidig onderzoek bouwt verder op onderzoek van Willems en Vervliet (2021). Zij gingen dieper in op de aangenaamheid van opluchting door omissie (weglating). Om dit na te gaan maakten zij enkel gebruik van subjectieve metingen en huidgeleidingsresponsen, welke niet valentiegevoelig zijn. Huidig onderzoek tracht de aangenaamheid van opluchting door omissie fysiologisch te meten. Er worden twee hypotheses onderzocht in deze studie. Allereerst wordt nagegaan of omissie van een sterkere prikkel grotere opluchting genereert. Dit is in zekere mate een replicatie van de EVA-studie van Willems en Vervliet (2021). Een andere hypothese betreft of de aangenaamheid gekoppeld aan opluchting doorgegeven kan worden aan de neutrale stimuli die ermee geassocieerd zijn. De oogknipperreflex wordt gebruikt als fysiologische meting van de aangenaamheid van opluchting door omissie. Om de oogknipperreflex te meten zijn luide knallen nodig, waardoor de subjectieve rapportering van opluchting niet zo aangenaam zal zijn. De oogknipperreflex interfereert dus met wat we willen meten, namelijk de aangenaamheid van opluchting door omissie, vandaar wordt deze indirect gemeten. Het experiment bestaat daarom uit twee delen. In het eerste deel, tijdens de EVA-taak, kregen participanten informatie te zien over een elektrische prikkel die ze misschien zouden krijgen. Naast de probabiliteit (50%) kregen ze de intensiteit (onwaarneembaar, zwak, matig, sterk) van deze prikkel op een computerscherm te zien. Dit werd 60 keren herhaald in opeenvolgende proefbeurten. Wanneer de prikkel uitbleef konden we door middel van de huidgeleiding en subjectieve beoordelingen onderzoeken of opluchting toenam naarmate er een meer aversieve prikkel verwacht werd. Tijdens deze fase van het experiment werden initieel neutrale stimuli gekoppeld aan de verschillende intensiteitsniveaus van de elektrische prikkels, welke in het tweede deel van het experiment opnieuw getoond werden, wanneer de luide knallen gepresenteerd werden om startle te meten. Zo werd nagegaan of de aangenaamheid gekoppeld aan opluchting doorgegeven kon worden aan de neutrale stimuli die ermee geassocieerd waren. Dit werd gemeten door middel van de valentie, oogknipperreflex en arousal. Uit de analyses blijkt dat de omissie van een sterkere prikkel meer opluchting genereert, wat in lijn is met de bevindingen van Willems en Vervliet (2021). Tegen verwachting in vond ik geen evidentie voor opluchtingsleren, het leerverschijnsel dat het vermogen weergeeft om het einde of uitblijven van een aversieve gebeurtenis te associëren met een samenvallende stimulus. De aangenaamheid gekoppeld aan opluchting wordt niet noodzakelijk doorgegeven aan de neutrale stimuli die ermee geassocieerd zijn. In huidig onderzoek is de weerspiegeling van de aangenaamheid van opluchting door omissie dus niet steeds waarneembaar.

Keywords


Dissertation
Toetsing van de Robuustheid van Extinctie-, Vermijdings- en Generalisatie-Indexen toegepast in Vreesconditioneringsonderzoek

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Samenvatting Angststoornissen zijn de meest voorkomende groep van psychische stoornissen. Drie processen gerelateerd aan de ontwikkeling en in stand houding ervan zijn de extinctie, vermijding en generalisatie van vrees. Meer specifiek vertonen personen met een angststoornis beperkingen in de mate van extinctie, overmatige vermijding en overgeneralisatie. Hoewel deze drie processen al veelvuldig afzonderlijk onderzocht zijn in vreesconditioneringsonderzoek, werden ze nog nooit eerder samen onderzocht binnen eenzelfde steekproef. In deze masterproef werden voor elk van de drie processen verschillende indexen geïdentificeerd die informatie geven over de mate van extinctie, vermijding en generalisatie. Het doel hiervan was onderzoeken of de arbitraire keuze van een index een betekenisvolle invloed heeft op de bevindingen van een onderzoek of dat deze bevindingen, ongeacht de toegepaste index, robuust zijn. De verzamelde indexen werden hiervoor, met behulp van een geheel nieuwe dataset, met elkaar vergeleken aan de hand van een data multiverse analyse. In totaal namen 52 gezonde proefpersonen deel aan het driedelig onderzoek. Elk van de drie sessies ging van start met een Pavloviaanse vreesverwervingsfase waarna de proefpersonen één van de drie processen doorliepen (extinctie, vermijding, generalisatie). Doorheen elke fase van het onderzoek werden de OP-verwachting, de huidgeleiding en de startle respons gemeten. Voor de data multiverse analyse werd gebruik gemaakt van twee verschillende statistische analyses. Voor de indexen die gemiddelden vergelijken werd een one-way repeated measures ANOVA gebruikt, voor de indexen met maar één resultaat werd een correlatieanalyse gebruikt. Per proces (extinctie, vermijding, generalisatie) werden de indexen vervolgens berekend voor de drie verschillende vreesmetingen (OP-verwachting, huidgeleiding, startle probe) en met elkaar vergeleken. Eerst en vooral was het opvallend dat er vooral voor de extinctie en extinctie retentie een grote variëteit bestaat in de manier waarop de indexen berekend worden. Dit wijst op een gebrek aan consensus over welke index het best de mate van extinctie en extinctie retentie operationaliseert. Verder bleek uit de resultaten van de one-way repeated measures ANOVA dat de verschillende indexen voor de extinctie, extinctie retentie, vermijding en generalisatie van vrees robuust zijn. Uit de resultaten van de correlatieanalyses voor de extinctie en extinctie retentie indexen bleek echter dat er een zeer groot bereik (geen verband tot zeer sterk verband) van correlaties is tussen de verschillende indexen. Samen suggereren deze bevindingen dat de verschillende indexen voor extinctie en extinctie retentie in mindere mate robuust zijn dan de indexen voor vermijding en generalisatie. In deze masterproef wordt echter geen betoog gevoerd over het feit dat deze indexen al dan niet toegepast mogen worden. Wel wordt er gepleit voor consensus over welke indexen het best de extinctie, extinctie retentie, vermijding en generalisatie van vrees operationaliseren.

Keywords


Dissertation
De invloed van context op persisterende vermijding

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Exposuretherapie is een veel gebruikte behandeling voor angststoornissen. Vaak is een terugkomst zichtbaar van zowel angst (het renewal-effect) als vermijdingsgedrag (persisterende vermijding) na deze behandeling. De terugkomst van angst en vermijding samen beperkt de mogelijkheid tot verdere extinctie. Hierdoor is herval mogelijk. Om deze reden is het voornaam onderzoek te doen naar de mechanismes achter de renewal van angst en van vermijding. Dit onderzoek focust zich op de persisterende vermijding na extinctie. Het voornaamste doel van deze studie was de invloed van de context op persisterende vermijding na extinctie met responspreventie te onderzoeken aan de hand van een experiment. Daarnaast probeerde dit onderzoek de samenhang tussen individuele verschillen (ervaren aangenaamheid van opluchting, stresstolerantie en intolerantie van onzekerheid) en persisterende vermijding te onderzoeken. Vijfenveertig gezonde participanten doorliepen deze studie. De participanten vulden bij aanvang van de studie enkele vragenlijsten in die peilden naar individuele verschillen in trekangst, stresstolerantie en intolerantie van onzekerheid. De participanten waren verdeeld over twee groepen, groep AAAB en groep ABBA. Het eigenlijke experiment bestond uit een pavloviaanse conditioneringsfase waarbij drie voorwaardelijke prikkels (VP) namelijk drie gekleurde lampen, al dan niet geassocieerd werden met een onvoorwaardelijke prikkel, een milde elektrische schok. Een van deze VP’s ging nooit gepaard met een schok (VP-), een andere VP ging gepaard met een schok maar deze schok kon in bepaalde fases uitblijven na de vermijdingsrespons (VP+v) en tot slot ging een VP tijdens de leerfases altijd gepaard gaan met een schok (VP+ov). Tijdens de vermijdingsleerfase leerden participanten dat ze de schok voor VP+v konden vermijden door het gebruik van een drukknop. Beide groepen bevonden zich voor de eerste twee fases in dezelfde context (context A). Daarna volgde een extinctiefase met responspreventie waarbij er geen mogelijkheid tot vermijdingsgedrag bestond en geen schokken aangeboden werden. Tijdens de extinctie bevonden de twee groepen zich voor het eerst in een verschillende context, voor groep AAAB was deze context gelijk aan de conditioneringscontext (context A) terwijl groep ABBA zich in een nieuwe context bevond (context B). Nadien werd de mate van persisterende vermijding getest, eerst in de extinctiecontext daarna in de andere context. Doorheen de studie dienden participanten na het uitblijven van een schok aan te geven hoe aangenaam ze de opluchting ervaarden. Na elke fase gaven participanten aan in welke mate ze de schok verwachtten na het zien van elke voorwaardelijke prikkel. De huidgeleidingsrespons van de participanten werd gemeten doorheen de studie. Uit dit onderzoek blijkt dat na extinctie met responspreventie de hernieuwde mogelijkheid tot vermijding leidt tot persisterende vermijding tenzij de context uitsluitend met extinctie geassocieerd werd. Daarnaast werd geen samenhang gevonden tussen de ervaren aangenaamheid van opluchting en persisterende vermijding. Verder toonde zich geen samenhang tussen stresstolerantie en persisterende vermijding noch tussen de intolerantie van onzekerheid en persisterende vermijding. Vervolgonderzoek dient verder te zoeken naar individuele verschillen die een invloed hebben op persisterende vermijding.

Keywords


Dissertation
Opluchting en verwachting in vermijdingsleren bij angstpatiënten en gezonde personen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

‘Aangename’ opluchting na het uitblijven van een aversieve stimulus kan potentieel fungeren als een bekrachtiger van vermijdingsgedrag. Correlaties tussen de mate van opluchting en angstgerelateerde persoonlijkheidstrekken in recent onderzoek suggereren dat opluchtingsdynamieken een onderliggend mechanisme kunnen zijn van excessief, pathologisch vermijdingsgedrag. Er zijn echter weinig laboratoriumstudies voorhanden die rechtstreekse, eenduidige evidentie voor deze onderliggende mechanismen van vermijdingsleren bij angstpatiënten kunnen geven. Aan de hand van een vermijdingsleertaak werd bij angstige en gezonde personen onderzocht hoe vermijdingsleren, veiligheidsleren en bijhorende opluchtingsdynamieken verschillen. We verwachtten in deze vermijdingsleertaak meer vermijding bij angstpatiënten te zien. Voor de studie rekruteerden we 143 patiënten met een obsessief-compulsieve stoornis, paniekstoornis en post-traumatische stressstoornis (en een groep zonder angststoornis). In de vermijdingsleertaak voorspelden twee kleuren (VP+) van een afgebeeld lampje dat een aversieve foto (OP) zou volgen en een derde kleur niet (VP-). Nadien konden participanten op een knop drukken tijdens elke VP om de OP te vermijden, hoewel dit enkel voor één van de VP+’s werkte. De verwachting van de OP, het aantal vermijdingsresponsen en de mate van ‘aangename’ opluchting na het uitblijven van de OP werden doorheen het experiment geregistreerd. Naar verwachting stelden angstgroepen meer vermijdingsgedrag na de VP- dan gezonde groepen, én was de gerapporteerde opluchting hierbij hoger. Daarnaast bleken angstgroepen een hogere verwachting van de OP te hebben in condities met de VP- en de vermijdbare VP+. Deze resultaten suggereren een versterkt vermijdingsleren en een verzwakt veiligheidsleren bij angstige personen in vergelijking met gezonde controlepersonen. Ook liggen de resultaten in lijn met de veronderstelling dat ‘aangename’ opluchting kan fungeren als bekrachtiger van vemijdingsgedrag.

Keywords


Dissertation
The Mystery of Unexpected Panic Attacks: A Narrative Review

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Panic attacks are still a little bit of a mystery. Of course, these attacks can occur expectedly, but often people say they experience the attacks as coming out-of-the-blue. Seemingly no threatening stimulus or dangerous event is encountered, and the panic attack seems to come unexpectedly. Interoceptive conditioning plays a crucial role within panic disorder, especially with unexpected attacks. But what can explain those unexpected attacks? Can the assumption be made that interoceptive conditioning occurs without consciousness? However, research has mostly focused on exteroceptive relationships and unconscious learning is sparse in exteroceptive conditioning, making the assumption of unconscious interoceptive learning questionable. In a panic attack, however, the stimuli are usually interoceptive, which nevertheless raises the question of whether, in that type of conditioning, learning might occur unconsciously. In this thesis, I investigate the current evidence on unconscious fear learning in interoceptive conditioning within the context of panic disorder. For that purpose, I discuss the distinction between dual-process theory (which claims that learning can happen unconsciously, in addition to consciously) and single-process theory (which claims that conscious propositional knowledge is always needed for associative learning). I will use a qualitative narrative review method to broadly summarize the literature relevant to this topic. I will then apply the single-process versus dual-process theory debate to the domain of interoceptive conditioning, in order to evaluate whether unconscious interoceptive conditioning could explain out-of-the-blue panic attacks as they occur in panic disorder. I take as a starting point the conditioning model of panic disorder by Bouton and colleagues (2001). Then, I evaluate the claim about unconscious conditioning and compare these with recent findings. Evidence for unconscious learning is often criticized for not using proper awareness measurements and some validity criteria have been made up that should be considered when measuring consciousness. Therefore, in the second part, recent empirical evidence for unconscious interoceptive learning is examined to see whether awareness measurements meet those criteria. Results show that most criteria are not met and therefore the existence of unconscious interoceptive conditioning remains questionable. It thus remains unclear how out-of-the-blue panic attacks can be explained. Therefore, in the last part of the thesis, I evaluate whether the single-process theory based on propositional learning could explain unexpected panic attacks. I conclude that evidence for unconscious interoceptive learning is currently lacking and that the single-process theory is a viable candidate to explain the occurrence of unexpected panic attacks. I end the thesis with a detailed proposal for an interoceptive conditioning experiment that takes into account the validity criteria for measuring consciousness (in appendix). It is my hope that this could help in unraveling the mystery of unexpected panic attacks, which is a major cause of suffering for patients with panic disorder.

Keywords

Listing 1 - 8 of 8
Sort by