Narrow your search

Library

KU Leuven (4)


Resource type

dissertation (4)


Language

Dutch (4)


Year
From To Submit

2020 (4)

Listing 1 - 4 of 4
Sort by

Dissertation
De perceptie van cognitief begaafde kinderen door leeftijdsgenoten: Een experimentele studie
Authors: --- --- ---
Year: 2020 Publisher: Leuven KU Leuven. Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Hoogbegaafdheid is een veelbesproken onderwerp in de wetenschappelijke literatuur. Eerder onderzoek onderzocht de percepties van leerkrachten rond hoogbegaafdheid en suggereert dat deze hoogbegaafdheid associëren met sociaal-emotionele tekorten, wat in de literatuur de disharmoniehypothese wordt genoemd. In huidig onderzoek wordt de vraag gesteld of ook onder leerlingen dergelijke negatieve stereotypes m.b.t. hoogbegaafdheid bestaan, in het bijzonder wat betreft hun persoonlijkheid, sociale competentie en sociale acceptatie. Dit werd nagegaan aan de hand van vignetten; korte beschrijvingen van hypothetische leerlingen die verschillen naargelang de toegewezen conditie. Er zijn verschillen in begaafdheidsniveau (hoogbegaafd, erg slim, gemiddeld begaafd) en geslacht (jongen, meisje), resulterende in zes verschillende condities. Een eerste onderzoeksvraag die hierbij gesteld wordt is of leerlingen beschreven als hoogbegaafd/erg slim anders beoordeeld worden in termen van persoonlijkheid, sociale competentie en sociale acceptatie. In een tweede onderzoeksvraag wordt nagegaan of er een verschil is wanneer de hypothetische leerling als 'hoogbegaafd' dan wel 'erg slim' wordt omschreven. Ook verschillen in percepties wat betreft geslacht van de hypothetische leerling worden nagegaan. Tot slot wordt ook onderzocht of het academisch zelfconcept van de beoordelende leerling een modererend effect heeft op de manier waarop hoogbegaafde/erg slimme leerlingen worden gepercipieerd. Deze onderzoeksvragen werden onderzocht door middel van ANOVA's om hoofd- en interactie-effecten te kunnen nagaan. Huidig onderzoek vindt geen significante verschillen voor sociale competentie en sociale acceptatie. Wat betreft persoonlijkheid worden hoogbegaafde en erg slimme leerlingen als meer zorgvuldig gepercipieerd, en hoogbegaafde leerlingen als meer open voor nieuwe ervaringen. Er werd dus geen bevestiging gevonden voor de disharmoniehypothese onder leerlingen. Er werd bovendien geen evidentie gevonden voor een modererend effect van academisch zelfconcept van de beoordelende leerling op hun perceptie van een hoogbegaafde/erg slimme leerling.

Keywords


Dissertation
Het belang van de thuisomgeving voor de schoolse autonome motivatie bij cognitief begaafde leerlingen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Begaafde leerlingen uit het middelbaar onderwijs blijken minder schoolse autonome motivatie te vertonen in vergelijking met gemiddeld presterende leerlingen. Daarnaast wordt er bij begaafde leerlingen vaak naar de schoolse motivatie gekeken om onderpresteren te verklaren. Naast de schoolomgeving, heeft ook de thuisomgeving een bepalende rol in het tot stand brengen van schoolse autonome motivatie bij begaafde leerlingen. Men veronderstelt dat de sociaal economische status (SES) ,autonomie-ondersteuning en het academisch thuisklimaat hierin een bepalende rol spelen. Deze masterproef maakt gebruik van de data uit de vragenlijsten van het TALENT-onderzoek. De steekproef bestaat uit 364 leerlingen (en hun ouders ) uit het eerste jaar van de A-stroom. Deze leerlingen behaalden een score van 120 op de CoVat CHC-test. Ten eerste worden de effecten van autonomie ondersteunend opvoeden en het academisch thuisklimaat op autonome motivatie nagegaan via een lineaire regressieanalyse. Volgens onderzoek zijn deze kenmerken van de thuisomgeving voorspellend voor de autonome motivatie. Daarnaast wordt het verband tussen SES (het hoogst behaalde onderwijsniveau en het gemiddeld inkomen) enerzijds en autonomie-ondersteuning en het academisch thuisklimaat anderzijds onderzocht aan de hand van een lineaire regressieanalyse. Verschillende onderzoeken stellen dat SES samenhangt met autonomie ondersteunend opvoeden en het academisch thuisklimaat. Vervolgens wordt aan de hand van mediatieanalyses onderzocht of het hoogst behaalde onderwijsniveau en het gemiddeld inkomen een indirect effect uitoefenen op de autonome motivatie via autonomie ondersteunend opvoeden en het academisch thuisklimaat. Binnen deze drie onderzoeksdoelen worden er steeds afzonderlijke analyses uitgevoerd voor de leerlingen- en ouderrapportages van autonomie-ondersteuning. Door meerdere respondenten te integreren in het onderzoek wordt de opvoedingsvariabele op een accuratere manier weergegeven. Dit geeft de mogelijkheid om verschillen in de perceptie van autonomie-ondersteuning tussen de twee respondenten te exploreren. Tenslotte worden verschillen in autonomie ondersteunend opvoeden tussen moeder en vader, en de mogelijk verschillende effecten hiervan op autonome motivatie exploratief onderzocht. De resultaten van deze masterproef tonen aan dat het academisch thuisklimaat bijdraagt aan de autonome motivatie, terwijl autonomie ondersteunend opvoeden enkel de autonome motivatie voorspelt indien gerapporteerd door de leerling. In het algemeen blijkt SES geen voorspeller te zijn van autonomie ondersteunend opvoeden, maar wel van het academisch thuisklimaat. Aansluitend toonden de mediatieanalyses aan dat het academisch thuisklimaat en autonomie ondersteunend opvoeden geen mediatoren zijn in de relatie tussen SES en autonome motivatie. Tenslotte vertonen moeders meer autonomie-ondersteuning als vaders. Hierbij aansluitend blijkt dat enkel autonomie ondersteunend opvoeden door de moeder een voorspeller is van de autonome motivatie.

Keywords


Dissertation
Conformisme bij cognitief begaafde leerlingen uit de eerste graad secundair onderwijs in Vlaanderen
Authors: --- --- --- ---
Year: 2020 Publisher: Leuven KU Leuven. Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Cognitieve begaafdheid wordt in de het dagelijks leven regelmatig geassocieerd met negatieve uitkomsten op sociaal en academisch vlak. Ook in de wetenschappelijke literatuur wordt het sociaal en academisch functioneren van begaafde leerlingen niet louter positief beschreven. Sommige kwalitatieve studies tonen bijvoorbeeld aan dat verschillende begaafde jongeren het gevoel hebben dat hun begaafdheid nadelig is voor hun sociale relaties. Het is mogelijk dat die begaafde jongeren sociale acceptatie bij hun klasgenoten proberen te bekomen door te conformeren aan de klasgroep, waardoor ze risico lopen om te onderpresteren. Deze masterproef onderzoekt conformisme bij cognitief begaafde leerlingen uit het eerste jaar secundair onderwijs in Vlaanderen. Daarbij wordt gebruikt gemaakt van de data uit de eerste wave van de TALENT-studie, een studie die kadert binnen project TALENT. Ten eerste gaan we door middel van een two-way ANOVA-analyse na of begaafde (120 ≤ IQ < 130), hoogbegaafde (IQ > 130) en gemiddeld begaafde (80 ≤ IQ < 120), leerlingen van elkaar verschillen op vlak van conformeren. Ten tweede onderzoeken we via een meervoudige regressieanalyse enkele mogelijke predictoren van conformeren bij cognitief begaafde leerlingen (IQ > 120), zoals geslacht, gepercipieerde klasnorm t.a.v. studiegerichtheid, gepercipieerde sociale acceptatie en sociale acceptatie beoordeeld door peers. Tot slot onderzoeken we of conformisme een voorspeller is van de gepercipieerde mate van onderpresteren (door de leerling zelf, de leerkracht en de ouders) bij begaafde leerlingen (IQ > 120). Dat doen we opnieuw aan de hand van een meervoudige regressieanalyse. De resultaten van deze masterproef toonden aan dat begaafde, hoogbegaafde en gemiddeld begaafde leerlingen niet van elkaar verschillen op vlak van conformeren. Verder bleek enkel de gepercipieerde sociale acceptatie van begaafde leerlingen een voorspeller van conformisme. Een lagere gepercipieerde sociale acceptatie hangt samen met een hogere mate van conformeren. Geslacht, gepercipieerde klasnorm t.a.v. studiegerichtheid en sociale acceptatie beoordeeld door leeftijdsgenoten bleken geen voorspellers van conformisme. Het verband tussen conformisme en gepercipieerde mate van onderpresteren werd enkel gevonden wanneer gepercipieerde mate van onderpresteren werd beoordeeld door de leerling. Begaafde leerlingen die hogere scores behalen op conformeren, vinden over het algemeen van zichzelf dat ze meer onderpresteren. Toekomstig onderzoek kan nagaan of bepaalde subgroepen van begaafde leerlingen een groter risico lopen op conformeren en bijgevolg ook onderpresteren. Bovendien kan verder in kaart gebracht worden welke oorzaken mogelijk aan de basis liggen van conformisme en hoe ernstig de gevolgen van conformeren zijn voor het onderpresteren van die leerlingen.

Keywords


Dissertation
Peerpercepties van het psychosociaal functioneren van hoogbegaafde en erg slimme kinderen: Een experimentele studie

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

In de media bestaat de stereotype visie dat hoogbegaafde jongeren, slim maar sociaal onbekwaam zijn. Ook onder leerkrachten bestaat dit vooroordeel. Studies omtrent leerkrachtpercepties tonen namelijk aan dat leerkrachten de neiging hebben om hoogbegaafde leerlingen minder positieve sociaal-emotionele eigenschappen toe te kennen dan gemiddeld begaafde leerlingen. Nochtans zijn er vaak geen verschillen op sociaal-emotioneel vlak tussen hoogbegaafden en gemiddeld begaafden. De huidige studie bouwt hierop voort, maar gaat op zoek naar de percepties van peers. Meer bepaald wordt onderzocht of peers eveneens negatieve percepties hebben over het sociaal-emotioneel functioneren van hoogbegaafde medeleerlingen. Deze masterproef had als doel om na te gaan of peers hoogbegaafde of erg slimme medeleerlingen negatiever percipiëren dan gemiddeld begaafde medeleerlingen. Zowel persoonlijkheid als sociale competentie werden bevraagd. Ook werd nagegaan of peers hun hoogbegaafde of erg slimme klasgenoten minder sociaal accepteren dan gemiddeld begaafde klasgenoten. Onderlinge verschillen tussen peers die beschreven werden als 'hoogbegaafd' versus 'erg slim' werden ook onderzocht. Ten slotte werd er onderzocht of de studiegerichtheid van de respondent een rol speelt in de beoordeling van de persoonlijkheid, de sociale competentie en in de sociale aanvaarding. Het onderzoek gebeurde aan de hand van vignetten waarin we een korte beschrijving gaven van een hypothetisch kind. De beschrijving verschilde qua begaafdheidsniveau (even slim als andere kinderen van je leeftijd, erg slim in vergelijking met andere kinderen van je leeftijd of hoogbegaafd) en geslacht (jongen of meisje). Nadat de leerlingen de vignetten hadden gelezen, werd aan hen gevraagd om vragenlijsten in te vullen over het hypothetische kind. De resultaten tonen aan dat peers geen negatievere percepties hadden van erg slimme en hoogbegaafde klasgenoten wat betreft de persoonlijkheid en de sociale competentie in vergelijking met gemiddeld begaafden. Peers kenden daarentegen zelfs een positief kenmerk toe aan hoogbegaafden, namelijk dat ze zorgvuldiger zijn dan gemiddeld begaafde leerlingen. Verder bleek dat peers hoogbegaafde of erg slimme leerlingen niet minder accepteerden dan gemiddeld begaafde medeleerlingen. Bovendien resulteerde een lagere studiegerichtheid niet in een negatievere perceptie en acceptatie t.a.v. hoogbegaafde en erg slimme leerlingen in vergelijking met gemiddeld begaafde kinderen. Er werd eveneens weinig evidentie gevonden voor een ander beeld over erg slimme kinderen dan over hoogbegaafde kinderen. Het enige gevonden verschil was dat hoogbegaafden als opener voor nieuwe ervaringen werden beoordeeld dan erg slimme kinderen. Tot slot werden er geen verschillen gevonden in de sociale acceptatie van erg slimme versus hoogbegaafde kinderen.

Keywords

Listing 1 - 4 of 4
Sort by