Listing 1 - 6 of 6 |
Sort by
|
Choose an application
In onze samenleving kampt 15% van de kinderen en jongeren met gedrags- en emotionele problemen. De ontwikkelingspaden naar deze gedrags- en emotionele problemen zijn multifactorieel bepaald. De laatste decennia is er meer en meer evidentie dat de gehechtheid van kinderen één van deze vele factoren zou kunnen zijn, die zowel een risico als een buffer kan zijn voor het ontwikkelen van problemen. In het huidige onderzoek werden er twee hypothesen onderzocht. (1) Er werd nagegaan of temperament, meer bepaald negatief affect, effortful control en surgency, een moderator zou zijn in de relatie tussen gehechtheid en gedrags- en emotionele problemen. (2) Er werd gekeken of de verschillende temperamentkenmerken een indicator van differential susceptibility zijn. Deze hypothesen werden onderzocht in een longitudinaal onderzoek met 152 lagere schoolkinderen en hun moeders. De onderzoeksvragen werden geanalyseerd met een hiërarchische meervoudige lineaire regressieanalyse en twee moderatoranalyses. Om te onderzoeken of de interactie-effecten de differential susceptibility hypothese reflecteerden, werd met drie testen nagegaan of deze voldeden aan aanbevelingen van Roisman et al. (2012). In de resultaten vonden we enige evidentie voor de eerste hypothese. Surgency is een moderator in de relatie tussen (angstige en vermijdende) gehechtheid en de gedrags- en emotionele problemen. Ten eerste ontwikkelen kinderen die minder angstig gehecht zijn meer problemen als ze hoog scoren op surgency, maar minder problemen als ze laag scoren op surgency. Daarnaast ontwikkelen kinderen die meer angstig gehecht zijn, minder problemen als ze hoog scoren op surgency, maar meer problemen als ze laag scoren op surgency. Ten tweede ontwikkelen kinderen die hoog scoren op vermijdende gehechtheid en hoog scoren op surgency meer problemen, maar minder problemen als hoog scoren op surgency. Voor de kinderen die laag scoren op surgency is er geen verschil in problemen naargelang de score op vermijdende gehechtheid. Deze resultaten kunnen geïnterpreteerd worden vanuit de theorie over surgency en het ontwikkelen van problemen enerzijds en gehechtheid en het ontwikkelen van problemen anderzijds. In het huidige onderzoek werd er geen evidentie gevonden dat negatief affect en effortful control moderatoren zouden zijn in de relatie tussen gehechtheid en gedrags- en emotionele problemen. Voor de tweede hypothese werd er in het onderzoek geen evidentie gevonden. We kunnen niet concluderen dat surgency een indicator is van differential susceptibility omdat de gevonden interactie-effecten niet voldeden aan de noodzakelijke ‘for better and for worse’- assumptie van het differential susceptibility model.
Choose an application
De gehechtheidsrelatie tussen moeder en kind is een belangrijk thema in de ontwikkeling van kinderen. Deze gehechtheidsrelatie kan omschreven worden in termen van een cognitief script. In voorgaand onderzoek kreeg dit de naam Secure Base Script (SBS). Dit script ontstaat wanneer kinderen herhaaldelijk ervaren dat hun hechtingsfiguur zowel een secure base als een safe haven kan vormen. Kinderen leren een patroon over zorg en hulp en vormen op basis daarvan verwachtingen. Deze patronen over gehechtheid zijn in mindere mate omschreven voor de lagere schoolleeftijd, in tegenstelling tot de periodes ervoor en erna. Het huidig onderzoek kan dus een aanvulling vormen op bestaand onderzoek over de samenhang tussen consistente verwachtingen en het SBS op lagere schoolleeftijd. De huidige studie had als doel meer inzicht te verwerven in de samenhang tussen consistente verwachtingen over zorg en de ontwikkeling van een SBS. Er werd een longitudinale studie uitgevoerd met een steekproef van 152 kinderen die aan 3 testmomenten verspreid over de periode van een jaar deelnamen. Naast andere vragenlijsten, werd telkens data verzameld over consistente verwachtingen over zorg aan de hand van een dagboek en werd de Secure Base Script Test afgenomen. Vervolgens werd (1) de concurrente samenhang tussen SBS kennis en het al dan niet hebben van consistente verwachtingen over zorg en (2) de voorspellende waarde van consistente verwachtingen op de ontwikkeling van SBS kennis nagegaan. Dit laatste werd geanalyseerd door de ontwikkeling van SBS kennis enerzijds als continue en anderzijds als dichotome variabele te beschouwen. De resultaten boden geen evidentie voor de vooropgestelde hypotheses. Op basis van de data werd er geen concurrente samenhang gevonden tussen het al dan niet hebben van consistente verwachtingen over zorg en SBS kennis. Daarnaast kon het al dan niet hebben van consistente verwachtingen over zorg niet op een significante manier voorspellen of een lagere schoolkind SBS kennis ontwikkelde over de periode van één jaar. Er kunnen een aantal implicaties geformuleerd worden voor toekomstig onderzoek. Zo zou het onderzoek uitgevoerd kunnen worden bij een grotere, meer diverse steekproef met oog op generaliseerbaarheid. Verder zou onderzoek bij latere levensfases meer inzicht kunnen bieden omdat het SBS op lagere schoolleeftijd nog in ontwikkeling is. Onderzoek zou zich verder kunnen verdiepen in de samenhang tussen consistente verwachtingen en SBS kennis bij onveilig gehechte kinderen. Tot slot kan onderzocht worden of het hebben van SBS kennis bepaalt of iemand consistente verwachtingen heeft ten aanzien van zijn of haar hechtingsfiguur of niet.
Choose an application
Onderzoek toont aan dat gehechtheid een mediërende rol heeft in de relatie tussen opvoeding en gedrags- en emotionele problemen. Bovendien toont onderzoek aan dat een maternale depressie een invloed heeft op de gehechtheid alsook op de opvoedingsvaardigheden. Recent werd het secure base script voorgesteld als een belangrijk en relevant onderdeel van een veilige gehechtheid in de lagere schoolleeftijd. Het secure base script omvat de verwachtingen van het kind naar zijn of haar gehechtheidsfiguur in tijden van stress. Ondanks veelvuldig onderzoek gefocust is op de mediërende rol van gehechtheid, is er weinig aandacht in dergelijk onderzoek naar de rol van het secure base script. In het huidige onderzoek werd een mediatiemodel getoetst waarbij onderzocht werd of gehechtheid de relatie tussen opvoeding en gedrags- en emotionele problemen medieert. Bovendien werd nagegaan of een maternale depressie een moderator is van de relatie tussen opvoeding en gehechtheid. Om dit te onderzoeken werden 152 kinderen (Mleeftijd = 9.97, SDleeftijd = 0.77) en hun moeders onderzocht gedurende drie meetmomenten verspreid over een periode van één jaar. Verschillende testen en vragenlijsten peilden naar opvoedingsvaardigheden, gehechtheid, gedrags- en emotionele problemen en maternale depressie die gebruikt werden in de huidige studie. Om de hypotheses te toetsen werd gebruik gemaakt van PROCESS macro in SPSS. Huidig onderzoek kon niet aantonen dat gehechtheid, waaronder het secure base script, een (unieke) mediërende rol heeft in de relatie tussen opvoeding en gedrags- en emotionele problemen. Wel werd een uniek direct effect gevonden van opvoeding op T1 naar gedrags- en emotionele problemen op T3, wat impliceert dat meer positief opvoedgedrag samenhangt met een minder (sterke) stijging in gedrags- en emotionele problemen op T3 in vergelijking met T1. Dat maternale depressie een modererende rol heeft in de relatie tussen opvoeding en gehechtheid, kon niet worden bevestigd. Blijvend toekomstig onderzoek is nodig om het fenomeen verder uit te klaren, zowel in de lagere schoolleeftijd als op een later tijdstip, daar dit belangrijke indicaties kan bieden voor de klinische praktijk.
Choose an application
Choose an application
De gehechtheidsrelatie tussen moeder en kind is een belangrijk thema in de ontwikkeling van kinderen. Deze gehechtheidsrelatie kan omschreven worden in termen van een cognitief script. In voorgaand onderzoek kreeg dit de naam Secure Base Script (SBS). Dit script ontstaat wanneer kinderen herhaaldelijk ervaren dat hun hechtingsfiguur zowel een secure base als een safe haven kan vormen. Kinderen leren een patroon over zorg en hulp en vormen op basis daarvan verwachtingen. Deze patronen over gehechtheid zijn in mindere mate omschreven voor de lagere schoolleeftijd, in tegenstelling tot de periodes ervoor en erna. Het huidig onderzoek kan dus een aanvulling vormen op bestaand onderzoek over de samenhang tussen consistente verwachtingen en het SBS op lagere schoolleeftijd. De huidige studie had als doel meer inzicht te verwerven in de samenhang tussen consistente verwachtingen over zorg en de ontwikkeling van een SBS. Er werd een longitudinale studie uitgevoerd met een steekproef van 152 kinderen die aan 3 testmomenten verspreid over de periode van een jaar deelnamen. Naast andere vragenlijsten, werd telkens data verzameld over consistente verwachtingen over zorg aan de hand van een dagboek en werd de Secure Base Script Test afgenomen. Vervolgens werd (1) de concurrente samenhang tussen SBS kennis en het al dan niet hebben van consistente verwachtingen over zorg en (2) de voorspellende waarde van consistente verwachtingen op de ontwikkeling van SBS kennis nagegaan. Dit laatste werd geanalyseerd door de ontwikkeling van SBS kennis enerzijds als continue en anderzijds als dichotome variabele te beschouwen. De resultaten boden geen evidentie voor de vooropgestelde hypotheses. Op basis van de data werd er geen concurrente samenhang gevonden tussen het al dan niet hebben van consistente verwachtingen over zorg en SBS kennis. Daarnaast kon het al dan niet hebben van consistente verwachtingen over zorg niet op een significante manier voorspellen of een lagere schoolkind SBS kennis ontwikkelde over de periode van één jaar. Er kunnen een aantal implicaties geformuleerd worden voor toekomstig onderzoek. Zo zou het onderzoek uitgevoerd kunnen worden bij een grotere, meer diverse steekproef met oog op generaliseerbaarheid. Verder zou onderzoek bij latere levensfases meer inzicht kunnen bieden omdat het SBS op lagere schoolleeftijd nog in ontwikkeling is. Onderzoek zou zich verder kunnen verdiepen in de samenhang tussen consistente verwachtingen en SBS kennis bij onveilig gehechte kinderen. Tot slot kan onderzocht worden of het hebben van SBS kennis bepaalt of iemand consistente verwachtingen heeft ten aanzien van zijn of haar hechtingsfiguur of niet.
Choose an application
Het vertrouwen in de zorgfiguur is een belangrijk element van een veilige gehechtheidsrelatie. Het is van belang om te weten op welke manier een kind het gehechtheidsgerelateerd gedrag van de ouder interpreteert en of deze interpretaties de interacties met de zorgfiguur al dan niet beïnvloeden. In de huidige studie werd de samenhang tussen het zelfgerapporteerd vertrouwen van een lager schoolkind en de gehechtheidsgerelateerde gedragingen onderzocht. Verder werd onderzocht hoe de positieve en de negatieve interpretatiebiases van een kind samenhangen met de gehechtheidsgerelateerde gedragingen. Daarnaast werd de samenhang tussen de rapportagematen onderzocht. Voor deze studie zijn gehechtheidsgerelateerde gedragingen geobserveerd gedurende een stressinducerende taak. De onoplosbaarheid van de taak, de tijdsdruk en de vergelijking met leeftijdsgenoten zou stress bij kinderen induceren. Tijdens deze taak werden moeder-kindinteracties gecodeerd aan de hand van een micro-observatiesysteem (Middle Childhood Attachment Micro-Observation System). Zowel de gedragingen van de moeder als van het kind werden per interval van twee seconden gecodeerd. Dit systeem laat toe om gehechtheidsgedrag gedetailleerd te bekijken en moment-op-momentveranderingen vast te stellen. Bovendien maakt het gebruik van het MCAM het mogelijk om zowel de frequenties als de sequenties van de gedragingen in kaart te brengen. Het vertrouwen van de kinderen in de zorgfiguur werd gemeten aan de hand van een zelfrapportagevragenlijst (het vertrouwensschaal van de PIML). Door middel van de herkenningstaak werd nagegaan of een kind een meer positieve of een meer negatieve interpretatiebias ontwikkeld heeft. Alle data voor deze studie kwamen voort uit de pre-interventiefase uit de studie van Verhees et al. (2017). Dit databestand bestond uit honderd moeder-kindparen. De resultaten toonden geen significante samenhangen tussen de frequenties van de gehechtheidsgerelateerde gedragingen, het zelfgerapporteerd vertrouwen en de interpretatiebiases. Verder bleek uit de resultaten dat positief gedrag van het kind en samen puzzelen met de ouder elkaar vaker opvolgden indien het kind meer vertrouwen rapporteerde. Daarnaast volgden het positief gedrag van de ouder en alleen puzzelen elkaar vaker op indien het kind een meer positieve interpretatiebias heeft. Verder is vastgesteld dat het alleen puzzelen door het kind minder vaak op elkaar volgde bij kinderen met een meer negatieve interpretatiebias. Ten slotte werd tussen de rapportagematen geen significante samenhang vastgesteld.
Listing 1 - 6 of 6 |
Sort by
|