Listing 1 - 7 of 7 |
Sort by
|
Choose an application
Onderzoek naar gehechtheidsgedragingen in de interactie tussen ouders en kind tijdens de lagere schoolperiode en het ontwikkelen van codeersystemen om dit gehechtheidsgerelateerd gedrag te coderen werd meermaals uitgevoerd. Onderzoek naar interventies die dit gehechtheidsgerelateerd gedrag zouden kunnen beïnvloeden bleef echter uit. In deze masterproef gingen we de invloed van twee mogelijke interventies na. Hierbij werd onderzocht of Cognitieve Bias Modificatie (CBM) en oxytocine, al dan niet gecombineerd, gedragsveranderingen teweegbrachten bij moeder en/of kind in vergelijking met de controlegroep. Aan deze studie namen 100 kinderen van acht tot en met twaalf jaar samen met hun moeder deel. Tweehonderd videofragmenten van 180 seconden van de moeder-kind interactie tijdens een stressvolle taak, afkomstig uit het double-blind randomized controlled trial (RCT) onderzoek van Verhees et al. (2017), werden voor dit onderzoek gecodeerd. Per moeder-kind paar waren er twee videofragmenten waaronder één pre-interventie en één post-interventie. De microcodering van het gehechtheidsgerelateerd gedrag van zowel moeder als kind werd gebaseerd op het Middle Childhood Attachment Micro-observation system (MCAM; Sannen, 2015; Bodner, Bosmans, Sannen, Verhees, & Ceulemans, 2018). De gedragscoderingen van de moeder-kind interactie, zowel pre-interventie als post-interventie, werden vervolgens omgezet in frequentie- en sequentiematen. Hierna werden verschilscores voor de diverse gedragsmaten per moeder-kind paar berekend, waarbij de pre-interventie frequentie- en sequentiematen werden afgetrokken van de post-interventiematen. Voor de verdere analyse van gedragsveranderingen bij de interventiecondities (CBM-training, oxytocine en CBM + oxytocine) in vergelijking met de controlegroep werd gekozen voor independent samples t-testen. Uit de resultaten bleek dat de CBM-conditie geen significante verschillen in het gehechtheidsgerelateerd gedrag van moeder en kind teweegbracht. Bij de conditie waarin kinderen een oxytocine neusspray kregen toegediend, bleek sprake te zijn van meer samenhang en opeenvolging tussen positief gedrag van zowel de moeder als het kind. In de conditie waarin zowel CBM als oxytocine werd toegepast, bleek meer wederkerigheid tussen moeder en kind. De resultaten suggereren dat oxytocine en de combinatie van oxytocine en CBM aanzet geven tot gedragsveranderingen binnen de moeder-kind interactie. Voorzichtigheid is echter aangewezen bij de interpretatie van deze bevindingen omwille van kans op type-1 fouten. Grootschaliger onderzoek binnen een klinische populatie, met een statistische analyse aan de hand van een multivariate anova, wordt aangeraden voor verder onderzoek naar de gedragsmatige effecten van deze interventies.
Choose an application
De huidige studie ging na of het temperament van het kind en het opvoedingsgedrag van de moeder en de interactie tussen deze factoren samenhangen met gehechtheidsgedrag van het kind. Een belangrijke ontwikkelingstaak gedurende de lagere schoolleeftijd is minder afhankelijk worden van de ouder en autonomie verwerven. Tonen van meer autonomie en minder afhankelijkheidsgedrag naar de moeder, tijdens zorg interacties waarbij er nood is aan hulp, geeft bij lagere schoolkinderen indicatie voor veilig gehechtheidsgedrag. In dit onderzoek werd de mate van autonomie en afhankelijkheid geoperationaliseerd met behulp van een stresserende puzzel-taak die het kind met mogelijke hulp van de moeder moest oplossen. Dit puzzel-gedrag werd gecodeerd door middel van een micro-observatie systeem. Autonomie werd geoperationaliseerd als het kind dat er in slaagt om, na korte hulp van de moeder, verder alleen te puzzelen. Afhankelijkheid werd geoperationaliseerd als moeder en kind die samen blijven puzzelen waarbij het kind onvoldoende autonomie toont om alleen te puzzelen. Temperament van het kind en opvoedingsstijl van de moeder werden bevraagd aan de hand van vragenlijsten. Drie hypothesen werden opgesteld en onderzocht aan de hand van multiple regressie-analyses: (1) Op niveau van de opvoeding van de moeder verwachten we een positief verband tussen ondersteunende opvoeding en meer autonoom gedrag van het kind en een negatief verband met afhankelijkheidsgedrag van het kind (2) Op niveau van temperament van het kind verwachtten we dat meer ‘doelbewuste controle’, ‘sociale actiegerichtheid’ en ‘nood aan verbondenheid’ en minder ‘negatief affect’ samenhangt met meer autonoom gedrag en negatief met meer afhankelijkheidsgedrag en (3) De interactie ‘nood aan verbondenheid, sociale actiegerichtheid, doelbewuste controle vs ondersteunend opvoeden’ hangt positief samen met autonoom gedrag en negatief met afhankelijkheidsgedrag en de interactie ‘negatief affect vs. negatieve controle’ hangt positief samen met eerder afhankelijkheidsgedrag en negatief met eerder autonoom gedrag. Deze hypothesen werden nagegaan op een steekproef van 100 kinderen met hun moeders. De hypothesen werden in deze studie weerlegd. Wel bleek het negatief controlerend opvoedingsgedrag een positieve samenhang te vertonen met eerder afhankelijkheidsgedrag van het kind. Verder bleek dat de temperamentfactor ‘sociale actiegerichtheid een negatieve samenhang vertoont met eerder afhankelijkheidsgedrag van het kind. Als laatste werd gevonden dat de interactie tussen de temperamentfactor ‘nood aan verbondenheid’ en de opvoedingsstijl ‘negatieve controle’ negatief samenhangt met eerder afhankelijkheidsgedrag van het kind. Verder onderzoek en/of een replicatie is aangeraden wegens de beperkte ervaringen met het codeersysteem en beperking van het gehechtheidsgedrag tot puzzel-gedrag.
Choose an application
De huidige studie ging na of het temperament van het kind en het opvoedingsgedrag van de moeder en de interactie tussen deze factoren samenhangen met gehechtheidsgedrag van het kind. Een belangrijke ontwikkelingstaak gedurende de lagere schoolleeftijd is minder afhankelijk worden van de ouder en autonomie verwerven. Tonen van meer autonomie en minder afhankelijkheidsgedrag naar de moeder, tijdens zorg interacties waarbij er nood is aan hulp, geeft bij lagere schoolkinderen indicatie voor veilig gehechtheidsgedrag. In dit onderzoek werd de mate van autonomie en afhankelijkheid geoperationaliseerd met behulp van een stresserende puzzel-taak die het kind met mogelijke hulp van de moeder moest oplossen. Dit puzzel-gedrag werd gecodeerd door middel van een micro-observatie systeem. Autonomie werd geoperationaliseerd als het kind dat er in slaagt om, na korte hulp van de moeder, verder alleen te puzzelen. Afhankelijkheid werd geoperationaliseerd als moeder en kind die samen blijven puzzelen waarbij het kind onvoldoende autonomie toont om alleen te puzzelen. Temperament van het kind en opvoedingsstijl van de moeder werden bevraagd aan de hand van vragenlijsten. Drie hypothesen werden opgesteld en onderzocht aan de hand van multiple regressie-analyses: (1) Op niveau van de opvoeding van de moeder verwachten we een positief verband tussen ondersteunende opvoeding en meer autonoom gedrag van het kind en een negatief verband met afhankelijkheidsgedrag van het kind (2) Op niveau van temperament van het kind verwachtten we dat meer ‘doelbewuste controle’, ‘sociale actiegerichtheid’ en ‘nood aan verbondenheid’ en minder ‘negatief affect’ samenhangt met meer autonoom gedrag en negatief met meer afhankelijkheidsgedrag en (3) De interactie ‘nood aan verbondenheid, sociale actiegerichtheid, doelbewuste controle vs ondersteunend opvoeden’ hangt positief samen met autonoom gedrag en negatief met afhankelijkheidsgedrag en de interactie ‘negatief affect vs. negatieve controle’ hangt positief samen met eerder afhankelijkheidsgedrag en negatief met eerder autonoom gedrag. Deze hypothesen werden nagegaan op een steekproef van 100 kinderen met hun moeders. De hypothesen werden in deze studie weerlegd. Wel bleek het negatief controlerend opvoedingsgedrag een positieve samenhang te vertonen met eerder afhankelijkheidsgedrag van het kind. Verder bleek dat de temperamentfactor ‘sociale actiegerichtheid een negatieve samenhang vertoont met eerder afhankelijkheidsgedrag van het kind. Als laatste werd gevonden dat de interactie tussen de temperamentfactor ‘nood aan verbondenheid’ en de opvoedingsstijl ‘negatieve controle’ negatief samenhangt met eerder afhankelijkheidsgedrag van het kind. Verder onderzoek en/of een replicatie is aangeraden wegens de beperkte ervaringen met het codeersysteem en beperking van het gehechtheidsgedrag tot puzzel-gedrag.
Choose an application
Er bestaat een duidelijk verband tussen gehechtheid en de ontwikkeling van gedrags- en emotionele problemen. De lagere schoolleeftijd lijkt hiervoor een belangrijke ontwikkelingsperiode. Desondanks is er weinig bekend over welke mechanismen aan de grondslag liggen van de relatie tussen gehechtheid en het welbevinden van kinderen. Onderzoek wijst uit dat veilig gehechte kinderen een cognitief script ontwikkelen – het secure base script (SBS) – dat verwachtingen onderbouwt die vertrouwen in de beschikbaarheid en steun van hun ouders weergeven. Er is in de reeds veelomvattende literatuur rond gehechtheid nog weinig bekend over het verband tussen het SBS en gedrags- en emotionele problemen. In de huidige studie werd het verband tussen het SBS en gedrags- en emotionele problemen onderzocht bij 152 kinderen tussen 9 en 12 jaar oud. Hierbij werden twee deelhypotheses getoetst waarbij allereerst werd gekeken naar het verband tussen de kwaliteit van het SBS en gedrags- en emotionele problemen. Ten tweede werd het verband tussen de consistentie van SBS-gerelateerde verwachtingen en gedrags- en emotionele problemen nagegaan. De resultaten werden gekaderd in reeds onderzochte verbanden die in het huidig onderzoek ook zijn bekeken, namelijk meer gevalideerde gehechtheidsvragenlijsten die peilen naar angstige gehechtheid, vermijdende gehechtheid en vertrouwen in de moeder, elk in relatie tot gedrags- en emotionele problemen. Er bleek een verband tussen problemen gerapporteerd door het kind en angstige gehechtheid, vermijdende gehechtheid en vertrouwen in de moeder. Deze verbanden passen binnen kennis uit eerder onderzoek. Er werden echter geen verbanden gevonden tussen problemen gerapporteerd door de moeder en angstige gehechtheid, vermijdende gehechtheid en vertrouwen in de moeder. Dit kan mogelijk verklaard worden doordat er een discrepantie bestaat tussen in wat verschillende informanten rapporteren. Het verband tussen het SBS en gedrags- en emotionele problemen toont gemengde resultaten: de kwaliteit van het SBS hangt niet samen met gedrags- en emotionele problemen, maar meer consistente SBS-gerelateerde verwachtingen hangen wel samen met minder gedrags- en emotionele problemen, gerapporteerd door zowel moeder als kind. Deze discrepantie kan onder andere verklaard worden doordat de scores op de kwaliteit van het SBS erg homogeen waren en/of doordat kinderen tussen 9 en 12 nog geen compleet en uitgebouwd SBS ontwikkeld hebben. De gevonden resultaten kunnen daarnaast gekaderd worden in de dual process theorie, die stelt dat meetmethoden meer strategische of automatische processen en zo elk een eigen en elkaar aanvullend aspect van gehechtheid meten. Interessant voor toekomstig onderzoek is onder andere om het verband tussen het SBS en gedrags- en emotionele problemen longitudinaal te bekijken of om dieper te kijken naar het verschil tussen meer strategische en automatische processen binnen gehechtheid.
Choose an application
De gehechtheidsrelatie die ontstaat tussen kind en moeder is een bepalende factor voor de verdere ontwikkeling van het kind. De verwachtingen die het kind heeft over de beschikbaarheid van moeder in tijden van nood, zijn opgeslagen in een cognitief construct, genaamd het secure base script. Ondanks de traditionele visie dat deze secure base script-gerelateerde verwachtingen relatief stabiel zijn, is er recent evidentie gevonden voor de fluctuatie van deze verwachtingen over de tijd en over verschillende contexten heen. Er wordt dan ook gesproken van zowel trek- als toestandscomponenten binnen het secure base script. De aanwezigheid van dit script hangt vermoedelijk samen met veilige gehechtheid, wat maakt dat het belangrijk is om de verschillende componenten ervan in kaart te brengen. In de huidige studie is gekeken naar trekgehechtheid en het secure base script en hun samenhang met de dagelijkse fluctuatie van toestandsgehechtheid bij lagere schoolkinderen (N=152). Aan de hand van verschillende vragenlijsten en de Secure Base Script Test is het vertrouwen van kinderen in de beschikbaarheid van de zorg van hun moeder onderzocht. Daarnaast is er een online dagboek ontworpen om zicht te krijgen op de dagelijkse fluctuatie van toestandsgehechtheid bij deze kinderen. Er werd verwacht dat kinderen die hoger scoren op veilige trekgehechtheidsmaten, minder zouden fluctueren in hun toestandsgehechtheid over de dagen heen (1). Verder werd naar de samenhang tussen deze dagelijkse fluctuatie in toestandsgehechtheid en het optreden van conflicten gekeken, met de verwachting dat kinderen die hoger scoren op veilige trekgehechtheidsmaten, minder effect zouden ervaren van een conflict op hun toestandsgehechtheid (2). Bij het toetsen van deze hypothese werd er een onderscheid gemaakt tussen opgeloste en onopgeloste conflicten. De resultaten boden evidentie voor de eerst gestelde hypothese, namelijk dat kinderen die hoog scoren op veilige trekgehechtheidsmaten, minder fluctueren in hun toestandsgehechtheid over de dagen heen. Hierdoor werd er meer inzicht verworven in de samenhang tussen trek- en toestandsgehechtheid. Voor de tweede gestelde hypothese is gevonden dat fluctuaties in toestandsgehechtheid samenhingen met het ervaren van een onopgelost conflict, terwijl dat niet gold voor opgeloste conflicten. Kinderen die een onopgelost conflict met hun moeder ervaren, hadden diezelfde dag minder vertrouwen in hun moeder dan op dagen zonder onopgelost conflict. De relatie tussen het ervaren van een onopgelost conflict en een daling van vertrouwen bleek niet samen te hangen met hoe veilig gehecht kinderen waren op trekniveau. De tweede hypothese, dat het toestandsvertrouwen van meer veilig gehechte kinderen minder beïnvloed zou worden door het ervaren van een conflict, werd dus niet bevestigd.
Choose an application
Er bestaat een duidelijk verband tussen gehechtheid en de ontwikkeling van gedrags- en emotionele problemen. De lagere schoolleeftijd lijkt hiervoor een belangrijke ontwikkelingsperiode. Desondanks is er weinig bekend over welke mechanismen aan de grondslag liggen van de relatie tussen gehechtheid en het welbevinden van kinderen. Onderzoek wijst uit dat veilig gehechte kinderen een cognitief script ontwikkelen – het secure base script (SBS) – dat verwachtingen onderbouwt die vertrouwen in de beschikbaarheid en steun van hun ouders weergeven. Er is in de reeds veelomvattende literatuur rond gehechtheid nog weinig bekend over het verband tussen het SBS en gedrags- en emotionele problemen. In de huidige studie werd het verband tussen het SBS en gedrags- en emotionele problemen onderzocht bij 152 kinderen tussen 9 en 12 jaar oud. Hierbij werden twee deelhypotheses getoetst waarbij allereerst werd gekeken naar het verband tussen de kwaliteit van het SBS en gedrags- en emotionele problemen. Ten tweede werd het verband tussen de consistentie van SBS-gerelateerde verwachtingen en gedrags- en emotionele problemen nagegaan. De resultaten werden gekaderd in reeds onderzochte verbanden die in het huidig onderzoek ook zijn bekeken, namelijk meer gevalideerde gehechtheidsvragenlijsten die peilen naar angstige gehechtheid, vermijdende gehechtheid en vertrouwen in de moeder, elk in relatie tot gedrags- en emotionele problemen. Er bleek een verband tussen problemen gerapporteerd door het kind en angstige gehechtheid, vermijdende gehechtheid en vertrouwen in de moeder. Deze verbanden passen binnen kennis uit eerder onderzoek. Er werden echter geen verbanden gevonden tussen problemen gerapporteerd door de moeder en angstige gehechtheid, vermijdende gehechtheid en vertrouwen in de moeder. Dit kan mogelijk verklaard worden doordat er een discrepantie bestaat tussen in wat verschillende informanten rapporteren. Het verband tussen het SBS en gedrags- en emotionele problemen toont tegenstrijdige resultaten: de kwaliteit van het SBS hangt niet samen met gedrags- en emotionele problemen, maar meer consistente SBS-gerelateerde verwachtingen hangen wel samen met minder gedrags- en emotionele problemen, gerapporteerd door zowel moeder als kind. Deze discrepantie kan onder andere verklaard worden doordat de scores op de kwaliteit van het SBS erg homogeen waren en/of doordat kinderen tussen 9 en 12 nog geen compleet en uitgebouwd SBS ontwikkeld hebben. De gevonden resultaten kunnen daarnaast gekaderd worden in de dual process theorie, die stelt dat meetmethoden meer strategische of automatische processen en zo elk een eigen en elkaar aanvullend aspect van gehechtheid meten. Interessant voor toekomstig onderzoek is onder andere om het verband tussen het SBS en gedrags- en emotionele problemen longitudinaal te bekijken of om dieper te kijken naar het verschil tussen meer strategische en automatische processen binnen gehechtheid.
Choose an application
De gehechtheidsrelatie die ontstaat tussen kind en moeder is een bepalende factor voor de verdere ontwikkeling van het kind. De verwachtingen die het kind heeft over de beschikbaarheid van moeder in tijden van nood, zijn opgeslagen in een cognitief construct, genaamd het secure base script. Ondanks de traditionele visie dat deze secure base script-gerelateerde verwachtingen relatief stabiel zijn, is er recent evidentie gevonden voor de fluctuatie van deze verwachtingen over de tijd en over verschillende contexten heen. Er wordt dan ook gesproken van zowel trek- als toestandscomponenten binnen het secure base script. De aanwezigheid van dit script hangt vermoedelijk samen met veilige gehechtheid, wat maakt dat het belangrijk is om de verschillende componenten ervan in kaart te brengen. In de huidige studie is gekeken naar trekgehechtheid en het secure base script en hun samenhang met de dagelijkse fluctuatie van toestandsgehechtheid bij lagere schoolkinderen (N=152). Aan de hand van verschillende vragenlijsten en de Secure Base Script Test is het vertrouwen van kinderen in de beschikbaarheid van de zorg van hun moeder onderzocht. Daarnaast is er een online dagboek ontworpen om zicht te krijgen op de dagelijkse fluctuatie van toestandsgehechtheid bij deze kinderen. Er werd verwacht dat kinderen die hoger scoren op veilige trekgehechtheidsmaten, minder zouden fluctueren in hun toestandsgehechtheid over de dagen heen (1). Verder werd naar de samenhang tussen deze dagelijkse fluctuatie in toestandsgehechtheid en het optreden van conflicten gekeken, met de verwachting dat kinderen die hoger scoren op veilige trekgehechtheidsmaten, minder effect zouden ervaren van een conflict op hun toestandsgehechtheid (2). Bij het toetsen van deze hypothese werd er een onderscheid gemaakt tussen opgeloste en onopgeloste conflicten. De resultaten boden evidentie voor de eerst gestelde hypothese, namelijk dat kinderen die hoog scoren op veilige trekgehechtheidsmaten, minder fluctueren in hun toestandsgehechtheid over de dagen heen. Hierdoor werd er meer inzicht verworven in de samenhang tussen trek- en toestandsgehechtheid. Voor de tweede gestelde hypothese is gevonden dat fluctuaties in toestandsgehechtheid samenhingen met het ervaren van een onopgelost conflict, terwijl dat niet gold voor opgeloste conflicten. Kinderen die een onopgelost conflict met hun moeder ervaren, hadden diezelfde dag minder vertrouwen in hun moeder dan op dagen zonder onopgelost conflict. De relatie tussen het ervaren van een onopgelost conflict en een daling van vertrouwen bleek niet samen te hangen met hoe veilig gehecht kinderen waren op trekniveau. De tweede hypothese, dat het toestandsvertrouwen van meer veilig gehechte kinderen minder beïnvloed zou worden door het ervaren van een conflict, werd dus niet bevestigd.
Listing 1 - 7 of 7 |
Sort by
|