Narrow your search

Library

KU Leuven (13)


Resource type

dissertation (13)


Language

Dutch (12)

English (1)


Year
From To Submit

2018 (13)

Listing 1 - 10 of 13 << page
of 2
>>
Sort by

Dissertation
Het neurale rekennetwerk bij volwassenen met dyslexie: een DTI-studie

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Bestaande literatuur doet vermoeden dat er een verband is tussen fonologische verwerking en rekenen. Er is aangetoond dat personen met dyslexie zowel slechter scoren op taken van de fonologische verwerking als op bepaalde rekenkundige taken. Echter, informatie over de neurale correlaties van deze overlap ontbreekt. Het doel van deze studie is om te achterhalen of volwassenen met dyslexie verschillen van controlepersonen wat betreft het neurale netwerk dat de rekenkundige taken ondersteunt, en vooral die taken waarvoor fonologische processen nodig zijn. Om dit te onderzoeken, gebruikten we een diffusie tensor imaging (DTI) studie, waarin een groep van 29 personen met dyslexie werd vergeleken met een groep van 28 normale lezers. Beide groepen waren universiteitsstudenten tussen 18 en 32 jaar. Zij werden onderworpen aan een taak die het fonologisch bewustzijn meet en aan rekentaken, die verschilden in welke mate zij verband hielden met fonologische processen. De regions of interest, bilaterale gyrus angularis en intrapariëtale sulci, waren bepaald op een structureel T1-beeld aan de hand van FreeSurfer. In een volgende stap, bepaalden we de witte materiebanen die door deze regio’s passeren en overlappen met de arcuate fasciculus. Dit is een baan die berokken in bij zowel fonologische verwerking als bij rekenen. Per subject werd voor alle 4 de regio’s een index van de organisatie van witte materie (i.e. fractionele anisotropie) berekend. Er werd nagegaan of er significante correlaties waren tussen de verkregen witte stofbanen en de rekenkundige taken. Ten slotte werden aan de hand van een t-test voor onafhankelijke steekproeven de verschillen in de fractionele anisotropie tussen personen met dyslexie en controlepersonen vergeleken. Wat betreft de correlaties, werd een significante correlatie gevonden tussen de baan door de LAG en de vermenigvuldigingstaak, die werd opgelost via de fact retrieval strategie. De correlaties tussen de IPS en de taken opgelost met de procedurele strategie bleken niet significant. Er blijkt dus een verband te zijn tussen de LAG en de fact retrieval strategie. Er bleken geen significante te zijn tussen de twee groepen wat betreft de onderzochte hersenbanen.

Keywords


Dissertation
THE ROLE OF STATISTICAL LEARNING IN 9-YEAR OLD CHILDREN WITH DYSLEXIA
Authors: --- --- ---
Year: 2018 Publisher: Leuven KU Leuven. Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

When learning how to read, speech sounds need to be connected to letters, hence requiring good and well specified representations of speech sounds, and the ability to manipulate them. One of the predominant cognitive explanations of developmental dyslexia (DD) is that dyslexic readers display phonological problems that originate from underlying not-well specified phonological representations. This present study strives to partly decode to what extent statistical learning of speech sounds, i.e. the way we form phoneme categories by exposure to different distributions of phonetic units in the mother language, underlies the formation of phoneme representations in 19 dyslectic reading (DR) and 19 normal reading (NR) children. We examined if statistical learning of non-native phonemes took place, and if DR children displayed less of these learning derived developments after bimodal learning. Several reading related measures and a categorical perception task (CPT) of native sounds were assessed. In addition, to establish if children would learn to create phoneme categories based on statistical cues, they performed a CPT of non-native sounds before and after being exposed to a flow of non-native speech sounds according to a bimodal distribution. Findings revealed a group difference on the native CPT (with DR children performing worse than NR children) and DR children did not show any improvement in contrast to NR children on the post non-native CPT. These results may indicate that differential statistical learning underlies the impaired phonological representations that are observed in DR children. At the same time, the DR children did not perform worse than NR children on a phonemic awareness task, which was a somwhat unlikely finding that might indicate that our DR sample might not have been completely representative. Recommendations and implications for future studies are made. Keywords: developmental dyslexia, categorical perception, phoneme representations, statistical learning

Keywords


Dissertation
Statistisch leren van ongekende spraakklanken bij kinderen met dyslexie
Authors: --- --- ---
Year: 2018 Publisher: Leuven KU Leuven. Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Tegenwoordig wordt meer en meer uitgegaan van een multifactorieel, probabilistisch model voor dyslexie. Zo’n model gaat ervan uit dat een samenspel van elementen kan bijdragen tot het wel of niet optreden van dyslexie. Zo kunnen cognitieve en perceptuele vaardigheden hierbij een rol spelen. Bovendien kunnen omgevingsfactoren eveneens van belang zijn. In recent onderzoek wordt geduid op de relatie tussen statistisch leren en taalvaardigheden. Tevens zou statistisch leren een rol kunnen spelen bij de ontwikkeling van dyslexie. In deze masterstudie wordt onderzocht of statistisch leren een invloed heeft op het wel of niet ontwikkelen van dyslexie. Deze masterproef gaat na of statistisch leren waargenomen kan worden bij lezers uit het derde leerjaar. Daarnaast wordt onderzoek gedaan naar het verloop van statistisch leren. Hiervoor wordt gekozen om een dyslectische groep 9-jarigen te vergelijken met een controlegroep. Zo wordt nagegaan of verschil waargenomen wordt tussen de twee testgroepen wat betreft statistisch leren. Een laatste onderzoeksvraag gaat dieper in op de relatie tussen statistisch leren en lees- en taalvaardigheden. Aan de hand van taal- en leestesten wordt de leesvaardigheid in kaart gebracht. Daarna worden verschillende categorische perceptietaken gedaan. Zo wordt een taak gedaan die peilt naar de categorische perceptie eigen aan de moedertaal. Alsook een taak waarbij gewerkt wordt met Hindiklanken. Dit zijn spraakklanken die vreemd zijn aan de moedertaal van de proefpersonen. Deze taak wordt tweemaal gedaan. Tussen deze twee proeven zit een categorisatietraining. Zo wordt een pre- en posttest verkregen. Hiermee kan nagegaan worden of statistisch leren plaatsvindt. Om de categorische perceptietaken uit te voeren wordt gewerkt met een spraakklankcontinuüm. In deze studie worden alle proefpersonen geplaatst in een bimodale conditie. Uit de resultaten komt naar voor dat statistisch leren waargenomen wordt bij 9-jarige kinderen. Bovendien wordt verschil gevonden qua statistisch leren bij kinderen met een normale leesontwikkeling en dyslecten. Zo wordt bij de controlegroep statistisch leren opgemerkt in tegenstelling tot de kinderen met dyslexie. Nochtans wordt geen significant verschil waargenomen tussen de testgroepen wat betreft het verloop van statistisch leren. Bovendien worden geen significante relaties gevonden tussen de verschillende lees- en taalvaardigheden en statistisch leren.

Keywords


Dissertation
Neuroanatomische ontwikkeling bij dyslectische en typisch ontwikkelende lezers van kleuterschool tot vijfde leerjaar

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Tot op heden hebben we nog geen goed inzicht in de specifieke oorzaak van dyslexie. Om die te achterhalen hebben we ons in deze thesis gericht op onderzoek bij prereaders (kinderen die nog geen formele leesinstructie hebben gekregen) met een familiaal risico op dyslexie. We keken meer bepaald naar hun grijze materie-volume (GMV), bij specifieke hersenregio’s van het leesnetwerk voor en na de aanvang van het lezen, en hoe dit verhoudt tot een ontwikkeling bij typisch ontwikkelende lezers. Het onderzoeken van prereaders biedt de mogelijkheid om vaardigheden en anatomie gerelateerd aan het lezen te onderzoeken vooraleer het eigenlijke leesproces begonnen is, zodat eventuele afwijkingen niet verklaard kunnen worden als zijnde een gevolg van leeservaringen. Specifiek focust deze thesis zich op de ontwikkeling van GMV in hersenregio’s gerelateerd aan lezen bij dyslectische (DL) en typisch ontwikkelende lezers (TL). Er zijn slechts enkele studies bij deze jonge populatie verricht die bovendien inconsistente bevindingen hebben opgeleverd over de neuroanatomische afwijkingen die gepaard gaan met dyslexie. Er ontbreekt ook informatie over de neurale ontwikkeling van DL en TL. Voor deze thesis zijn er beeldvormingsgegevens verzameld van kinderen vóór en na de aanvang van de leesinstructie (in de kleuterklas en het vijfde leerjaar). Aangezien we werkten met jonge kinderen, moest er rekening gehouden worden met enkele methodologische problemen. Zo kon er sprake zijn van bewegingsartefacten op de MRI-beelden ten gevolge van beweging tijdens het scannen. Ten tweede verschilt de anatomie van een kinderbrein van de template waarop het door ons gebruikte verwerkingsprogramma (FreeSurfer) zich baseert (deze template is geconstrueerd a.d.h.v. volwassen hersenen). De beelden werden beoordeeld op beweging. Uit onze analyses blijkt dat er verschillen zijn in GMV vóór en na aanvang van de leesinstructie, namelijk een toename in de inferieure pariëtale regio en een afname in de pars opercularis. Wanneer DL vergeleken worden met TL, blijkt dat DL een kleiner GMV hebben in de fusiforme en inferieure temporale regio en pars opercularis. Deze structurele afwijkingen zijn daarenboven al aanwezig voor de aanvang van de leesinstructie en constant over de tijd. Er is ook een invloed van beweging op de GMV in bijna alle hersenregio’s; beweging zorgde voor een onderschatting van het GMV. Hoe beweging onze resultaten (met betrekking op het verschil in GMV tussen TL en DL) exact heeft beïnvloed, dient nog verder onderzocht te worden. Deze studie bij prereaders biedt nieuwe inzichten in het onderzoek naar de oorzaak van dyslexie; o.a. dat structurele afwijkingen in GMV bij DL reeds aanwezig zijn vóór aanvang van de leesontwikkeling. Bij DR bleken constante verschillen in GMV t.o.v. TR. De studie geeft een aanzet naar volgend onderzoek.

Keywords


Dissertation
Onderzoek naar de lees -, taal - en rekenvaardigheden van tienjarige Nederlandstalige kinderen met (een familiaal risico op) dyslexie

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Dyslexie is een leerstoornis waarbij hardnekkige lees- en/of spellingsproblemen optreden, ondanks adequate instructie, die niet te wijten zijn aan een beperkte intelligentie of andere beperkingen. De leerstoornis komt voor in 3-7% van de populatie. Echter, wanneer de persoon een eerstegraads familielid heeft met dyslexie, stijgt dit risico naar 30-50%. Algemeen aanvaardt men een fonologisch deficit als oorzaak van dyslexie. Hier is echter nog veel onenigheid over. In de longitudinale studie van DYSCO (DYSlexia research COllaboration KU Leuven), waar deze masterproef deel van uitmaakt, probeert men meer inzicht te verkrijgen in de onderliggende oorzaak van dyslexie. De kinderen uit deze longitudinale studie zijn geboren in 2006 en zitten grotendeels in het vijfde leerjaar. Verschillende gedragsmatige taken werden afgenomen voor ons onderzoek, nl. cognitieve testen, lees/spellingstaken, een reken- en een taaltaak. Het afnemen van deze testen gebeurde op lagere scholen doorheen heel Vlaanderen. In deze masterproef bespreken we eerst en vooral een aantal theorieën rond de oorzaak van dyslexie. Vervolgens gaan we in op het samen voorkomen van dyslexie met dyscalculie en taalproblemen. Voor ons onderzoek willen we nagaan of een familiaal risico op dyslexie eveneens een risicofactor is voor het krijgen van dyscalculie, wat zou kunnen wijzen op een gedeelde onderliggende genetische risicofactor. Verder willen we onderzoeken welke cognitieve vaardigheden gelinkt kunnen worden aan lezen, spellen, rekenen en taal. Hierbij willen we onderzoeken of kinderen met dyslexie significant verschillend scoren op deze schoolse vaardigheden dan kinderen zonder dyslexie, al dan niet met een familiaal risico. Uit de resultaten kunnen we besluiten dat kinderen met dyslexie een verhoogde kans hebben op het ontwikkelen van dyscalculie en omgekeerd. Er werd geen evidentie gevonden voor een gedeelde genetische risicofactor. De cognitieve vaardigheden snel benoemen van symbolen, fonologisch bewustzijn en orthografische kennis kwamen naar voor als significante predictoren van lezen en spellen. Dit is in overeenstemming met de literatuur. Wat rekenen betreft is enkel orthografische kennis een significante predictor, hetgeen niet in overeenstemming is met de literatuur. Echter, er bestaat een sterke correlatie tussen rekenen en spellen, wat een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn. Voor taal kwam enkel fonologisch bewustzijn als significante predictor naar voor, eveneens in lijn met de literatuur. A.d.h.v. groepsvergelijkingen werden significante verschillen gevonden op vlak van lezen, spellen en rekenen tussen kinderen met een familiaal risico op dyslexie, zonder dyslexie en de dyslexie-groep. Er werden geen significante groepsverschillen gevonden tussen de kinderen zonder familiaal risico en de dyslexiegroep op vlak van rekenen. Enkel op vlak van taal werden geen enkele significante groepsverschillen geobserveerd.

Keywords


Dissertation
Tablet-based interventie bij personen met verworven taalproblemen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Probleemstelling: Afasie is een taalstoornis die ontstaat ten gevolge van een verworven hersenletsel. Hierbij komen zowel stoornissen in de gesproken taal als in de geschreven taal voor. Deze worden behandeld met logopedische therapie. Er bestaan therapieën die gebruik maken van ritme om zo een effect te hebben op de talige vaardigheden van een persoon met afasie. Dit is vaak nog de klassieke één-op-één therapie, maar er wordt ook steeds meer gekeken naar de mogelijkheden die technologie biedt. Ook in het logopedische domein wordt steeds meer onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van computergestuurde therapie. Rhythmicity is een spel dat focust op het trainen van ritmische vaardigheden en het is nog niet getest bij personen met afasie. Doelstelling: Met deze masterproef voeren wij een pilootstudie uit die nagaat of een ritmetraining aangeboden via een tablet haalbaar is voor een gezonde en afatische oudere populatie. Daarnaast gaan we na of er een potentieel positief effect vermoed kan worden van de ritmetraining op de taalvaardigheden van deze populatie. Methodologie: We voerden deze pilootstudie uit bij twee ouderen met afasie en twee gezonde ouderen. Eén afatische deelnemer en één gezonde deelnemer deden de interventie mee. De andere twee deelnemers dienden ter controle en deden de interventie niet mee. De twee deelnemers die de interventie meededen, speelden de ritmetraining gedurende acht weken, vijf dagen per week gedurende vijftien minuten. Voor de training werd ‘Rhythmicity’ gebruikt. Dit is een ritmespel ontwikkeld door het labo van Adam Gazzaley en beoogt een verbetering van talige en cognitieve vaardigheden door het trainen van ritmische vaardigheden. Voorafgaand aan de interventie en vlak na de interventie werden testen afgenomen die peilden naar de taalvaardigheden en de cognitieve vaardigheden van de vier deelnemers. De twee deelnemers die de interventie meededen werden ook bevraagd naar hun verwachtingen van de interventie en hun ervaringen. Resultaten: De beide deelnemers die de interventie meededen, gingen vooruit op alle taaltesten. De afatische deelnemer zonder interventie ging vooruit op alle taaltesten, behalve foneemdeletie. De gezonde deelnemer zonder interventie ging achteruit op alle taaltesten. Van de deelnemers met interventie gaf de afaticus aan dat hij niet zo’n hoge verwachtingen had, maar de gezonde deelnemer had wel goede verwachtingen. De afaticus schreef zijn vooruitgang niet toe aan de ritmetraining, maar aan zijn logopedische therapie. De gezonde deelnemer had zelf wel het gevoel dat hij op sommige vlakken vooruitgang had gemaakt door de interventie. Besluit: Uit de verzamelde data vermoeden we een positief effect van de interventie op de taalvaardigheden van afatische en gezonde ouderen. Dit effect kan echter niet effectief aangetoond worden door de beperkte steekproef. Een uitgebreider vervolgonderzoek is nodig. Er werden richtlijnen/aanbevelingen geformuleerd voor de haalbaarheid van toekomstig onderzoek.

Keywords


Dissertation
Neuroanatomische ontwikkeling van dyslectische en typisch ontwikkelende lezers van kleuterschool tot vijfde leerjaar

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Tot op heden hebben we nog geen goed inzicht in de specifieke oorzaak van dyslexie. Om die te achterhalen hebben we ons in deze thesis gericht op onderzoek bij prereaders (kinderen die nog geen formele leesinstructie hebben gekregen) met een familiaal risico op dyslexie. We keken meer bepaald naar hun grijze materie-volume (GMV), bij specifieke hersenregio’s van het leesnetwerk voor en na de aanvang van het lezen, en hoe dit verhoudt tot een ontwikkeling bij typisch ontwikkelende lezers. Het onderzoeken van prereaders biedt de mogelijkheid om vaardigheden en anatomie gerelateerd aan het lezen te onderzoeken vooraleer het eigenlijke leesproces begonnen is, zodat eventuele afwijkingen niet verklaard kunnen worden als zijnde een gevolg van leeservaringen. Specifiek focust deze thesis zich op de ontwikkeling van GMV in hersenregio’s gerelateerd aan lezen bij dyslectische (DL) en typisch ontwikkelende lezers (TL). Er zijn slechts enkele studies bij deze jonge populatie verricht die bovendien inconsistente bevindingen hebben opgeleverd over de neuroanatomische afwijkingen die gepaard gaan met dyslexie. Er ontbreekt ook informatie over de neurale ontwikkeling van DL en TL. Voor deze thesis zijn er beeldvormingsgegevens verzameld van kinderen vóór en na de aanvang van de leesinstructie (in de kleuterklas en het vijfde leerjaar). Aangezien we werkten met jonge kinderen, moest er rekening gehouden worden met enkele methodologische problemen. Zo kon er sprake zijn van bewegingsartefacten op de MRI-beelden ten gevolge van beweging tijdens het scannen. Ten tweede verschilt de anatomie van een kinderbrein van de template waarop het door ons gebruikte verwerkingsprogramma (FreeSurfer) zich baseert (deze template is geconstrueerd a.d.h.v. volwassen hersenen). De beelden werden beoordeeld op beweging. Uit onze analyses blijkt dat er verschillen zijn in GMV vóór en na aanvang van de leesinstructie, namelijk een toename in de inferieure pariëtale regio en een afname in de pars opercularis. Wanneer DL vergeleken worden met TL, blijkt dat DL een kleiner GMV hebben in de fusiforme en inferieure temporale regio en pars opercularis. Deze structurele afwijkingen zijn daarenboven al aanwezig voor de aanvang van de leesinstructie en constant over de tijd. Er is ook een invloed van beweging op de GMV in bijna alle hersenregio’s; beweging zorgde voor een onderschatting van het GMV. Hoe beweging onze resultaten (met betrekking op het verschil in GMV tussen TL en DL) exact heeft beïnvloed, dient nog verder onderzocht te worden. Deze studie bij prereaders biedt nieuwe inzichten in het onderzoek naar de oorzaak van dyslexie; o.a. dat structurele afwijkingen in GMV bij DL reeds aanwezig zijn vóór aanvang van de leesontwikkeling. Bij DR bleken constante verschillen in GMV t.o.v. TR. De studie geeft een aanzet naar volgend onderzoek.

Keywords


Dissertation
Onderzoek naar de lees -, taal - en rekenvaardigheden van tienjarige Nederlandstalige kinderen met (een familiaal risico op) dyslexie.

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Dyslexie is een leerstoornis waarbij hardnekkige lees- en/of spellingsproblemen optreden, ondanks adequate instructie, die niet te wijten zijn aan een beperkte intelligentie of andere beperkingen. De leerstoornis komt voor in 3-7% van de populatie. Echter, wanneer de persoon een eerstegraads familielid heeft met dyslexie, stijgt dit risico naar 30-50%. Algemeen aanvaardt men een fonologisch deficit als oorzaak van dyslexie. Hier is echter nog veel onenigheid over. In de longitudinale studie van DYSCO (DYSlexia research COllaboration KU Leuven), waar deze masterproef deel van uitmaakt, probeert men meer inzicht te verkrijgen in de onderliggende oorzaak van dyslexie. De kinderen uit deze longitudinale studie zijn geboren in 2006 en zitten grotendeels in het vijfde leerjaar. Verschillende gedragsmatige taken werden afgenomen voor ons onderzoek, nl. cognitieve testen, lees/spellingstaken, een reken- en een taaltaak. Het afnemen van deze testen gebeurde op lagere scholen doorheen heel Vlaanderen. In deze masterproef bespreken we eerst en vooral een aantal theorieën rond de oorzaak van dyslexie. Vervolgens gaan we in op het samen voorkomen van dyslexie met dyscalculie en taalproblemen. Voor ons onderzoek willen we nagaan of een familiaal risico op dyslexie eveneens een risicofactor is voor het krijgen van dyscalculie, wat zou kunnen wijzen op een gedeelde onderliggende genetische risicofactor. Verder willen we onderzoeken welke cognitieve vaardigheden gelinkt kunnen worden aan lezen, spellen, rekenen en taal. Hierbij willen we onderzoeken of kinderen met dyslexie significant verschillend scoren op deze schoolse vaardigheden dan kinderen zonder dyslexie, al dan niet met een familiaal risico. Uit de resultaten kunnen we besluiten dat kinderen met dyslexie een verhoogde kans hebben op het ontwikkelen van dyscalculie en omgekeerd. Er werd geen evidentie gevonden voor een gedeelde genetische risicofactor. De cognitieve vaardigheden snel benoemen van symbolen, fonologisch bewustzijn en orthografische kennis kwamen naar voor als significante predictoren van lezen en spellen. Dit is in overeenstemming met de literatuur. Wat rekenen betreft is enkel orthografische kennis een significante predictor, hetgeen niet in overeenstemming is met de literatuur. Echter, er bestaat een sterke correlatie tussen rekenen en spellen, wat een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn. Voor taal kwam enkel fonologisch bewustzijn als significante predictor naar voor, eveneens in lijn met de literatuur. A.d.h.v. groepsvergelijkingen werden significante verschillen gevonden op vlak van lezen, spellen en rekenen tussen kinderen met een familiaal risico op dyslexie, zonder dyslexie en de dyslexie-groep. Er werden geen significante groepsverschillen gevonden tussen de kinderen zonder familiaal risico en de dyslexiegroep op vlak van rekenen. Enkel op vlak van taal werden geen enkele significante groepsverschillen geobserveerd.

Keywords


Dissertation
Nederlands screeningsinstrument voor taal bij patiënten met een beroerte in de hyperacute fase.

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Na een beroerte ondervinden ongeveer 30% van de patiënten taalproblemen. Deze verworven taalstoornis heet afasie en als gevolg van de communicatieproblemen is de levenskwaliteit verminderd. Als specialist in de communicatie heeft een logopedist belangrijke taken in de eerste periode na een beroerte. Om een patiënt door te verwijzen voor verder onderzoek en hulpverlening, moet de afasie tijdig gedetecteerd worden. Patiënten komen na een beroerte terecht in een stroke unit. Hulpverleners in die setting hebben dus nood aan een valide screeningsinstrument om afasie eenvoudig en snel te detecteren. Op dit moment ontbreken er echter richtlijnen omtrent de taalscreening in de stroke units van België, in tegenstelling tot andere landen. Hulpverleners op de stroke unit van het Universitair Ziekenhuis (UZ) Leuven hanteren het onderdeel taal van de ‘National Institutes of Health Stroke Scale’ (NIHSS) om afasie na een beroerte op te sporen. Dit onderdeel is niet gevalideerd en hulpverleners volgen bij afname de standaardprocedure niet. Er is echter geen Nederlands alternatief, geschikt voor de allereerste periode na een beroerte. Bij vergelijking van internationale instrumenten komt de Franse ‘Language Screening Test’ (LAST) naar voor als meest geschikte taalscreening vanwege de korte afnameduur en de hoge validiteit en betrouwbaarheid. Het doel van huidig onderzoek is een eerste aanzet tot het maken van een Nederlandse aanpassing van de LAST als valide screeningsinstrument voor de allereerste periode na een beroerte. We vertaalden het instrument en onderzochten discrepanties met de originele Franse versie voor verschillende linguïstische aspecten. Daarna bekeken we de interne consistentie en verkregen van een indruk omtrent sensitiviteit en specificiteit door het vergelijken van de LAST-NL en de NIHSS-taal. Aangezien de NIHSS-taal echter niet gevalideerd is en de precieze implementatie ervan aanzienlijk varieert binnen UZ Leuven, is de vergelijking met NIHSS-taal niet optimaal. We vergeleken daarom de uitval volgens beide screeningsinstrumenten met de prevalentiecijfers van afasie binnen de literatuur. Tot slot bekeken we de mate van redundantie van de vijf subtesten bij het beoordelen van de aan- of afwezigheid van taalproblemen. De proefgroep bestond uit 81 patiënten, opgenomen na een beroerte op de stroke unit van UZ Leuven. Na vergelijking met de originele versie kwamen discrepanties naar voor op vlak van afleiders, woordfrequentie en fonematische complexiteit. De interne consistentie van de LAST-NL was hoog (Cronbach’s =.90). Wanneer we het oordeel van de NIHSS-taal als de waarheid beschouwden, had de LAST-NL een eerder lage sensitiviteit (71%) en specificiteit (70%). Vergelijking met prevalentiecijfers deed vermoeden dat de LAST-NL over een goede sensitiviteit en een lage specificiteit beschikt, terwijl de NIHSS-taal een lage sensitiviteit toonde. Tot slot droeg enkel de subtest ‘automatische spraak’ van de LAST-NL niet bij tot het opsporen van afasie. We besluiten dat verder onderzoek naar een Nederlandstalig screeningsinstrument voor de allereerste periode na een beroerte noodzakelijk is voor een kwaliteitsvolle hulpverlening. Mits enkele aanpassingen toont de LAST-NL potentieel als sensitieve taalscreening. Voor de aanpassing is samenwerking met andere taal- en afasiespecialisten in de toekomst aangewezen. Voor validering van de LAST-NL toont de NIHSS-taal belangrijke beperkingen. We raden een vergelijking aan met een derde instrument.

Keywords


Dissertation
Tablet-based interventie bij personen met verworven taalproblemen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Probleemstelling: Afasie is een taalstoornis die ontstaat ten gevolge van een verworven hersenletsel. Hierbij komen zowel stoornissen in de gesproken taal als in de geschreven taal voor. Deze worden behandeld met logopedische therapie. Er bestaan therapieën die gebruik maken van ritme om zo een effect te hebben op de talige vaardigheden van een persoon met afasie. Dit is vaak nog de klassieke één-op-één therapie, maar er wordt ook steeds meer gekeken naar de mogelijkheden die technologie biedt. Ook in het logopedische domein wordt steeds meer onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van computergestuurde therapie. Rhythmicity is een spel dat focust op het trainen van ritmische vaardigheden en het is nog niet getest bij personen met afasie. Doelstelling: Met deze masterproef voeren wij een pilootstudie uit die nagaat of een ritmetraining aangeboden via een tablet haalbaar is voor een gezonde en afatische oudere populatie. Daarnaast gaan we na of er een potentieel positief effect vermoed kan worden van de ritmetraining op de taalvaardigheden van deze populatie. Methodologie: We voerden deze pilootstudie uit bij twee ouderen met afasie en twee gezonde ouderen. Eén afatische deelnemer en één gezonde deelnemer deden de interventie mee. De andere twee deelnemers dienden ter controle en deden de interventie niet mee. De twee deelnemers die de interventie meededen, speelden de ritmetraining gedurende acht weken, vijf dagen per week gedurende vijftien minuten. Voor de training werd ‘Rhythmicity’ gebruikt. Dit is een ritmespel ontwikkeld door het labo van Adam Gazzaley en beoogt een verbetering van talige en cognitieve vaardigheden door het trainen van ritmische vaardigheden. Voorafgaand aan de interventie en vlak na de interventie werden testen afgenomen die peilden naar de taalvaardigheden en de cognitieve vaardigheden van de vier deelnemers. De twee deelnemers die de interventie meededen werden ook bevraagd naar hun verwachtingen van de interventie en hun ervaringen. Resultaten: De beide deelnemers die de interventie meededen, gingen vooruit op alle taaltesten. De afatische deelnemer zonder interventie ging vooruit op alle taaltesten, behalve foneemdeletie. De gezonde deelnemer zonder interventie ging achteruit op alle taaltesten. Van de deelnemers met interventie gaf de afaticus aan dat hij niet zo’n hoge verwachtingen had, maar de gezonde deelnemer had wel goede verwachtingen. De afaticus schreef zijn vooruitgang niet toe aan de ritmetraining, maar aan zijn logopedische therapie. De gezonde deelnemer had zelf wel het gevoel dat hij op sommige vlakken vooruitgang had gemaakt door de interventie. Besluit: Uit de verzamelde data vermoeden we een positief effect van de interventie op de taalvaardigheden van afatische en gezonde ouderen. Dit effect kan echter niet effectief aangetoond worden door de beperkte steekproef. Een uitgebreider vervolgonderzoek is nodig. Er werden richtlijnen/aanbevelingen geformuleerd voor de haalbaarheid van toekomstig onderzoek.

Keywords

Listing 1 - 10 of 13 << page
of 2
>>
Sort by