Listing 1 - 10 of 12 | << page >> |
Sort by
|
Choose an application
Choose an application
Dierentuinen zijn de laatste jaren aan kritiek onderhevig. De vraag is dan ook waarom mensen dierentuinen nog altijd bezoeken. Wat vindt men belangrijk bij het bezoeken van een dierentuin? Deze masterproef onderzoekt dan ook, aan de hand van een kwalitatieve analyse, wat de beoordelingscriteria zijn van bezoekers in een dierentuin. De hoofdvraag van dit onderzoek luidt daarom als volgt: Welke criteria hanteren dierentuinbezoekers in het beoordelen van hedendaagse dierentuinen in Vlaanderen en Nederland? De thesis vangt aan met een inleiding, en gaat vervolgens over op een literatuurstudie. Deze literatuurstudie begint aan met de invloed van twee ontwikkelingen op hedendaagse dierentuinen: het toenemende belang van dierenwelzijn en de groeiende focus op de toeristische ervaring (ook wel ervaringseconomie genoemd). Aansluitend wordt overgegaan op de dierentuin zelf: wat is een dierentuin, een korte geschiedenis van de dierentuin en de invloed van de twee voornoemde ontwikkelingen op de manier waarop hedendaagse dierentuinen zijn vormgegeven komen hier aan bod. Het derde deel van de masterproef bespreekt de methodologie van het onderzoek. De onderzoeksvragen, de cases, de analysemethode en de categorieën worden hier uiteengezet. Op basis van de literatuurstudie worden de volgende deelvragen opgesteld: Op welke manier spelen criteria rond dierenwelzijn een rol in het beoordelen van hedendaagse dierentuinen in Vlaanderen en Nederland? Op welke manier spelen criteria rond de toeristische ervaring een rol in het beoordelen van hedendaagse dierentuinen in Vlaanderen en Nederland? De ecocentrische en antropocentrische onderverdeling wordt dan ook gebruikt voor de indeling van de categorieën. Reviews van vier dierentuinen werden geanalyseerd: Artis, Diergaarde Blijdorp, ZOO Antwerpen en Burgers’ Zoo. Middels deze reviews kwamen meerdere criteria naar voren waarop bezoekers dierentuinen beoordelen. Deze worden besproken in het vierde deel van de masterproef: de analyse van de resultaten. De criteria die vanuit ecocentrisch oogpunt naar voren kwamen zijn de verblijven van de dieren, met als onderverdeling de grootte, de begroeiing, de diersoort, de mate van privacy, de netheid en het gevoel 47 van vrijheid. Vanuit de analyse blijkt bovendien de toestand van het dier relevant te zijn, met de gezondheid en het gedrag van het dier als subcriteria. Het laatste criterium binnen deze categorie vormt de afstand tussen bezoeker en dier. De criteria vanuit antropocentrisch standpunt zijn allereerst authenticiteit, met een onderverdeling in ouderwetse charme en waarheidsgetrouwe natuur. Het tweede criterium is de mate van activiteiten, met een splitsing in educatie en engagement. Het derde criterium vormt de afstand tussen bezoeker en dier. Vervolgens werd het belang van de omgeving besproken, waarin esthetische elementen en de inrichting van het park naar voren kwamen. Tot slot spelen de beschikbaarheid van de diersoorten een rol in de beoordelingen. Het laatste deel van de scriptie behelst een conclusie en discussie. De resultaten, een reflectie op deze bevindingen en de manier waarop de ecocentrische en antropocentrische visie met elkaar in conflict komen en in elkaars verlengde liggen komen hier ter sprake. Beperkingen van dit onderzoek en ideeën voor verder onderzoek komen in dit onderdeel eveneens aan bod.
Choose an application
Individualisering wordt in de sociologie traditioneel opgevat als pluralisering, als de maatschappelijke trend waarin individuen zich steeds meer van elkaar differentiëren. Aan de oorsprong liggen Ulrich Beck (1998), Anthony Giddens (1999) en Zygmunt Bauman (2001). Een toename van individuele autonomie om keuzes te maken veroorzaakt een massa van individuen die nog weinig sociaal aan elkaar vasthangen. Hierbij maak ik volgende bedenking: stel dat individualisering betekent dat individuen steeds minder met elkaar gemeen hebben, wil dat dan niet zeggen dat het studieobject van de sociologie in het gedrang komt? In deze masterproef wordt onderzocht of de individualisering als pluralisering een juiste benadering is van het fenomeen. De onderzoeksvraag komt voort uit voorgaand onderzoek over de New Age (Aupers & Houtman, 2006). In dat onderzoek zijn er aanwijzingen dat individualisering anders begrepen kan worden. Om de klassieke visie op individualisering in twijfel te trekken, wordt in deze masterproef beroep gedaan op een case-study van het sociale type dat de individualisering belichaamt: ‘de hipster’. Hipsters vinden zichzelf het ultieme individu. Alles wat ze doen is uniek en daar pronken ze graag mee. Ze staan ervoor bekend dat ze zich steeds weten te onderscheiden van de rest, van wat mainstream is. Is de hipster, die voor velen bekend staat als het ultieme ‘geïndividualiseerde’ individu wel degelijk zo uniek? Of zijn hipsters collectief uniek? De algemene onderzoeksvraag van deze masterproef luidt of en hoe het verlangen van hipsters naar originaliteit vorm krijgt in een min of meer gestandaardiseerd ‘script’. Aan de hand van een inhoudsanalyse van Youtube filmpjes, websites en boeken wordt naar dit script of draaiboek op zoek gegaan. De analyse spoort de do’s en don’ts van de hipster op. Uit de analyse blijkt dat de hipsters inderdaad een script volgen. De kenmerken ‘Artisticiteit’, ‘Underground’, ‘Nostalgisch en vintage’, ‘Ecologisch: biologisch en lokaal geproduceerd’, ‘Nieuwlinks’ en ‘Ironisch’ typeren de hipstercultuur. De vraag die vervolgens gesteld kan worden, is hoe dit script begrepen kan worden. 6 Individualisering leidt niet noodzakelijk tot pluralisering. De casestudy van de hipster vormt het empirische argument om de individualiseringstheorie zoals hij klassiek wordt voorgesteld bij te sturen met een cultuursociologische invalshoek. In plaats van zich af te vragen of er een reële ‘individualisering’ plaatsvindt waarin individuen autonomer en bewuster worden en los komen te staan van traditionele verbanden, stelt de cultuursociologische benadering dat het gaat om het belangrijker worden van een individualistisch verhaal waarmee mensen zich vandaag willen vereenzelvigen. Gebaseerd op de inzichten van Durkheim (1915) en Alexander (1994), vanuit de idee dat een hedendaagse samenleving gekaderd kan worden in culturele codes in de vorm van binaire tegenstellingen, kan dit individualistisch verhaal van de hipster theoretisch geplaatst worden. Dit idee geeft aan dat de hipstercultuur wordt verenigd door een gedeeld individualistisch cultureel ethos waarin het onderscheid tussen het sacrale ‘non-conformisme’ en het profane ‘conformisme’ centraal staat.
Choose an application
Uit de literatuurstudie blijkt dat politieke partijen door de komst van het internet over steeds meer mogelijkheden beschikken om campagne te voeren. Vooral de opkomst van ‘Web 2.0’ maakt het mogelijk voor politieke actoren om in interactie te treden met de burgers en informatie te delen en om met elkaar in discussie te treden (O'Reilly, 2005). Echter, kregen politieke actoren doorheen de tijd steeds meer te kampen met twijfelende kiezers die hoger geschoold, beter geïnformeerd en kritischer zijn ten opzichte van de media en minder verbonden aan sociale of levensbeschouwelijke groepen. Hierdoor groeit de noodzaak bij politieke partijen om te luisteren naar de wensen en behoeften van deze bevolking (Van Aelst P. , 2002). Politici gaan steeds meer afstand nemen van de vanouds geïnstitutionaliseerde rolverwachtingen door te benadrukken dat zij gewoon zichzelf zijn (Auper, Houtman, & Roeland, 2010). De media gaat steeds meer inzoomen op het privéleven van de politici en op eigenschappen en emoties die voorheen tot de persoonlijke levenssfeer van de politici behoorden (De Vries, 2013). Dit noemt met personalisering binnen de politiek. In steeds meer landen lijkt YouTube een plaatsje te veroveren in dit gamma van instrumenten dat politieke actoren aanwenden om kiezers te overtuigen en om aan personalisering te doen. De klemtoon komt hierbij meer te liggen op de imagoaspecten van de politicus, waardoor de infofunctie ondergeschikt werd aan de beeldvormingsfunctie (De Vlieger, 2009). Het onderzoek naar dit fenomeen staat echter nog in zijn kinderschoenen. Deze masterproef wordt opgezet om dit onderzoek uit te breiden en tevens een eerste aanzet te geven tot onderzoek naar de Vlaamse situatie dat tot hiertoe volledig onbestaande was. We overlopen kort de opvallendste bemerkingen. ? Uit dit onderzoek naar de inhoud van campagnespots op vlak van politieke personalisering die gepost werden naar aanleiding van de federale verkiezingen van 2014 blijkt dat dit gerelativeerd moet worden. Uit de studie komt naar voor dat er eerder sprake is van popularisering dan van personalisering in politieke campagnespots. Het is belangrijk aan te halen dat popularisering en personalisering nauw met elkaar verbonden zijn, maar dat het toch twee verschillende fonemen en bijhorende processen betreft (van Santen & van Zoonen, 2009). Een belangrijk verschil tussen de fenomenen is het niveau van politieke communicatie. Popularisering betreft namelijk een “politieke retoriek en communicatiestijl waarbij de nadruk wordt gelegd op het refereren naar ‘het volk’. Bij popularisering beweren politieke partijen dat ze luisteren naar het volk en vindt dat de wil van het volk het uitgangspunt moet zijn in de politiek” (van Santen & van Zoonen, 2009). Volgens de literatuur over popularisering wordt dit ook gekenmerkt door het gebruik van populaire slogans waarbij ze wijzen op wat het volk volgens hun wil horen. Dit werd ook teruggevonden in de campagnefilmpjes.
Choose an application
In deze studie wordt onderzoek gedaan naar genderstereotypering in reclame, en meer bepaald naar advertenties voor producten die traditioneel als mannelijk respectievelijk vrouwelijk worden beschouwd maar die omwille van maatschappelijke ontwikkelingen op het andere gender gericht worden. Ten eerste wordt in de probleemstelling benadrukt waarom de relatie tussen reclame, stereotypes en mensen zo belangrijk is: enerzijds, volgens de mold-visie, hebben gendergebonden stereotypes een significante invloed op het handelen van mensen, anderzijds, volgens de mirror-visie, kan reclame een weerspiegeling zijn van de mogelijk schadelijke stereotypes die heersen in de maatschappij. Deze twee perspectieven staan niet los van elkaar, waardoor genderstereotypes in reclame zowel de heersende ideeën in de samenleving weergeven als ze versterken. De literatuurstudie verduidelijkt welke vormen van gendergebonden stereotypering dan ook veelvoorkomend zijn, en wat de rol van productcategorie hierbij is. Hierbij wordt ook het fenomeen van een nieuw soort advertenties waarin stereotiep gendergebonden producten nu ook worden gericht op het andere gender geduid. Daarbij wordt er gewezen op twee mogelijke visies. In de eerste plaats is er de interpretatie die stelt dat genderstereotypering in reclame traag maar zeker afneemt, en dat de geheroriënteerde advertenties waarbij er een ontkoppeling tussen genderrol en productcategorie plaatsvindt hier een indicatie van zijn. Daartegenover staat de match-up hypothese, volgens welke reclame pas effectief is wanneer potentiële klanten de advertentie als voldoende herkenbaar achten, waardoor het mogelijk is dat reclamespots voor geherpositioneerde producten net sterkere genderstereotypes nodig hebben om identificatie met het product te bereiken. Aangezien deze twee visies elkaar tegenspreken kunnen ze onmogelijk beide kloppen, waardoor er in deze paper geprobeerd wordt hierover duidelijkheid te brengen. De centrale vraag die in dit onderzoek wordt gesteld is dan ook hoe de personages in geheroriënteerde advertenties worden voorgesteld en welke rol genderstereotypering hier nog bij speelt. Om dit na te gaan, wordt een kwalitatieve inhoudsanalyse gebaseerd op de Grounded Theory benadering uitgevoerd op tien reclames die maximaal vijf jaar geleden op televisie werden uitgezonden, waarvan er vijf op vrouwen en vijf op mannen gericht zijn. Deze analyse gebeurt in vier stappen: beschrijving van de geselecteerde advertenties, codering zodat er specifieke categorieën ontstaan, thematisering door het samenvoegen van de categorieën, en tenslotte interpretatie van de resultaten. Er wordt geconcludeerd dat bij de reclamespots voor hergepositioneerde vrouwenproducten zelfzekerheid en autoriteit, actie en avontuur, functionaliteit en ontspanning, vrolijkheid en enthousiasme centrale thema’s waren. Bij de hergepositioneerde mannenproducten zijn dit uiterlijk en schoonheid, emoties, twijfel en gevoelens en en opnieuw ontspanning, vrolijkheid en enthousiasme. Op basis hiervan kan worden vastgesteld dat genderstereotypering nog steeds een belangrijke rol speelt in reclame voor stereotiep gendergebonden producten die zich op het andere gender proberen te richten, aangezien deze eigenschappen volgens de literatuurstudie ook stereotiep aan mannen respectievelijk vrouwelijk verbonden worden in traditionele reclame. De match-up hypothese wordt kortom gesteund: heroriëntering leidt niet tot minder genderstereotypering.
Choose an application
Door het verlies aan gezag van de christelijke traditie die jarenlang de plak zwaaide in het Westen, werd er plaats gemaakt voor een postchristelijke spiritualiteit. Sinds de jaren zestig kan er vastgesteld worden dat de belangrijkste autoriteit voor het zoeken van de waarheid de binnenwereld van het individu zelf is en niet een of andere externe institutie. Aangezien de waarheid in ieder individu zelf terug te vinden is en gebaseerd is op de eigen ervaringen, emoties en gevoelens, maakt het ook niet uit welke middelen het individu gebruikt om tot deze waarheid te komen. Hier zien we het fundament van deze postchristelijke spiritualiteit: perennialisme. Dit uit zich in het gegeven van de spirituele supermarkt, waarin de spirituele consument zelf zijn persoonlijk zingevingspakket kan samenstellen uit activiteiten van de spirituele supermarkt. Dat het boeddhisme sinds de jaren zestig óók haar plaats vond in deze spirituele supermarkt is niet toevallig. Daarnaast vinden we ook in het boeddhisme elementen van het perennialisme terug, het geloof dat alle religies en uiteindelijk naar dezelfde waarheid leiden. Vanaf de jaren tachtig zien we vervolgens dat de idee van de spirituele supermarkt, en al diens kenmerken, verdwijnt in de culturele hoofdstroom. Het is echter problematisch om te stellen dat alle boeddhisten in het Westen zich in de spirituele supermarkt bevinden en dat sommige boeddhisten dus bijgevolg niet enkel en alleen het boeddhisme zouden praktiseren. De onderzoeksvraag luidt bijgevolg: “1. Zijn de respondenten boeddhist vanuit de spirituele supermarkt of beoefent men enkel en alleen het boeddhisme?”. Deze vraag wordt opgelost aan de hand van drie deelvragen: “1.a Werden de respondenten toe geleid tot het boeddhisme vanuit de spirituele supermarkt?”, “1.b Bevinden de respondenten zich op dit moment in de spirituele supermarkt?” en “1.c Waarom probeert de respondent zichzelf of het boeddhisme wel of niet te onderscheiden van de spirituele supermarkt?” Er werden negen Westerse boeddhisten geïnterviewd in een exploratief onderzoek volgens de methodologie van de grounded theory. Hieruit kan worden vastgesteld dat de respondenten in twee groepen zijn op te delen op basis van of men nu of in het verleden andere spirituele of Oosterse activiteiten beoefen(d)en: respondenten die het boeddhisme beoefenen vanuit de spirituele supermarkt en respondenten die enkel het boeddhisme beoefenen. Er kan geconcludeerd worden dat de meer ervaren boeddhisten zich niet of nooit in de spirituele supermarkt bevonden, daarbij tonen ze een grotere devotie ten opzichte van de tradities van het boeddhisme. De boeddhisten die niet uit de spirituele supermarkt komen de tradities net zo vlekkeloos mogelijk proberen over te nemen en het proberen te beschermen tegen invloeden die dit vanuit hun perspectief zouden kunnen aantasten, zoals de spirituele supermarkt. Bij de respondenten die zich wel in de spirituele supermarkt bevinden kan duidelijk worden vastgesteld dat ze een perennialistisch discours hanteren, wat het mogelijk maakt om zich in de spirituele supermarkt te begeven. Daarnaast worden ze ingedeeld op basis van of men een onderscheid tracht te maken tussen het boeddhisme binnen en buiten de spirituele supermarkt. De respondenten die enkel het boeddhisme beoefenen maken een scherper onderscheid met de spirituele supermarkt. De respondenten die het boeddhisme wel vanuit de spirituele supermarkt beoefenen maken geen scherp onderscheid tussen de twee.
Choose an application
Sinds het ontstaan van de tegencultuur in de jaren zestig neemt de ontkerkelijking in Nederland toe. Deze afname is binnen de sociale wetenschappen jarenlang verklaard vanuit de seculariseringstheorie. Tegelijkertijd kenmerkt ons religieuze landschap de opkomst van holistische spiritualiteit. Holistische spiritualiteit laat zich onder andere kenmerken door perennialisme en bricolage. Perennialisme betekent dat alle religieuze tradities uit dezelfde heilige bron stammen en dus, in feite, inwisselbaar met elkaar zijn. Passend bij perennialisme stelt men á la bricolage zijn of haar eigen religieuze kader samen naar eigen inzicht en persoonlijke betekenis. Tegelijkertijd met de opkomst van holistische spiritualiteit zijn allerlei vormen van westers boeddhisme in onze samenleving in populariteit gestegen. Welke implicaties heeft dit voor de religieuze identiteit van westerlingen? Onderzoek stelt dat het niet vanzelfsprekend is voor westerlingen om een oosterse boeddhistische identiteit aan te nemen. Mogelijk vanwege het idee van perennialisme: als alle religieuze stromingen in de kern hetzelfde zijn, beperkt men zich namelijk door zich te binden aan één enkele stroming. Deze thesis geeft vanuit een cultuursociologische invalshoek met gebruik van kwalitatieve analyse antwoord op de vraag welke religieuze identiteit typerend is voor westerlingen die zich bezighouden met boeddhistische meditatie. Uit de interviews blijkt dat er binnen deze thesis een drievoudige typologie onderscheiden kan worden die de mediterende westerling kenmerkt: (1) het boeddhistische type, (2) het spirituele type en (3) het christelijke type. Het boeddhistische type houdt zich primair met het boeddhisme bezig en noemt zich boeddhist. Het spirituele type haalt inspiratie uit verschillende religieuze tradities en noemt zich geen boeddhist. Het christelijke type staat tussen twee tradities in: het boeddhisme en het christendom. De typologie binnen dit onderzoek laat zien dat de mediterende westerling gevarieerder is dan sociologische literatuur suggereert.
Choose an application
Religie is een druk onderzocht onderwerp binnen de sociologie. Toch is haar invloed in het Westen aan het afnemen, terwijl het aantal niet-religieuzen blijft stijgen. Onderzoek naar die laatste groep is dan ook pas recent opgekomen. Het tweede hoofdstuk van deze masterproef, de literatuurstudie, beschrijft enkele problemen bij onderzoek naar niet-religieuzen. Zo gaat veel onderzoek naar niet-religieuzen over een kleine subgroep daarvan: de nieuwe atheïsten. De focus op die nieuwe atheïsten brengt echter beperkingen binnen in het onderzoek naar de bredere groep niet-religieuzen. Zo lijkt het alsof niet-religieuzen enkel negatieve houdingen hebben ten opzichte van religie, waardoor niet de gehele variatie die onder niet-religieuzen bestaat wordt belicht. Bovendien nemen nieuwe atheïsten afstand van alle soorten en vormen van religie, zonder daar onderscheid tussen te maken. Veronderstellen we echter diversiteit onder niet-religieuzen zelf, is het ook mogelijk dat hun attitude tegenover verschillende religies kan variëren. In deze masterproef wordt dus uitgegaan van variatie onder niet-religieuzen, en geven we hen zelf de mogelijkheid om variatie binnen en tussen religie aan te duiden. Door die problemen op te lossen kunnen we de onderzoeksvragen in hoofdstuk drie formuleren. De eerste vraagt naar de houding van niet-religieuzen tegenover religie. De houding van niet-religieuzen tegenover religie werd lang eenzijdig negatief beschouwd. Door het toelaten van variatie binnen de niet-religieuzen, biedt nieuwe inzichten naar hun houding tegenover religie. De tweede onderzoeksvraag gaat dieper in op hoe niet-religieuzen onderscheid maken tussen positieve en negatieve aspecten van religie. Welke criteria ze daarvoor aangrijpen. Hoofdstuk vier beschrijft de kwalitatieve methode gebruikt in deze masterproef uitvoerig. Het vijfde hoofdstuk geeft de analyse van de tien diepte-interviews weer. Daaruit komen drie types naar boven, die elk een andere houding hebben ten opzichte van religie. Het eerste type zijn de religieuze amuzikalen, die onverschillig staan tegenover religie. De nieuwe atheïsten zijn een tweede type. Als laatste zijn er de tolerante niet-religieuzen, die een ambigue houding tegenover religie vertonen. Ze zien er namelijk zowel positieve als negatieve aspecten aan verbonden. Ze maken dat onderscheid tussen positieve en negatieve aspecten op basis van het criterium vrijheid. Wanneer er geen vrijheid is binnen een religie, bijvoorbeeld wanneer religie onderdrukkend werkt, benaderen de respondenten dat als negatief. Wanneer de nadruk op het individu ligt en er vrije bewegingsruimte is binnen het religieuze kader, zijn de respondenten wel positief. Ook valt op dat nieuwe atheïsten evenzeer gebruik maken van dat criterium. Ze zien geen enkele mogelijkheid tot vrijheid en individualiteit binnen religie, en houden er dan ook geen positieve attitudes op na. Wel zien ze onvrijheid en zaken die men daar aan kan linken zoals onderdrukking en ongelijkheid als negatieve aspecten van religie. Niet-religieuzen hebben dus verschillende houdingen over religie. Bovendien maken ze gebruik van het criterium ‘vrijheid’ om onderscheid te maken tussen positieve en negatieve aspecten, waarbij gebrek aan vrijheid negatief wordt beoordeeld en de mogelijkheid tot vrijheid positief.
Choose an application
Samenvatting: In dit onderzoek wordt gepoogd dé culturele waardendimensie te ontleden tot twee verschillende culturele waardendimensies, met name de moreel traditionalisme -en autoritarismedimensie. Het onderzoek heeft betrekking op 26 verschillende Europese landen. Aan de hand van de correlaties tussen zowel de liberale als conservatieve zijde van de moreel traditionalismedimensie en de autoritarismedimensie blijkt dat de twee culturele waardendimensies betreffende de meeste landen empirisch van elkaar onderscheiden kunnen worden. Om meer inzicht te verwerven betreffende deze twee nieuwe concepten is ook onderzocht welke variabelen deze twee culturele waardendimensies beïnvloedt. De focus van dit onderzoek ligt op twee verschillende variabelen, met name religiositeit en opleidingsniveau. Uit de meervoudige lineaire regressieanalysen blijkt dat religiositeit relatief sterk de moreel traditionalismedimensie beïnvloedt en niet tot zeer zwak de autoritarismedimensie beïnvloedt. Het opleidingsniveau lijkt beide culturele waardendimensies niet tot zwak te beïnvloeden. Op deze manier is in zekere zin meer inzicht verworven in de theoretische achtergrond van de moreel traditionalisme -en autoritarismedimensie.
Choose an application
Migratie is een fenomeen van alle tijden. De afgelopen decennia wordt migratie naar Europa gekenmerkt door een toenemende diversiteit, wat cultuurverschillen met zich meebrengt. Het integratiebeleid in Vlaanderen wil de herkomstkloof dichten door burgerschap te cultiveren bij nieuwkomers. Deze masterproef analyseert hoe dit socialisatieproces zich manifesteert in Onthaalklassen voor Anderstalige Nieuwkomers (OKAN). Jonge nieuwkomers zitten in twee werelden wat betreft socialisatie: langs de ene kant is de invloed van primaire socialisatie via het gezin en de familie nog voelbaar, langs de andere kant worden ze gesocialiseerd via het onderwijs. De eerste deelvraag legt zich toe op het perspectief van de OKAN-leerkrachten: Wat vinden OKAN-leerkrachten belangrijk om mee te geven in de constructie van anderstalige nieuwkomers tot westerse subjecten? De tweede deelvraag richt zich tot het standpunt van de OKAN-leerlingen: Hoe ervaren anderstalige nieuwkomers de vorming tot westerse subjecten in OKAN? Respectievelijk wordt er via semigestructureerde diepte-interviews en focusgroepen in hun leefwereld gestapt en getracht hun achterliggende overtuigingen aan het licht te brengen. Uit de analyse blijkt dat cultuur een belangrijke houvast vormt voor zowel de leerkrachten als de leerlingen en hen een referentiekader geeft om de sociale werkelijkheid te interpreteren. Van daaruit ontstaat een uiteenlopend idee over wat socialisatie moet omvatten. De leerkrachten verkiezen een zachte manier van socialisatie om westerse subjecten of Vlaamse burgers voort te brengen, wat ook de gangbare vorm is in de neoliberale samenleving. Vertrekkend vanuit Foucaults machtsanalytiek structureert de leerkracht als ‘conduct of conduct’ en via ‘governmentality’ het handelingsveld van de leerlingen. Zodra er echter geraakt wordt aan de basisprincipes van de westerse samenleving blijkt een zachte manier van socialisatie niet afdoende en treedt een harde manier van socialisatie op de voorgrond in een poging de culturele kloof te overbruggen. Op een autoritaire manier disciplineren of soeverein zaken afdwingen, wordt gelegitimeerd vanuit de morele superioriteit van de dominante cultuur en de institutionele macht die een onderwijsinstelling heeft om waarden en normen op te leggen, maar zit ook vervat in wetgeving. Leerlingen ervaren op hun beurt veel tegenstrijdigheden tijdens het socialisatieproces in OKAN. Ze verwachten, en verkiezen soms zelfs, een harde manier van socialisatie door de leerkrachten zolang het over onderwijsgerelateerde onderwerpen gaat. Zodra culturele thema’s echter aan bod komen, willen ze in veel mindere mate gedisciplineerd worden en al helemaal niet soeverein bepaalde dingen opgelegd worden. Eigen culturele referentiekaders zijn vaak overheersend wanneer de leerlingen in contact komen met nieuwe normen en waarden waardoor volledige verinnerlijking van de Vlaamse cultuur (nog) niet plaatsgevonden heeft. Toch draagt het socialisatieproces bij aan de constructie van Vlaamse subjecten: dankzij OKAN zetten anderstalige nieuwkomers hun eerste stappen op weg naar burgerschap.
Listing 1 - 10 of 12 | << page >> |
Sort by
|