Listing 1 - 10 of 32 | << page >> |
Sort by
|
Choose an application
Choose an application
Choose an application
In deze meesterproef wordt onderzocht welke determinanten de keuze bepalen tussen IPO en private equity financiering in het Verenigd Koninkrijk. Hiervoor vergelijken we bedrijven die een IPO zijn aangegaan met bedrijven die gekozen hebben voor private equity financiering in het Verenigd Koninkrijk. Een aantal resultaten zijn overeenkomstig met de reeds bestaande literatuur: de marktconcentratie, de groei en de grootte van de huidige investeringen hebben een positief effect op IPO financiering en een negatief effect op private equity financiering. De schuldgraad, de R and D uitgaven en de industrie performantie hebben echter volgens onze resultaten geen effect op IPO of private equity financiering in het Verenigd Koninkrijk. Bovendien vinden we, in tegenstelling tot Pagano et al. (1998), Poulsen en Stegemoller (2005), Brau et al. (2003) en Berger en Udell (1998), dat de grootte van het bedrijf een positieve relatie heeft met IPO financiering en een negatieve relatie heeft met private equity financiering.
Choose an application
Deze meesterproef onderzoekt welke determinanten de hoeveelheid liquide middelen bij kleine tot middelgrote dochterondernemingen bepalen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een panel van bedrijfsgegevens uit de periode 2004-2007. De resultaten bevestigen ten eerste dat de interne kapitaalmarkt een invloed heeft op de hoeveelheid liquide middelen die kleine tot middelgrote dochterondernemingen aanhouden. Niet alleen wordt er aangetoond dat deze dochterondernemingen minder liquide middelen aanhouden dan soortgelijke stand-alones, ook zullen deze dochterondernemingen minder cash aanhouden als de moederonderneming ouder wordt en de winstgevendheid van de groep daalt. Ten tweede tonen de resultaten aan dat het cashniveau van kleine tot middelgrote dochterondernemingen ook daalt als de schuldgraad van de onderneming toeneemt.
Choose an application
This research paper analyses the capital structure of firms. When do firms rebalance their capital structure? A sample of 114 Belgian quoted companies is used to investigate the behaviour of leverage. First, the optimal leverage level is estimated. In this research the size, growth and profitability are found to have a significant negative impact on the leverage level of a firm. The tangibility of assets has a significant positive relation with leverage. Next, capital structure rebalancing is analysed. The growth opportunities and the distance between the optimal and current leverage are observed to have a significant impact on the probability of leverage adjustments.
Choose an application
Aan de hand van een sample van Belgische IPO’s en Venture Capital transacties worden de determinanten van de keuze tussen een beursnotering en een Private Equity financiering empirisch bestudeerd. Voor een eerste sample die alle IPO’s bevat wordt gevonden dat het volume IPO’s rond een transactie, het beursrendement vóór een transactie, de grootte, de leeftijd en de winstgevendheid een significant positieve invloed hebben op de kans op een IPO. Voor een tweede sample zonder Venture Capital-backed IPO’s worden deze resultaten bevestigd, en wordt een positieve invloed gevonden van de groeiverwachting van de industrie op de kans op een IPO en een positieve invloed van de technologiegraad op de kans op een Venture Capital transactie. Tenslotte heeft de schuldgraad geen significante invloed op de keuze tussen een IPO en een Venture Capital transactie.
Choose an application
Deze paper onderzoekt of beursgaande bedrijven een betere productiviteit vertonen dan langer genoteerde bedrijven. Daar waar de meeste productiviteitspapers zich louter richten op de evolutie van productiviteit na de IPO voor Amerikaanse bedrijven, zijn wij geïnteresseerd in de verschillen met langer genoteerde bedrijven, en dit voor continentale Europese bedrijven. Hiertoe beschouwen we ook een aantal jaren voorafgaand aan de IPO. Wij gaan louter na of er verschillen bestaan, en zullen deze niet trachten te verklaren. Dit is stof voor verder onderzoek. We werken met de productiviteitsmaatstaven Return On Assets (ROA) en Total Factor Productivity (TFP). Hoewel we voor ROA en TFP een ander verloop vinden, bekomen we eenzelfde globale conclusie: IPO-bedrijven blijken significant productiever dan langer genoteerde bedrijven. Vier jaar na de IPO is de productiviteit lager dan voorheen en vinden we tekenen van convergentie. In lijn met de bestaande literatuur vinden we een significante daling in ROA volgend op de beursgang. Op het vlak van TFP vinden we echter afwisselend geen en wel significantie naargelang de gebruikte controlevariabelen. Aldus leidt dit niet tot eenduidige conclusies. TFP kent geen onmiddellijke daling zoals ROA, maar zal aanvankelijk toenemen na de IPO. Nergens vinden we empirische evidentie voor het in de literatuur vermelde resultaat van een productiviteitspiek in het jaar voor de IPO. Aldus blijken Europese bedrijven enigszins een andere dynamiek te vertone
Choose an application
Deze meesterproef onderzoekt welke determinanten de hoeveelheid liquide middelen bij kleine tot middelgrote dochterondernemingen bepalen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een panel van bedrijfsgegevens uit de periode 2004-2007. De resultaten bevestigen ten eerste dat de interne kapitaalmarkt een invloed heeft op de hoeveelheid liquide middelen die kleine tot middelgrote dochterondernemingen aanhouden. Niet alleen wordt er aangetoond dat deze dochterondernemingen minder liquide middelen aanhouden dan soortgelijke stand-alones, ook zullen deze dochterondernemingen minder cash aanhouden als de moederonderneming ouder wordt en de winstgevendheid van de groep daalt. Ten tweede tonen de resultaten aan dat het cashniveau van kleine tot middelgrote dochterondernemingen ook daalt als de schuldgraad van de onderneming toeneemt.
Choose an application
In deze paper onderzoeken we investerings-en schuldgraadverschillen tussen stand alone IPO’s en equity carve-outs. In de literatuur schetsen bepaalde auteurs een opdeling qua motivatie om de IPO te ondernemen tussen deze twee categoriën; andere auteurs zien deze opdeling niet. Essentieel bij deze –veronderstelde- opdeling is het investerings- en schuldgraad-gedrag. Onze onderzoeksvraag bestaat er dan ook in of er significante verschillen zijn qua investeringen en schuldgraad tussen stand alone IPO’s en equity carve-outs. We concluderen dat de investeringen voor de IPO hoger liggen bij de stand alone IPO’s en de schuldgraad van de stand alone IPO’s hergebalanceerd wordt door middel van de IPO. Opvallend is dat we geen cashflow beperkingen vinden om te investeren. Daarnaast zien we dat bij de stand alone IPO’s de sterk negatieve link tussen cashflow en schuldgraad wegvalt na de IPO. Een analoog effect bestaat bij de groei, waar de positieve relatie tussen groei en schuldgraad na de IPO teniet wordt gedaan.
Choose an application
This paper investigates differences in productivity between cooperatives and investor-owned firms, and in a deeper analysis between recognized and nonrecognized cooperatives in Belgium. We show empirically that cooperatives are less efficient than their investor-owned counterparts. This result can be explained by differences in focus, ownership structure and financing. Firstly, cooperatives are less profit-driven since they are designed for the use of the members. Secondly, as a result of the low ownership concentration in large cooperatives, members have low incentives to monitor management. Thirdly, cooperatives face difficulties in raising equity; therefore alternative financing tools have to be used. This paper found that cooperatives are higher leveraged than investor-owned firms to, no difference has been found in the level of reserves. Regarding the impact of financing, we found that these financing tools have an opposite effect: while debt has a positive impact on cooperatives’ performance, reserves negatively affect cooperatives’ performance. Finally, this paper compared the performance of recognized cooperatives with nonrecognized cooperatives and found that nonrecognized cooperatives outperform recognized cooperatives.
Listing 1 - 10 of 32 | << page >> |
Sort by
|