Narrow your search

Library

KU Leuven (1)


Resource type

dissertation (1)


Language

English (1)


Year
From To Submit

2007 (1)

Listing 1 - 1 of 1
Sort by

Dissertation
Evolution and reconstruction of the geo-archaeological landscape in the territory of Sagalassos (SW-Turkey) : integration of geomorphic, GIS and remote sensing methods.

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Nederlandstalige samenvatting Evolutie en reconstructie van het geo-archeologische landschap in het territorium van Sagalassos (ZW Turkije): Integratie van geomorfologische, GIS en remote sensing technieken 1.   Inleiding Deze studie kadert binnen het archeologische Sagalassos onderzoeksproject dat niet alleen de geschiedenis van de antieke stad Sagalassos en haar territorium tracht te beschrijven, maar ook wil verklaren waarom en hoe deze geschiedenis veranderde en evolueerde. Het Sagalassos project heeft een interdisciplinair karakter, waar naast archeologen ook specialisten uit andere takken van de wetenschappen bij betrokken worden (Waelkens and the Sagalassos team 1997). In deze context was de betrachting van deze studie om met behulp van Geografische Informatie Systemen (GIS) en remote sensing technieken een bijdrage te leveren tot de reconstructie en interpretatie van het geo-archeologische landschap in het territorium van Sagalassos. De hoofddoelstelling van deze studie was om verschillende facetten van het fysische milieu met betrekking tot geo-archeologie te analyseren en niet om een detailstudie te maken van het gebied. De nadruk werd gelegd op de ruimtelijke dimensie van fenomenen en er werd veel minder aandacht besteed aan lokale fenomenen. De specifieke onderzoeksvragen waarop in deze studie getracht werd een antwoord te geven zijn: 1) Welke digitale data hebben we ter beschikking voor de omgeving van Sagalassos en wat is de kwaliteit van deze data? (Hoofdstuk 2) 2) Wat zijn de kenmerken van het fysische landschap in de omgeving van Sagalassos en hoe is dit geëvolueerd? (Hoofdstukken 3 en 4) 3) Op welke manier kunnen remote sensing en GIS bijdragen tot het begrijpen van het huidige en het vroegere vegetatie- en/of landgebruik -patroon in het studiegebied? (Hoofdstukken 5 en 6) 4) Is het mogelijk om aan de hand van een modelmatige benadering (1) de evolutie van omgevingsfactoren die de locatie van sites hebben beïnvloed te bestuderen en (2) de evolutie van de fysische sitelocatie-strategieën te bestuderen? (Hoofdstuk 7) 5) Welke technieken zijn beschikbaar voor de automatische extractie van archeologische structuren uit satellietbeelden en wat is hun nauwkeurigheid? (Hoofdstukken 8 tot en met 10) Voor elke van deze onderzoeksvragen werd een tweeledige schaal gehanteerd en dit zowel met betrekking tot het studiegebied als met betrekking tot de data. Ieder onderdeel werd geanalyseerd op een territoriale (regionale = kleine topografische schaal) en een lokale schaal (de vallei van de Ağlasun Çayı, het Bereket bekken en de archeologische sites van Hisar en Sagalassos = grote topografische schaal). Kleinschalige analyses werden uitgevoerd met behulp van gemiddelde resolutie satellietbeelden (ASTER data) en GIS data (50 m resolutie DEM), terwijl voor grootschalige analyses zeer hoge ruimtelijke resolutie satellietbeelden (Ikonos -2 en Quickbird-2 data) en GIS informatie (10 m and 2 m resolutie DEM data) werden gebruikt. Sagalassos en haar territorium zijn gelegen in het westelijke Taurusgebergte, in ZW-Turkije, op absolute hoogtes die variëren van ~400 m tot ~2000 m a.s.l. Verschillende geologische eenheden, waaronder kalksteen, ofiolitische mélange, flysh, mergels, vulkanische afzettingen en quartaire sedimenten, komen voor in het territorium (Şenel 1997a,b,c). Er heerst een oro-Mediterraan klimaat, met een subhumied en koud tot zeer koud karakter (Paulissen et al. 1993). De huidige vegetatie wordt algemeen geklasseerd als 'sterk gedegradeerd koude-bestendig altijdgroen naaldbos' (Frey and Kürschner 1989, Vermoere 2002). 2. Remote sensing, GIS en het fysische landschap 2.1 Remote sensing en topografische data voor het territorium van Sagalassos De verschillende analyses in deze studie zijn niet enkel gesteund op veldwerk , maar zijn ook in grote mate gebaseerd op digitale data. In hoofdstuk 2 werd een gedetailleerd overzicht gegeven van de verschillende satellietbeelden (ASTER, Landsat, Spot-5, Corona, Ikonos-2 en Quickbird-2) en de DEMs/DSMs (2 m, 10 m en 50 m topografische DEMs, een 30 m ASTER DSM en een 90 m SRTM DSM) ter onzer beschikking voor het territorium van Sagalassos. Daarnaast werd ook dieper ingegaan op de verschillende technieken die gebruikt werden om deze data te genereren of radiometrisch en geometrisch te corrigeren en werd informatie gegeven over de nauwkeurigheid van de verschillende DEMs/DSMs. Een vergelijking van de verschillende DEMs/DSMs heeft aangetoond dat de onnauwkeurigheid het grootst is voor het ASTER DSM en dat er een onderschatting is van steile hellingen in het SRTM DSM (Fig. 2.15). Volgens deze analyse wordt voor kleinschalige analyses best het 50 m topografisch DEM aangewend, terwijl voor grootschalige analyses bij voorkeur het 10 m topografisch DEM wordt gebruikt. Een belangrijk nadeel van het 50 m topografisch DEM, is de relatief beperkte ruimtelijke resolutie. Volgens Kienzle 2004 brengt het afleiden van fysische parameters op basis van lage resolutie DEMs belangrijke beperkingen met zich mee, wat werd bevestigd door onze observaties. De lage resolutie DEMs resulteren namelijk in een onderschatting van de hellingsgradiënt. Ondanks zijn relatief beperkte resolutie, is de nauwkeurigheid van het 50 m topografisch DEM hoger dan dat van de "satelliet" DSMs. Volgens deze analyse wordt indien geen topografisch DEM beschikbaar is, bij voorkeur het SRTM DSM gebruikt. 2.2 De fysische karakteristieken van het territorium van Sagalassos In hoofdstuk 3 werd dieper ingegaan op de fysische kenmerken van het territorium en zijn verschillende deelbekkens en werd een algemeen kader geschetst voor de volgende hoofdstukken. In dit hoofdstuk komt duidelijk de verscheidenheid van het landschap in de omgeving van Sagalassos tot uiting. Dit bergachtige gebied kan worden opgedeeld in drie eenheden met een voornamelijk NO-ZW oriëntatie, die gescheiden en versneden worden door belangrijke valleisystemen: de Burdur vlakte - badland zone in het westen, een centrale bergachtige zone en een oostelijke zone met diep ingesneden valleien (Fig. 3.10). Hydrografisch resulteert dit in twee stroomgebieden: een gebied dat afwatert naar het meer van Burdur en een gebied waarvan het water in de richting van de Isparta Çayı stroomt. Het territorium van Sagalassos kan onderverdeeld worden in tien subbekkens (Fig. 3.23). In de bijdrage tot de morfostructurele analyse van het territorium op basis van een 50 m geschaduwd hoogte-model en satellietbeelden werd aangetoond dat het gebied bestaat uit een regelmatig patroon van macro-reliëf elementen (rivieren, ruggen, bekkens en valleien) die mogelijkerwijze de uitdrukking zijn van structureel gecontroleerde lithologische en/of tektonische fenomenen (Fig. 3.22). Voorlopige interpretaties suggereren dat verschillende van deze langgerekte valleien segmenten zijn van grotere systemen waarvan sommige componenten zijn gecorreleerd. Verplaatsingen van enorme kalksteenmassieven zoals de Zencirlik Tepe (Fig. 3.22) en de oostelijke zone van de Ağlasun Çayı vallei en de tapvormige rand van de Çine Ovası (Fig. 1.1) zijn mogelijkerwijze het resultaat van breukwerking of tektonische extensie. De combinatie van verschillende biotische en abiotische factoren heeft aangetoond dat quartaire afzettingen voorkomen in de laagst-gelegen gebieden (Fig. 3.15) met de zwakste hellingen (Fig. 3.16) en voornamelijk gebruikt worden voor landbouwdoeleinden (Fig. 3.19). Naaldbomen komen verspreid voor op hellingen >10% (Fig. 3.18) en zijn in sterke mate geconcentreerd op Bey Dağları kalksteen (Fig. 3.19). De combinatie van verschillende biotische en abiotische factoren suggereert dat de positie van naaldbomen en Quercus coccifera in sterk mate bepaald wordt door hoogte en substraatkarakteristieken en dat de factor hellingssteilte een secundaire rol speelt. Hun positie is mogelijkerwijze ook in sterke mate door de mens bepaald, aangezien de meerderheid van de naaldbossen is aangeplant tijdens herbebossingprojecten. De land-cover categorieën steppe en naakte rots/braakland zijn restcategorieën, gelegen in gebieden die ten gevolge van hun hoogte, substraat of hellingskarakteristieken niet bebost zijn en niet gebruikt worden voor landbouwdoeleinden. Ook hier is er mogelijkerwijze een belangrijke menselijke beïnvloeding. De milieugeschiedenis van de verschillende bekkens in het territorium van Sagalassos, in belangrijke mate gebaseerd op het werk van Vermoere et al. (1999, 2000, 2001, 2002a,b), Vermoere (2002, 2004) en Six (2004) en aangevuld met eigen observaties heeft aangetoond dat het landschap belangrijke veranderingen heeft ondergaan gedurende het Holoceen (Fig. 3.46). Vanaf ~6500 v.C., vertoonden zowel de sedimentologische data van de Çanaklı vallei (periodiek of permanent meer) als de sedimentologische en palynologische data van de Ağlasun vallei (veen en detritische travertijn afzetting) indicaties voor milieuomstandigheden vochtiger dan de huidige. Deze vochtige omstandigheden waren het gevolg van veranderende klimatologische omstandigheden aan het begin van het Holoceen (Six 2004). In verschillende studiegebieden werden aanwijzingen gevonden voor de overgang naar een droger milieu gedurende het Midden-Holoceen: rond ~4000-3500 v.C. werd de Ağlasun vallei droger (met de afzetting van colluvium en het verdwijnen van waterplanten en detritische travertijn- en veen afzettingen (Vermoere 2002)), rond ~3700-3000 v.C. nam de colluviatie in de Çanaklı vallei toe en kromp het toenmalige (periodieke) meer, wat geïnterpreteerd kon worden als een verdroging van het gebied. In het Gravgaz bekken werden aanwijzingen gevonden voor een milieuverandering in de periode ~4000-3500 v.C., hoewel dit nog niet duidelijk beschreven kon worden aan de hand van de beschikbare gegevens. Palynologische data suggereren de overgang van een natuurlijk naaldbos (zonder aanwijzingen van enige menselijke impact) en een relatief stabiel nat milieu naar een open landschap met kruidplanten en eiken en onstabiele geomorfologische condities. Vanaf dat ogenblik lijkt de milieu-evolutie afhankelijk van eerder korte termijnveranderingen in het klimaat en van een toenemende impact van de mens. Rond ~860 v.C. werd in het Gravgaz bekken een enorm erosiefenomeen waargenomen. Een dergelijk fenomeen is echter afwezig in het Bereket bekken, waar een toename in de sedimentatie en een verandering van vegetatie, voornamelijk als gevolg van menselijke impact, werd waargenomen tijdens de zogenaamde Beyşehir occupatie fase (BO Fase). In het Gravgaz bekken overheersten tijdens deze fase stabiele milieu-condities met een toename van veenvorming vanaf 770-760 v.C. tot de 1ste eeuw v.C. De BO Fase is een periode met toenemende menselijke impact en is genoemd naar de plaats Beyşehir, waar een dergelijk fenomeen voor het eerst werd waargenomen. C14 dateringen suggereren dat deze periode startte omstreeks ~1400 v.C. en duurde tot ongeveer ~600 n.C. (Van Zeist et al. 1975; Bottema and Woldring 1984; Christie 1996; Reale and Dirmeyer 2000; Kontopoulos and Avramidis 2003; Schwab et al. 2004). Het einde van de BO Fase werd ondermeer gekenmerkt door een toename van de Pinus (dennen) populatie. De BO Fase in het Bereket bekken werd gedateerd tussen ~280 v.C. en ~400 n.C., terwijl deze in het Gravgaz bekken startte rond ~400 v.C. en eindigde omstreeks ~680 n.C. Volgens Six (2004) was de verminderde sedimentatie gedurende de BO Fase in het Gravgaz bekken het gevolg van bodemconservatie-maatregelen (de aanleg van landbouwterrassen en greppels). Dergelijke omstandigheden waren mogelijkerwijze niet aanwezig in het Bereket bekken. De afwezigheid van een belangrijk erosie fenomeen in het Gravgaz bekken gedurende de BO Fase was in geen geval te wijten aan een terugval van het aantal sites of een daling van de bevolkingsdichtheid aangezien beiden hoog zijn in deze periode (Vanhaverbeke en Waelkens 2003). Verder onderzoek moet meer duidelijkheid scheppen in het onderscheid tussen beide studiegebieden. Sedimentologische data suggereren stabiele omstandigheden in de zijvalleien van de Ağlasun vallei gedurende het Holoceen, aangezien de hoeveelheid colluviale sedimenten op de hellingen en in de valleibodems beperkt was en er geen colluviale afzettingen werden gevonden aan de monding van de Çuleyik Deresi. Afzettingen stroomopwaarts van Ağlasun zijn zeer waarschijnlijk het gevolg van lokale omstandigheden gekoppeld aan een belangrijke travertijnrand die de vallei dwarst ter hoogte van Başköy. De bloeiperiode van het territorium van Sagalassos (d.i. vanaf de Hellenistische tot de Vroeg-Byzantijnse periode) werd gekenmerkt door uitgesproken vochtige condities en de afzetting van detritische travertijnen in het gebied tussen de travertijnrand en Ağlasun (1ste millennium v.C. en/of 1ste millennium n.C). In het centrale deel van de Çanaklı vallei kan het toegenomen kleigehalte, tijdens het tweede deel van de Beyşehir occupatie fase (d.i. Hellenistische tot Vroeg-Byzantijnse periode) duiden op de uitbreiding van het (periodieke) meer. In de stad en in de nabije omgeving van Sagalassos (in de pottenbakkerswijk te Sagalassos en achter terrasmuren ten zuiden van Sagalassos) werden bodemlagen, die beïnvloed werden door intensieve antieke menselijke activiteit, teruggevonden. Gedurende de laatste ~2000 jaar werd er voor Gravgaz tot op heden een graduele opvulling, met een accumulatiesnelheid van ~2 mm/jaar waargenomen (Six 2004). In de andere studiegebieden was de afzetting tijdens de meest recente perioden zeer beperkt wat wijst op een relatieve stabiliteit van het landschap onder de huidige klimaatsomstandigheden en dit ondanks de toegenomen degradatie van het landschap gedurende de laatste eeuwen (Vermoere 2002). 2.3 Massabewegingen in de Ağlasun vallei In hoofdstuk 4 van deze thesis werden de geomorfologische karakteristieken van de Ağlasun vallei (grootschalig studiegebied) uitgediept aan de hand van topografische data, veldobservaties foto's, een Quickbird-2 satellietbeeld, boringen en literatuurgegevens (Librecht et al. 2000; Verstraeten et al. 2000). De doelstelling van dit hoofdstuk was om de positie, het type, de ouderdom en het herkomstgebied van massabewegingen in en rond Sagalassos te onderzoeken. Tevens was het ook de bedoeling om een geomorfologisch evolutie model op te stellen voor de verschillende delen van de Ağlasun vallei die aangetast zijn door massabewegingen en om de oorzaak van deze massabewegingen te onderzoeken met inbegrip van de mogelijke rol van aardbevingen. De locatie van de stedelijke voorloper van Sagalassos op Tepe Düzen in de pre-Hellenistische periode is zeer waarschijnlijk te verklaren door het feit dat dit het meest vlakke gebied is (te wijten aan massabewegingactiviteit) in de vallei met een goede zichtbaarheid (Fig. 4.3). Voor de inval van Alexander De Grote verhuisde Sagalassos naar zijn huidige positie, mogelijkerwijze als gevolg van watertekort (Waelkens 2005b). De aanwezigheid van zeer uitgesproken trappen in het reliëf die het resultaat zijn van massabewegingactiviteit (Figuren 4.4, 4.6 en 4.21) vormen een zeer aannemelijke verklaring waarom net deze zone van de bergflank werd verkozen voor de bouw van het nieuwe Sagalassos. De positie van de verschillende architecturale gebouwen is dus niet toevallig en is in grote mate bepaald door de oorspronkelijke reliëfkenmerken. Vulkanische tuffen vermengd met kleien onder de mozaïkvloer van de Vroeg-Byzantijnse basilica en verbrijzeld kalksteenpuin ontsloten in de westelijke muur van dit gebouw bewijzen het voorkomen van een belangrijke massabeweging op de site (Fig. 4.31). De kartering van de verschillende massabewegingen in de omgeving van Sagalassos heeft aangetoond dat nagenoeg de volledige zuidelijke helling van de Ağlasun-berg (ongeveer 5 km) bestaat uit een continue opeenvolging van verschillende types massabewegingen (bergstortingen, geroteerde blokken (slumps), translationele verschuivingen, lateraal verplaatste blokken en massabewegingen van het vloeitype) van uiteenlopende omvang (Fig. 4.3). Ook binnen elk type zijn de afmetingen van de verschillende massabewegingen sterk verschillend (Tabel 4.4). Onderzoek naar de ouderdom van de massabewegingen in de omgeving van Sagalassos suggereert dat er afhankelijk van het studiegebied (de stad, de zone ten oosten van de stad en de zone ten westen van de stad) vier hoofdfasen van massabewegingactiviteit bestaan, welke kunnen worden opgedeeld in een groot aantal subfasen. Deze hoofdfasen zijn: een post-Miocene - pre-Laat Pleistocene fase, een post-Laat Pleistocene - pre-occupatie fase (enkel aangetoond in Sagalassos), de occupatie periode van de stad en een (sub)recente fase. De combinatie van relatieve en absolute dateringsinformatie liet toe om een geomorfologisch evolutie model op te stellen voor de verschillende onderzochte gebieden. Het model voor de archeologische site van Sagalassos suggereert dat de Alexander-heuvel, een kalksteenblok mogelijkerwijze afkomstig uit de pottenbakkerswijk, vermoedelijk de oudste getuige is van massabewegingactiviteit op de site. De beweging van dit massief werd gedateerd in de post-Miocene - Laat Pleistocene

Keywords

Listing 1 - 1 of 1
Sort by