Narrow your search

Library

KU Leuven (19)


Resource type

dissertation (19)


Language

Dutch (16)

English (3)


Year
From To Submit

2024 (1)

2023 (5)

2019 (6)

2018 (7)

Listing 1 - 10 of 19 << page
of 2
>>
Sort by

Dissertation
Gehechtheid bij lagere schoolkinderen: Temperament als moderator in de relatie tussen gehechtheid en gedrags- en emotionele problemen
Authors: --- --- ---
Year: 2019 Publisher: Leuven KU Leuven. Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

In onze samenleving kampt 15% van de kinderen en jongeren met gedrags- en emotionele problemen. De ontwikkelingspaden naar deze gedrags- en emotionele problemen zijn multifactorieel bepaald. De laatste decennia is er meer en meer evidentie dat de gehechtheid van kinderen één van deze vele factoren zou kunnen zijn, die zowel een risico als een buffer kan zijn voor het ontwikkelen van problemen. In het huidige onderzoek werden er twee hypothesen onderzocht. (1) Er werd nagegaan of temperament, meer bepaald negatief affect, effortful control en surgency, een moderator zou zijn in de relatie tussen gehechtheid en gedrags- en emotionele problemen. (2) Er werd gekeken of de verschillende temperamentkenmerken een indicator van differential susceptibility zijn. Deze hypothesen werden onderzocht in een longitudinaal onderzoek met 152 lagere schoolkinderen en hun moeders. De onderzoeksvragen werden geanalyseerd met een hiërarchische meervoudige lineaire regressieanalyse en twee moderatoranalyses. Om te onderzoeken of de interactie-effecten de differential susceptibility hypothese reflecteerden, werd met drie testen nagegaan of deze voldeden aan aanbevelingen van Roisman et al. (2012). In de resultaten vonden we enige evidentie voor de eerste hypothese. Surgency is een moderator in de relatie tussen (angstige en vermijdende) gehechtheid en de gedrags- en emotionele problemen. Ten eerste ontwikkelen kinderen die minder angstig gehecht zijn meer problemen als ze hoog scoren op surgency, maar minder problemen als ze laag scoren op surgency. Daarnaast ontwikkelen kinderen die meer angstig gehecht zijn, minder problemen als ze hoog scoren op surgency, maar meer problemen als ze laag scoren op surgency. Ten tweede ontwikkelen kinderen die hoog scoren op vermijdende gehechtheid en hoog scoren op surgency meer problemen, maar minder problemen als hoog scoren op surgency. Voor de kinderen die laag scoren op surgency is er geen verschil in problemen naargelang de score op vermijdende gehechtheid. Deze resultaten kunnen geïnterpreteerd worden vanuit de theorie over surgency en het ontwikkelen van problemen enerzijds en gehechtheid en het ontwikkelen van problemen anderzijds. In het huidige onderzoek werd er geen evidentie gevonden dat negatief affect en effortful control moderatoren zouden zijn in de relatie tussen gehechtheid en gedrags- en emotionele problemen. Voor de tweede hypothese werd er in het onderzoek geen evidentie gevonden. We kunnen niet concluderen dat surgency een indicator is van differential susceptibility omdat de gevonden interactie-effecten niet voldeden aan de noodzakelijke ‘for better and for worse’- assumptie van het differential susceptibility model.

Keywords


Dissertation
Gehechtheid bij lagere schoolkinderen: De samenhang tussen consistente verwachtingen over zorg en de ontwikkeling van een Secure Base Script.
Authors: --- --- ---
Year: 2019 Publisher: Leuven KU Leuven. Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

De gehechtheidsrelatie tussen moeder en kind is een belangrijk thema in de ontwikkeling van kinderen. Deze gehechtheidsrelatie kan omschreven worden in termen van een cognitief script. In voorgaand onderzoek kreeg dit de naam Secure Base Script (SBS). Dit script ontstaat wanneer kinderen herhaaldelijk ervaren dat hun hechtingsfiguur zowel een secure base als een safe haven kan vormen. Kinderen leren een patroon over zorg en hulp en vormen op basis daarvan verwachtingen. Deze patronen over gehechtheid zijn in mindere mate omschreven voor de lagere schoolleeftijd, in tegenstelling tot de periodes ervoor en erna. Het huidig onderzoek kan dus een aanvulling vormen op bestaand onderzoek over de samenhang tussen consistente verwachtingen en het SBS op lagere schoolleeftijd. De huidige studie had als doel meer inzicht te verwerven in de samenhang tussen consistente verwachtingen over zorg en de ontwikkeling van een SBS. Er werd een longitudinale studie uitgevoerd met een steekproef van 152 kinderen die aan 3 testmomenten verspreid over de periode van een jaar deelnamen. Naast andere vragenlijsten, werd telkens data verzameld over consistente verwachtingen over zorg aan de hand van een dagboek en werd de Secure Base Script Test afgenomen. Vervolgens werd (1) de concurrente samenhang tussen SBS kennis en het al dan niet hebben van consistente verwachtingen over zorg en (2) de voorspellende waarde van consistente verwachtingen op de ontwikkeling van SBS kennis nagegaan. Dit laatste werd geanalyseerd door de ontwikkeling van SBS kennis enerzijds als continue en anderzijds als dichotome variabele te beschouwen. De resultaten boden geen evidentie voor de vooropgestelde hypotheses. Op basis van de data werd er geen concurrente samenhang gevonden tussen het al dan niet hebben van consistente verwachtingen over zorg en SBS kennis. Daarnaast kon het al dan niet hebben van consistente verwachtingen over zorg niet op een significante manier voorspellen of een lagere schoolkind SBS kennis ontwikkelde over de periode van één jaar. Er kunnen een aantal implicaties geformuleerd worden voor toekomstig onderzoek. Zo zou het onderzoek uitgevoerd kunnen worden bij een grotere, meer diverse steekproef met oog op generaliseerbaarheid. Verder zou onderzoek bij latere levensfases meer inzicht kunnen bieden omdat het SBS op lagere schoolleeftijd nog in ontwikkeling is. Onderzoek zou zich verder kunnen verdiepen in de samenhang tussen consistente verwachtingen en SBS kennis bij onveilig gehechte kinderen. Tot slot kan onderzocht worden of het hebben van SBS kennis bepaalt of iemand consistente verwachtingen heeft ten aanzien van zijn of haar hechtingsfiguur of niet.

Keywords


Dissertation
De rol van het secure base script in de relatie tussen opvoeding en gedrags- en emotionele problemen in de lagere schoolleeftijd.
Authors: --- --- ---
Year: 2019 Publisher: Leuven KU Leuven. Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Onderzoek toont aan dat gehechtheid een mediërende rol heeft in de relatie tussen opvoeding en gedrags- en emotionele problemen. Bovendien toont onderzoek aan dat een maternale depressie een invloed heeft op de gehechtheid alsook op de opvoedingsvaardigheden. Recent werd het secure base script voorgesteld als een belangrijk en relevant onderdeel van een veilige gehechtheid in de lagere schoolleeftijd. Het secure base script omvat de verwachtingen van het kind naar zijn of haar gehechtheidsfiguur in tijden van stress. Ondanks veelvuldig onderzoek gefocust is op de mediërende rol van gehechtheid, is er weinig aandacht in dergelijk onderzoek naar de rol van het secure base script. In het huidige onderzoek werd een mediatiemodel getoetst waarbij onderzocht werd of gehechtheid de relatie tussen opvoeding en gedrags- en emotionele problemen medieert. Bovendien werd nagegaan of een maternale depressie een moderator is van de relatie tussen opvoeding en gehechtheid. Om dit te onderzoeken werden 152 kinderen (Mleeftijd = 9.97, SDleeftijd = 0.77) en hun moeders onderzocht gedurende drie meetmomenten verspreid over een periode van één jaar. Verschillende testen en vragenlijsten peilden naar opvoedingsvaardigheden, gehechtheid, gedrags- en emotionele problemen en maternale depressie die gebruikt werden in de huidige studie. Om de hypotheses te toetsen werd gebruik gemaakt van PROCESS macro in SPSS. Huidig onderzoek kon niet aantonen dat gehechtheid, waaronder het secure base script, een (unieke) mediërende rol heeft in de relatie tussen opvoeding en gedrags- en emotionele problemen. Wel werd een uniek direct effect gevonden van opvoeding op T1 naar gedrags- en emotionele problemen op T3, wat impliceert dat meer positief opvoedgedrag samenhangt met een minder (sterke) stijging in gedrags- en emotionele problemen op T3 in vergelijking met T1. Dat maternale depressie een modererende rol heeft in de relatie tussen opvoeding en gehechtheid, kon niet worden bevestigd. Blijvend toekomstig onderzoek is nodig om het fenomeen verder uit te klaren, zowel in de lagere schoolleeftijd als op een later tijdstip, daar dit belangrijke indicaties kan bieden voor de klinische praktijk.

Keywords


Dissertation
Exploring dynamics and mechanisms of attachment variability in middle childhood
Authors: --- --- --- ---
Year: 2019 Publisher: Leuven KU Leuven. Faculteit Psychologie en pedagogische wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Keywords


Dissertation
Gehechtheid bij lagere schoolkinderen: De samenhang tussen consistente verwachtingen over zorg en de ontwikkeling van een Secure Base Script.
Authors: --- --- ---
Year: 2019 Publisher: Leuven KU Leuven. Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

De gehechtheidsrelatie tussen moeder en kind is een belangrijk thema in de ontwikkeling van kinderen. Deze gehechtheidsrelatie kan omschreven worden in termen van een cognitief script. In voorgaand onderzoek kreeg dit de naam Secure Base Script (SBS). Dit script ontstaat wanneer kinderen herhaaldelijk ervaren dat hun hechtingsfiguur zowel een secure base als een safe haven kan vormen. Kinderen leren een patroon over zorg en hulp en vormen op basis daarvan verwachtingen. Deze patronen over gehechtheid zijn in mindere mate omschreven voor de lagere schoolleeftijd, in tegenstelling tot de periodes ervoor en erna. Het huidig onderzoek kan dus een aanvulling vormen op bestaand onderzoek over de samenhang tussen consistente verwachtingen en het SBS op lagere schoolleeftijd. De huidige studie had als doel meer inzicht te verwerven in de samenhang tussen consistente verwachtingen over zorg en de ontwikkeling van een SBS. Er werd een longitudinale studie uitgevoerd met een steekproef van 152 kinderen die aan 3 testmomenten verspreid over de periode van een jaar deelnamen. Naast andere vragenlijsten, werd telkens data verzameld over consistente verwachtingen over zorg aan de hand van een dagboek en werd de Secure Base Script Test afgenomen. Vervolgens werd (1) de concurrente samenhang tussen SBS kennis en het al dan niet hebben van consistente verwachtingen over zorg en (2) de voorspellende waarde van consistente verwachtingen op de ontwikkeling van SBS kennis nagegaan. Dit laatste werd geanalyseerd door de ontwikkeling van SBS kennis enerzijds als continue en anderzijds als dichotome variabele te beschouwen. De resultaten boden geen evidentie voor de vooropgestelde hypotheses. Op basis van de data werd er geen concurrente samenhang gevonden tussen het al dan niet hebben van consistente verwachtingen over zorg en SBS kennis. Daarnaast kon het al dan niet hebben van consistente verwachtingen over zorg niet op een significante manier voorspellen of een lagere schoolkind SBS kennis ontwikkelde over de periode van één jaar. Er kunnen een aantal implicaties geformuleerd worden voor toekomstig onderzoek. Zo zou het onderzoek uitgevoerd kunnen worden bij een grotere, meer diverse steekproef met oog op generaliseerbaarheid. Verder zou onderzoek bij latere levensfases meer inzicht kunnen bieden omdat het SBS op lagere schoolleeftijd nog in ontwikkeling is. Onderzoek zou zich verder kunnen verdiepen in de samenhang tussen consistente verwachtingen en SBS kennis bij onveilig gehechte kinderen. Tot slot kan onderzocht worden of het hebben van SBS kennis bepaalt of iemand consistente verwachtingen heeft ten aanzien van zijn of haar hechtingsfiguur of niet.

Keywords


Dissertation
De invloed van cognitieve bias modificatie en oxytocine op microgecodeerd gehechtheidsgerelateerd gedrag in de moeder-kind interactie
Authors: --- --- --- --- --- et al.
Year: 2018 Publisher: Leuven KU Leuven. Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Onderzoek naar gehechtheidsgedragingen in de interactie tussen ouders en kind tijdens de lagere schoolperiode en het ontwikkelen van codeersystemen om dit gehechtheidsgerelateerd gedrag te coderen werd meermaals uitgevoerd. Onderzoek naar interventies die dit gehechtheidsgerelateerd gedrag zouden kunnen beïnvloeden bleef echter uit. In deze masterproef gingen we de invloed van twee mogelijke interventies na. Hierbij werd onderzocht of Cognitieve Bias Modificatie (CBM) en oxytocine, al dan niet gecombineerd, gedragsveranderingen teweegbrachten bij moeder en/of kind in vergelijking met de controlegroep. Aan deze studie namen 100 kinderen van acht tot en met twaalf jaar samen met hun moeder deel. Tweehonderd videofragmenten van 180 seconden van de moeder-kind interactie tijdens een stressvolle taak, afkomstig uit het double-blind randomized controlled trial (RCT) onderzoek van Verhees et al. (2017), werden voor dit onderzoek gecodeerd. Per moeder-kind paar waren er twee videofragmenten waaronder één pre-interventie en één post-interventie. De microcodering van het gehechtheidsgerelateerd gedrag van zowel moeder als kind werd gebaseerd op het Middle Childhood Attachment Micro-observation system (MCAM; Sannen, 2015; Bodner, Bosmans, Sannen, Verhees, & Ceulemans, 2018). De gedragscoderingen van de moeder-kind interactie, zowel pre-interventie als post-interventie, werden vervolgens omgezet in frequentie- en sequentiematen. Hierna werden verschilscores voor de diverse gedragsmaten per moeder-kind paar berekend, waarbij de pre-interventie frequentie- en sequentiematen werden afgetrokken van de post-interventiematen. Voor de verdere analyse van gedragsveranderingen bij de interventiecondities (CBM-training, oxytocine en CBM + oxytocine) in vergelijking met de controlegroep werd gekozen voor independent samples t-testen. Uit de resultaten bleek dat de CBM-conditie geen significante verschillen in het gehechtheidsgerelateerd gedrag van moeder en kind teweegbracht. Bij de conditie waarin kinderen een oxytocine neusspray kregen toegediend, bleek sprake te zijn van meer samenhang en opeenvolging tussen positief gedrag van zowel de moeder als het kind. In de conditie waarin zowel CBM als oxytocine werd toegepast, bleek meer wederkerigheid tussen moeder en kind. De resultaten suggereren dat oxytocine en de combinatie van oxytocine en CBM aanzet geven tot gedragsveranderingen binnen de moeder-kind interactie. Voorzichtigheid is echter aangewezen bij de interpretatie van deze bevindingen omwille van kans op type-1 fouten. Grootschaliger onderzoek binnen een klinische populatie, met een statistische analyse aan de hand van een multivariate anova, wordt aangeraden voor verder onderzoek naar de gedragsmatige effecten van deze interventies.

Keywords


Dissertation
De samenhang van het temperament van het kind en de opvoedingsstijl van de moeder op het gehechtheidsgedrag van lagere schoolkinderen
Authors: --- --- --- ---
Year: 2018 Publisher: Leuven KU Leuven. Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

De huidige studie ging na of het temperament van het kind en het opvoedingsgedrag van de moeder en de interactie tussen deze factoren samenhangen met gehechtheidsgedrag van het kind. Een belangrijke ontwikkelingstaak gedurende de lagere schoolleeftijd is minder afhankelijk worden van de ouder en autonomie verwerven. Tonen van meer autonomie en minder afhankelijkheidsgedrag naar de moeder, tijdens zorg interacties waarbij er nood is aan hulp, geeft bij lagere schoolkinderen indicatie voor veilig gehechtheidsgedrag. In dit onderzoek werd de mate van autonomie en afhankelijkheid geoperationaliseerd met behulp van een stresserende puzzel-taak die het kind met mogelijke hulp van de moeder moest oplossen. Dit puzzel-gedrag werd gecodeerd door middel van een micro-observatie systeem. Autonomie werd geoperationaliseerd als het kind dat er in slaagt om, na korte hulp van de moeder, verder alleen te puzzelen. Afhankelijkheid werd geoperationaliseerd als moeder en kind die samen blijven puzzelen waarbij het kind onvoldoende autonomie toont om alleen te puzzelen. Temperament van het kind en opvoedingsstijl van de moeder werden bevraagd aan de hand van vragenlijsten. Drie hypothesen werden opgesteld en onderzocht aan de hand van multiple regressie-analyses: (1) Op niveau van de opvoeding van de moeder verwachten we een positief verband tussen ondersteunende opvoeding en meer autonoom gedrag van het kind en een negatief verband met afhankelijkheidsgedrag van het kind (2) Op niveau van temperament van het kind verwachtten we dat meer ‘doelbewuste controle’, ‘sociale actiegerichtheid’ en ‘nood aan verbondenheid’ en minder ‘negatief affect’ samenhangt met meer autonoom gedrag en negatief met meer afhankelijkheidsgedrag en (3) De interactie ‘nood aan verbondenheid, sociale actiegerichtheid, doelbewuste controle vs ondersteunend opvoeden’ hangt positief samen met autonoom gedrag en negatief met afhankelijkheidsgedrag en de interactie ‘negatief affect vs. negatieve controle’ hangt positief samen met eerder afhankelijkheidsgedrag en negatief met eerder autonoom gedrag. Deze hypothesen werden nagegaan op een steekproef van 100 kinderen met hun moeders. De hypothesen werden in deze studie weerlegd. Wel bleek het negatief controlerend opvoedingsgedrag een positieve samenhang te vertonen met eerder afhankelijkheidsgedrag van het kind. Verder bleek dat de temperamentfactor ‘sociale actiegerichtheid een negatieve samenhang vertoont met eerder afhankelijkheidsgedrag van het kind. Als laatste werd gevonden dat de interactie tussen de temperamentfactor ‘nood aan verbondenheid’ en de opvoedingsstijl ‘negatieve controle’ negatief samenhangt met eerder afhankelijkheidsgedrag van het kind. Verder onderzoek en/of een replicatie is aangeraden wegens de beperkte ervaringen met het codeersysteem en beperking van het gehechtheidsgedrag tot puzzel-gedrag.

Keywords


Dissertation
MOMENTARY EMOTIONS AND MENSTRUAL PHASES: An ESM study on the association between menstrual phases and intrapersonal or interpersonal emotions
Authors: --- --- ---
Year: 2023 Publisher: Leuven KU Leuven. Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

The luteal stage of the menstrual cycle has been associated with a variety of psycho-emotional symptoms including increased negative affect and mood swings (e.g., Laessle et al., 1990 ; Matthew et al., 2022; Ojezele et al., 2022; Vala et al., 2023). However, most of the studies which investigated menstrual psycho-emotional experiences used retrospective designs which are prone to be influenced by cultural and personal beliefs, and do not grasp the complexity of daily emotional dynamics. In addition, menstrual research has only investigated the impact of menstrual stages on emotional experiences within women, neglecting their potential interpersonal effects. The aim of this study was twofold: on one hand, we investigated the impact of menstrual stages (i.e., follicular, and luteal) on participants’ momentary positive and negative affect. We hypothesized to observe higher negative affect and lower positive affect in the luteal phase in women while no differences were expected in positive or negative affect in men. On the other hand, we studied the effect of menstrual stages on couples’ positive and negative interpersonal emotional similarity. We expected lower positive and negative couples’ momentary emotional similarity during the luteal stage compared to the follicular stage. Contraceptive use was subsequently added in the models for both our research questions. Participants were couples (N= 31) who completed a two-phase ESM study in which both partners rated their own positive and negative affect several times a day for 10 days in total. Menstrual phases of female participants (i.e., follicular and luteal) were calculated using the two self-reported menses onsets, the average length of the menstrual cycle, and their answers to the question “Are you on your menstrual period today?” during the ESM study. We tested our two research questions using multilevel modeling. First, our results did not show any significant difference between participants’ positive and negative affect in the follicular compared to the luteal phase. Second, we did not observe any effect of menstrual stages on couples’ negative interpersonal emotional similarity, while we observed an increase in couples’ positive interpersonal emotional similarity in the luteal phase compared to the follicular phase. We did not observe differences between menstrual effects in women on contraceptives versus naturally cycling women neither in our first research question nor in the second one. Our findings do not support the hypothesized effects of the menstrual cycle on momentary intrapersonal and interpersonal emotional experiences and cast doubts about the influences of cultural and personal beliefs when investigating the phenomenon with retrospective designs. Nonetheless, our study included an oversimplification of menstrual phases which may not have appropriately captured the effect of menstrual stages. Future research should investigate menstrual cycle effects on momentary affect by including a standardized method to code menstrual stages in order to increase their overlapping with hormonal fluctuations.

Keywords


Dissertation
DE SAMENHANG VAN HET TEMPERAMENT VAN HET KIND EN DE OPVOEDINGSSTIJL VAN DE MOEDER OP HET GEHECHTHEIDSGEDRAG VAN LAGERE SCHOOLKINDEREN
Authors: --- --- --- ---
Year: 2018 Publisher: Leuven KU Leuven. Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

De huidige studie ging na of het temperament van het kind en het opvoedingsgedrag van de moeder en de interactie tussen deze factoren samenhangen met gehechtheidsgedrag van het kind. Een belangrijke ontwikkelingstaak gedurende de lagere schoolleeftijd is minder afhankelijk worden van de ouder en autonomie verwerven. Tonen van meer autonomie en minder afhankelijkheidsgedrag naar de moeder, tijdens zorg interacties waarbij er nood is aan hulp, geeft bij lagere schoolkinderen indicatie voor veilig gehechtheidsgedrag. In dit onderzoek werd de mate van autonomie en afhankelijkheid geoperationaliseerd met behulp van een stresserende puzzel-taak die het kind met mogelijke hulp van de moeder moest oplossen. Dit puzzel-gedrag werd gecodeerd door middel van een micro-observatie systeem. Autonomie werd geoperationaliseerd als het kind dat er in slaagt om, na korte hulp van de moeder, verder alleen te puzzelen. Afhankelijkheid werd geoperationaliseerd als moeder en kind die samen blijven puzzelen waarbij het kind onvoldoende autonomie toont om alleen te puzzelen. Temperament van het kind en opvoedingsstijl van de moeder werden bevraagd aan de hand van vragenlijsten. Drie hypothesen werden opgesteld en onderzocht aan de hand van multiple regressie-analyses: (1) Op niveau van de opvoeding van de moeder verwachten we een positief verband tussen ondersteunende opvoeding en meer autonoom gedrag van het kind en een negatief verband met afhankelijkheidsgedrag van het kind (2) Op niveau van temperament van het kind verwachtten we dat meer ‘doelbewuste controle’, ‘sociale actiegerichtheid’ en ‘nood aan verbondenheid’ en minder ‘negatief affect’ samenhangt met meer autonoom gedrag en negatief met meer afhankelijkheidsgedrag en (3) De interactie ‘nood aan verbondenheid, sociale actiegerichtheid, doelbewuste controle vs ondersteunend opvoeden’ hangt positief samen met autonoom gedrag en negatief met afhankelijkheidsgedrag en de interactie ‘negatief affect vs. negatieve controle’ hangt positief samen met eerder afhankelijkheidsgedrag en negatief met eerder autonoom gedrag. Deze hypothesen werden nagegaan op een steekproef van 100 kinderen met hun moeders. De hypothesen werden in deze studie weerlegd. Wel bleek het negatief controlerend opvoedingsgedrag een positieve samenhang te vertonen met eerder afhankelijkheidsgedrag van het kind. Verder bleek dat de temperamentfactor ‘sociale actiegerichtheid een negatieve samenhang vertoont met eerder afhankelijkheidsgedrag van het kind. Als laatste werd gevonden dat de interactie tussen de temperamentfactor ‘nood aan verbondenheid’ en de opvoedingsstijl ‘negatieve controle’ negatief samenhangt met eerder afhankelijkheidsgedrag van het kind. Verder onderzoek en/of een replicatie is aangeraden wegens de beperkte ervaringen met het codeersysteem en beperking van het gehechtheidsgedrag tot puzzel-gedrag.

Keywords


Dissertation
De samenhang van zelfgerapporteerde gehechtheid en gehechtheidsgerelateerde interpretatiebiases met het gedrag in ouder-kind interacties
Authors: --- --- --- --- --- et al.
Year: 2019 Publisher: Leuven KU Leuven. Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Het vertrouwen in de zorgfiguur is een belangrijk element van een veilige gehechtheidsrelatie. Het is van belang om te weten op welke manier een kind het gehechtheidsgerelateerd gedrag van de ouder interpreteert en of deze interpretaties de interacties met de zorgfiguur al dan niet beïnvloeden. In de huidige studie werd de samenhang tussen het zelfgerapporteerd vertrouwen van een lager schoolkind en de gehechtheidsgerelateerde gedragingen onderzocht. Verder werd onderzocht hoe de positieve en de negatieve interpretatiebiases van een kind samenhangen met de gehechtheidsgerelateerde gedragingen. Daarnaast werd de samenhang tussen de rapportagematen onderzocht. Voor deze studie zijn gehechtheidsgerelateerde gedragingen geobserveerd gedurende een stressinducerende taak. De onoplosbaarheid van de taak, de tijdsdruk en de vergelijking met leeftijdsgenoten zou stress bij kinderen induceren. Tijdens deze taak werden moeder-kindinteracties gecodeerd aan de hand van een micro-observatiesysteem (Middle Childhood Attachment Micro-Observation System). Zowel de gedragingen van de moeder als van het kind werden per interval van twee seconden gecodeerd. Dit systeem laat toe om gehechtheidsgedrag gedetailleerd te bekijken en moment-op-momentveranderingen vast te stellen. Bovendien maakt het gebruik van het MCAM het mogelijk om zowel de frequenties als de sequenties van de gedragingen in kaart te brengen. Het vertrouwen van de kinderen in de zorgfiguur werd gemeten aan de hand van een zelfrapportagevragenlijst (het vertrouwensschaal van de PIML). Door middel van de herkenningstaak werd nagegaan of een kind een meer positieve of een meer negatieve interpretatiebias ontwikkeld heeft. Alle data voor deze studie kwamen voort uit de pre-interventiefase uit de studie van Verhees et al. (2017). Dit databestand bestond uit honderd moeder-kindparen. De resultaten toonden geen significante samenhangen tussen de frequenties van de gehechtheidsgerelateerde gedragingen, het zelfgerapporteerd vertrouwen en de interpretatiebiases. Verder bleek uit de resultaten dat positief gedrag van het kind en samen puzzelen met de ouder elkaar vaker opvolgden indien het kind meer vertrouwen rapporteerde. Daarnaast volgden het positief gedrag van de ouder en alleen puzzelen elkaar vaker op indien het kind een meer positieve interpretatiebias heeft. Verder is vastgesteld dat het alleen puzzelen door het kind minder vaak op elkaar volgde bij kinderen met een meer negatieve interpretatiebias. Ten slotte werd tussen de rapportagematen geen significante samenhang vastgesteld.

Keywords

Listing 1 - 10 of 19 << page
of 2
>>
Sort by