Narrow your search
Listing 1 - 10 of 18 << page
of 2
>>
Sort by

Book
Ontwikkelen van cognitief talent : handboek voor onderwijsprofessionals
Authors: --- --- --- ---
ISBN: 9789464144116 Year: 2021 Publisher: Leuven Acco

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Cognitief begaafde leerlingen hebben, net als andere leerlingen, recht op kwaliteitsvol onderwijs afgestemd op hun onderwijsbehoeften. Op die manier kunnen zij hun cognitieve talenten verder ontwikkelen en zich ten volle ontplooien als persoon. Vele scholen voelen zich dan ook aangesproken om de onderwijsbehoeften van deze leerlingen ernstig te nemen en naar een gepast aanbod te zoeken. Het doel van dit handboek is onderwijsprofessionals te ondersteunen in die zoektocht. In de onderwijspraktijk leven immers nog veel vragen maar ook misverstanden over wat cognitieve begaafdheid is, hoe men cognitief begaafde leerlingen kan herkennen en welke aanpak wenselijk is en werkt. Op die vragen speelt dit handboek in. Het biedt kaders voor het denken over cognitieve talentontwikkeling en handvatten voor het versterken van de aanpak van cognitief begaafde leerlingen in de onderwijspraktijk. Op die wijze wil dit boek bijdragen aan kwaliteitsvol onderwijs aan cognitief begaafde leerlingen op school. Het richt zich zowel op het basis- of primair onderwijs, als op het secundair of voortgezet onderwijs. De primaire doelgroep zijn (toekomstige) onderwijsprofessionals met een honger naar actuele inzichten en kaders die hun professioneel handelen richting bieden: leraren (in opleiding), leerlingenbegeleiders, zorgleerkrachten en -coördinatoren, schoolleiders, pedagogisch begeleiders, CLB-medewerkers, ondersteuners, lerarenopleiders, (toekomstige) hoogbegaafdheidscoaches of -specialisten en alle anderen die een begeleidende of ondersteunende rol spelen op school. Dit handboek is ook relevant voor beleidsmedewerkers, buitenschoolse hulpverleners en ouders die op zoek zijn naar inzichten over de ontwikkeling van en onderwijs aan cognitief begaafde kinderen en jongeren. Dit handboek bestaat uit twee delen. Het eerste deel schetst actuele inzichten over cognitieve begaafdheid en het sociaal-emotioneel en motivationeel functioneren van cognitief begaafde kinderen en jongeren. Het tweede deel biedt handvatten voor het versterken van onderwijs aan en de begeleiding van cognitief begaafde leerlingen. Het behandelt de vraag hoe je een beleid voor cognitief sterke leerlingen vorm kan geven en welke pedagogisch-didactische interventies volgens onderzoek werken. Interventies zoals compacten, verrijken, groeperen en versnellen komen aan bod, evenals interventies gericht op het verhogen van de motivatie, de betrokkenheid en het welbevinden van onderpresterende begaafde leerlingen.https://shop.acco.be/nl-be/items/9789464144116/Ontwikkelen-van-cognitief-talent


Dissertation
Integration and differentiation : the impact of educational regimes at secondary level on equity and social mobility in comparative perspective
Authors: --- ---
Year: 2016 Publisher: Leuven KU Leuven. Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Keywords


Dissertation
Social choice : een topologische benadering

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Keywords


Dissertation
It takes a village to raise a talented child : The role of social classroom relationships in the development of cognitively gifted and non-gifted students
Authors: --- --- ---
Year: 2022 Publisher: Leuven KU Leuven. Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Keywords


Dissertation
Ethiek vanuit de verbondenheid : Paul Shepard en de morele status van niet-menselijk leven.
Authors: --- --- ---
Year: 2002 Publisher: Leuven K.U.Leuven. Hoger instituut voor wijsbegeerte

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Keywords


Dissertation
Perfect begaafd? De samenhang tussen perfectionisme, (hoog)begaafdheid en opvoeding bij 12-jarige jongeren
Authors: --- --- ---
Year: 2019 Publisher: Leuven KU Leuven. Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Samenvatting Van hoogbegaafden wordt soms gezegd dat zij perfectionistisch ingesteld zijn. Dit zou ervoor zorgen dat deze groep voorbestemd is om bepaalde tekortkomingen te ontwikkelen. Sommige onderzoekers beschrijven ouders als de kern van het ontstaan van perfectionisme. Deze ouders zouden te hoge verwachtingen stellen en kritisch zijn voor fouten. Eveneens meent men dat ouders van hoogbegaafden gebruik maken van controlerende en overbeschermende parktijken. Deze masterproef maakt gebruik van data uit wave 1 van het TALENT-onderzoek. Er zijn 3.079 jongeren uit het eerste jaar van de A-stroom en 4.781 van hun ouders onderzocht aan de hand van een cognitieve test en een vragenlijst. Ten eerste wordt aan de hand van een clusteranalyse nagegaan in welke vormen perfectionisme zich voordoet. Hierbij wordt de verdeling van (hoog)begaafde jongeren en jongeren met een label hoogbegaafdheid bekeken over de clusters. Volgens onderzoek zijn er namelijk meerdere vormen van perfectionisme: prestatiegericht (adaptief) en zelfkritisch (maladaptief) perfectionisme. Daarnaast wordt het verschil in perfectionisme tussen (hoog)begaafde en normaalbegaafde jongeren en jongeren met en zonder een label hoogbegaafdheid bestudeert via onafhankelijke t-toetsen. Naast perfectionisme wordt er gefocust op drie opvoedingsvariabelen die geassocieerd worden met perfectionisme: ouderlijke kritiek, ouderlijke verwachtingen en ouderlijke psychologische controle. Eveneens wordt het verschil in deze opvoedingsvariabelen tussen (hoog)begaafde en de normaalbegaafde jongeren en jongeren met en zonder een label hoogbegaafdheid onderzocht aan de hand van onafhankelijke t-toetsen. Tot slot wordt bekeken of de relatie tussen (het label) (hoog)begaafdheid en perfectionisme deels verklaart kan worden door een opvoedingsvariabele via een mediatieanalyse. Dit onderzoek levert evidentie voor drie clusters in perfectionisme: de niet-perfectionistische cluster, de maladaptieve cluster en de adaptieve cluster. Daarnaast lijkt het erop dat perfectionisme een vaak voorkomende trek is bij (hoog)begaafden, perfectionisme blijkt gezonder in de (hoog)begaafde jongeren dan in de normaalbegaafde jongeren. Prestatiegericht perfectionisme komt meer voor bij (hoog)begaafde jongeren, maar zelfkritisch perfectionisme komt minder voor bij (hoog)begaafde jongeren. Ook de opvoedingskenmerken die geassocieerd zijn met perfectionisme blijken minder voor te komen in gezinnen met hoogbegaafde jongeren. Daarnaast tonen de resultaten aan dat (hoog)begaafdheid een indirect effect heeft op prestatiegericht perfectionisme, via ouderlijke verwachtingen. Ouderlijke kritiek en ouderlijke psychologische controle zijn tussenliggende variabelen in de relatie tussen (hoog)begaafdheid en zelfkritisch perfectionisme. Tot slot blijken de jongeren met een label hoogbegaafdheid niet representatief voor de (hoog)begaafde jongeren.

Keywords


Dissertation
Verborgen talenten: de invloed van ouders op faalangst, gecontroleerde motivatie en onderpresteren bij (hoog)begaafde leerlingen in Vlaanderen.
Authors: --- --- ---
Year: 2019 Publisher: Leuven KU Leuven. Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Onderpresteren bij cognitief (hoog)begaafde leerlingen kan een onzichtbaar probleem zijn. Een (hoog)begaafde leerling die beneden zijn capaciteiten presteert, haalt wellicht wel nog een vergelijkbaar niveau als zijn/haar klasgenoten. Verschillende begaafdheidsmodellen geven weer dat een wisselwerking tussen omgevings- en persoonlijke factoren bepaalt hoe cognitieve mogelijkheden omgezet worden in prestatie. Het is dan ook nuttig om in kaart te brengen in welke mate deze factoren een invloed hebben op onderpresteren. Deze masterproef maakt gebruik van data uit de Vlaamse TALENT-studie (www.projecttalent.be) om na te gaan hoe ouders, motivatie en faalangst onderpresteren bij (hoog)begaafde jongeren beïnvloedt. In het bijzonder wordt onderzocht wat de effecten zijn van Academische Psychologische Controle (APC), een socialisatietechniek waarbij ouders reageren op het niet voldoen aan verwachtingen (bijvoorbeeld over prestaties) met voorwaardelijke aandacht, schuldinductie en schaamte. Dit kan ervoor zorgen dat een leerling niet gemotiveerd is vanuit plezier en interesse (autonome motivatie), maar eerder om te voldoen aan de verwachtingen of om schuldgevoelens te vermijden (vormen van gecontroleerde motivatie). Falen wordt dan gezien als gevaar en tot elke prijs vermeden, waardoor faalangst kan ontstaan. Dit eindwerk gaat, via een padanalyse bij een (hoog)begaafde steekproef (IQ > 120), de veronderstellingen na dat (1) APC een direct effect heeft op onderpresteren, faalangst en gecontroleerde motivatie, (2) faalangst en gecontroleerde motivatie een directe relatie hebben met onderpresteren, en (3) APC een indirect verband heeft met onderpresteren via faalangst en gecontroleerde motivatie. Het model wordt op drie manieren geoperationaliseerd: rapportage van de leerling (M1); APC en onderpresteren gerapporteerd door ouders, faalangst en gecontroleerde motivatie gerapporteerd door de leerling (M2); rapportage door de leerling met onderpresteren op basis van een wiskundeproef (M3). Uit de analyses blijkt dat een model met faalangst en gecontroleerde motivatie als parallelle mediatoren niet goed past bij de geobserveerde data. Bovendien zijn beide mediatoren gecorreleerd en is er geen evidentie voor een verband tussen gecontroleerde motivatie en onderpresteren. Een tweede model komt hieraan tegemoet door de correlatie tussen faalangst en motivatie mee op te nemen en de directe relatie tussen motivatie en onderpresteren weg te laten. Dit model heeft een betere fit met de data en leert dat APC een verband heeft met onderpresteren (M1, M2), faalangst (M1, M3) en gecontroleerde motivatie (M1, M2, M3). Faalangst is geassocieerd met onderpresteren en fungeert als een mediator (M1). Gecontroleerde motivatie is gecorreleerd met faalangst. De verbanden zijn het sterkst wanneer alle variabelen geoperationaliseerd zijn op basis van dezelfde informant, namelijk de jongere zelf (M1). Vervolgonderzoek is noodzakelijk om de robuustheid van de resultaten na te gaan en bijkomende vragen te beantwoorden.

Keywords


Dissertation
De perceptie van cognitief begaafde kinderen door leeftijdsgenoten: Een experimentele studie
Authors: --- --- ---
Year: 2020 Publisher: Leuven KU Leuven. Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Hoogbegaafdheid is een veelbesproken onderwerp in de wetenschappelijke literatuur. Eerder onderzoek onderzocht de percepties van leerkrachten rond hoogbegaafdheid en suggereert dat deze hoogbegaafdheid associëren met sociaal-emotionele tekorten, wat in de literatuur de disharmoniehypothese wordt genoemd. In huidig onderzoek wordt de vraag gesteld of ook onder leerlingen dergelijke negatieve stereotypes m.b.t. hoogbegaafdheid bestaan, in het bijzonder wat betreft hun persoonlijkheid, sociale competentie en sociale acceptatie. Dit werd nagegaan aan de hand van vignetten; korte beschrijvingen van hypothetische leerlingen die verschillen naargelang de toegewezen conditie. Er zijn verschillen in begaafdheidsniveau (hoogbegaafd, erg slim, gemiddeld begaafd) en geslacht (jongen, meisje), resulterende in zes verschillende condities. Een eerste onderzoeksvraag die hierbij gesteld wordt is of leerlingen beschreven als hoogbegaafd/erg slim anders beoordeeld worden in termen van persoonlijkheid, sociale competentie en sociale acceptatie. In een tweede onderzoeksvraag wordt nagegaan of er een verschil is wanneer de hypothetische leerling als 'hoogbegaafd' dan wel 'erg slim' wordt omschreven. Ook verschillen in percepties wat betreft geslacht van de hypothetische leerling worden nagegaan. Tot slot wordt ook onderzocht of het academisch zelfconcept van de beoordelende leerling een modererend effect heeft op de manier waarop hoogbegaafde/erg slimme leerlingen worden gepercipieerd. Deze onderzoeksvragen werden onderzocht door middel van ANOVA's om hoofd- en interactie-effecten te kunnen nagaan. Huidig onderzoek vindt geen significante verschillen voor sociale competentie en sociale acceptatie. Wat betreft persoonlijkheid worden hoogbegaafde en erg slimme leerlingen als meer zorgvuldig gepercipieerd, en hoogbegaafde leerlingen als meer open voor nieuwe ervaringen. Er werd dus geen bevestiging gevonden voor de disharmoniehypothese onder leerlingen. Er werd bovendien geen evidentie gevonden voor een modererend effect van academisch zelfconcept van de beoordelende leerling op hun perceptie van een hoogbegaafde/erg slimme leerling.

Keywords


Dissertation
Het belang van de thuisomgeving voor de schoolse autonome motivatie bij cognitief begaafde leerlingen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Begaafde leerlingen uit het middelbaar onderwijs blijken minder schoolse autonome motivatie te vertonen in vergelijking met gemiddeld presterende leerlingen. Daarnaast wordt er bij begaafde leerlingen vaak naar de schoolse motivatie gekeken om onderpresteren te verklaren. Naast de schoolomgeving, heeft ook de thuisomgeving een bepalende rol in het tot stand brengen van schoolse autonome motivatie bij begaafde leerlingen. Men veronderstelt dat de sociaal economische status (SES) ,autonomie-ondersteuning en het academisch thuisklimaat hierin een bepalende rol spelen. Deze masterproef maakt gebruik van de data uit de vragenlijsten van het TALENT-onderzoek. De steekproef bestaat uit 364 leerlingen (en hun ouders ) uit het eerste jaar van de A-stroom. Deze leerlingen behaalden een score van 120 op de CoVat CHC-test. Ten eerste worden de effecten van autonomie ondersteunend opvoeden en het academisch thuisklimaat op autonome motivatie nagegaan via een lineaire regressieanalyse. Volgens onderzoek zijn deze kenmerken van de thuisomgeving voorspellend voor de autonome motivatie. Daarnaast wordt het verband tussen SES (het hoogst behaalde onderwijsniveau en het gemiddeld inkomen) enerzijds en autonomie-ondersteuning en het academisch thuisklimaat anderzijds onderzocht aan de hand van een lineaire regressieanalyse. Verschillende onderzoeken stellen dat SES samenhangt met autonomie ondersteunend opvoeden en het academisch thuisklimaat. Vervolgens wordt aan de hand van mediatieanalyses onderzocht of het hoogst behaalde onderwijsniveau en het gemiddeld inkomen een indirect effect uitoefenen op de autonome motivatie via autonomie ondersteunend opvoeden en het academisch thuisklimaat. Binnen deze drie onderzoeksdoelen worden er steeds afzonderlijke analyses uitgevoerd voor de leerlingen- en ouderrapportages van autonomie-ondersteuning. Door meerdere respondenten te integreren in het onderzoek wordt de opvoedingsvariabele op een accuratere manier weergegeven. Dit geeft de mogelijkheid om verschillen in de perceptie van autonomie-ondersteuning tussen de twee respondenten te exploreren. Tenslotte worden verschillen in autonomie ondersteunend opvoeden tussen moeder en vader, en de mogelijk verschillende effecten hiervan op autonome motivatie exploratief onderzocht. De resultaten van deze masterproef tonen aan dat het academisch thuisklimaat bijdraagt aan de autonome motivatie, terwijl autonomie ondersteunend opvoeden enkel de autonome motivatie voorspelt indien gerapporteerd door de leerling. In het algemeen blijkt SES geen voorspeller te zijn van autonomie ondersteunend opvoeden, maar wel van het academisch thuisklimaat. Aansluitend toonden de mediatieanalyses aan dat het academisch thuisklimaat en autonomie ondersteunend opvoeden geen mediatoren zijn in de relatie tussen SES en autonome motivatie. Tenslotte vertonen moeders meer autonomie-ondersteuning als vaders. Hierbij aansluitend blijkt dat enkel autonomie ondersteunend opvoeden door de moeder een voorspeller is van de autonome motivatie.

Keywords


Dissertation
Antecedents of boredom in classes

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Students have often been found to perceive boredom in classes and academic boredom has been found to negatively influence educational outcomes. The relevance for educational practices motivated researchers to study boredom in the school context. However, much remains to be discovered about antecedents of academic boredom and how these antecedences influence academic boredom. Therefore, the research in this thesis focused on examining antecedents of boredom for French and math. This study constructed hypothesized research models based on the literature and available data, which were statistically tested and further interpreted. The hypothesized models contained the proposed antecedents and their direct or indirect effects on boredom for math and French. On the one hand, this study hypothesized students’ subject-specific subjective control (under-challenged feelings and self-concept) and subject-specific subjective value as proximal antecedents having direct effects on perceived boredom. On the other hand, this study hypothesized teaching quality in math and French as distal antecedents having indirect effects on perceived boredom. Specifically, subjective control and subjective value predictors were proposed to mediate the effects of teaching quality on boredom. Furthermore, subjective value was proposed to be the mediator between subjective control and boredom. Specifically, it was hypothesized that, in both examined subjects, at the proximal level, better subjective control (higher self-concept, less under-challenged feelings) and higher subjective value would predict less boredom. At the distal level, higher teaching quality would predict less boredom. Moreover, the study used self-report surveys to collect the data from Flemish students at the start and the end of Grade 8. Established scales were utilized to measure the focused constructs. For data analysis, the study conducted confirmatory factor analysis to examine the validity of the integrated model and adopted the structural equation modelling to investigate and the direct and indirect effects of the predictors. The results indicated that in both subjects better subjective control directly predicted less boredom. Similarly, in both subjects, higher teaching quality was found to predict less boredom and the effect of teaching quality on boredom was mediated by subjective control antecedents. Therefore, improving teaching quality, enhancing students’ perceived value of learning and improving their control over learning activities might help reduce boredom in math and French classes.

Keywords

Listing 1 - 10 of 18 << page
of 2
>>
Sort by