Listing 1 - 5 of 5 |
Sort by
|
Choose an application
"This timely book offers an in-depth exploration of state partitions and the history of nationalism in Europe from the Enlightenment onwards. Stefano Bianchini compares traditional national democratic development to the growing transnational demands of representation with a focus on transnational mobility and empathy versus national localism against the EU project. In an era of multilevel identity, global economic and asylum seeker crises, nationalism is becoming more liquid which in turn strengthens the attractiveness of 'ethnic purity' and partitions, affects state stability, and influences the nature of democracy in Europe. The result may be exposure to the risk of new wars, rather than enhanced guarantees of peace." -- rear cover.
Nationalism --- Nation-state --- Nation-state. --- Nationalism. --- History. --- Europe --- Europe. --- Ethnic relations --- Political aspects. --- History --- Council of Europe countries --- Eastern Hemisphere --- Eurasia --- #SBIB:94H0 --- #SBIB:321H81 --- Geschiedenis van Europa: algemeen --- Westerse politieke en sociale theorieën vanaf de 19e eeuw : nationalisme, corporatisme, fascisme, nationaal socialisme, rechtsextremisme, populisme
Choose an application
Choose an application
Choose an application
This book offers theoretical and empirical contributions on the approaches, policies, practices concerning the inclusion of migrants through social entrepreneurship. Grounded in a multi-disciplinary approach and with a special focus on the Adriatic-Ionian region, the book offers a debate on the antecedents, processes and outcomes of social entrepreneurship and migrants’ inclusion, describing some innovative initiatives and their potential transferability in other contexts. The Adriatic-Ionian macro-region represents an interesting yet overlooked area of research, characterized by evolving migration and inclusion policies, together with specific legislation and reforms for social entrepreneurship. The migration dynamics along the so-called Balkan Route confer to this macro-region strong political relevance in the field of security and migration management. Contributing to the targets of SDG 8, the book contextualizes the opportunities offered by social entrepreneurship as a form of decent work for migrants, and of potential growth driver for local and international territories. Stefano Bianchini, Full Professor of East European Politics and History, University of Bologna. He was Rector's delegate for relations with Eastern Europe from 2015 to 2021. As an expert of Balkan issues, particularly on Yugoslavia and its successor states, he published 9 books, 29 edited books and more than 100 articles. Federica Bandini, Associate Professor of Social Enterprises Management and Accounting at the University of Bologna and Fellow Senior Professor at Bocconi School of Management. She earned an ITP at London Business School, and a Ph.D. in Management for public and nonprofit organizations. She has been the Director of leading university programs on management of social enterprises and NGOs. Daniela Bolzani, Associate Professor in Management at the University of Bologna. She has extensive research and teaching expertise in the domain of migrant, social, and academic entrepreneurship. Before starting her academic career, she worked for around five years as a professional in the fields of financial audit and international development in Europe and Africa.
Choose an application
Een vergelijkende analyse van het ontwikkelingsbeleid van de EU-landen: de Viségrad-vier en de Baltische staten De uitbreiding van de Europese Unie (EU) naar Centraal- en Oost-Europa veronderstelt dat de Centraal- en Oost-Europese landen (COE) een reeks voorwaarden aannemen. Deze EU-voorwaarden bestaan uit legislatieve maatregelen met betrekking tot verschillende beleidsaspecten en uit een reeks administratieve criteria. Deze voorwaarden verplichten de kandidaat-lidstaten om instellingen op te richten die in staat zijn om het ‘acquis’ te implementeren. Dit doctoraat onderzoekt de impact van de EU-voorwaarden op de oriëntering en institutionele set-up voor ontwikkelingsbeleid voor zeven landen, namelijk Tsjechië, Slovakije, Hongarije en Polen (de Visegrád-vier) en Litouwen, Estland en Letland (de Baltische staten). De onderzoeksresultaten tonen aan dat ‘Europeanisatie’ niet alleen onderworpen is aan de ontvankelijkheid van instellingen en beleidsmaatregelen, maar in belangrijke mate afhangt van waarden en ideeën die het resultaat zijn van historische processen binnen de ex-communistische landen. De vergelijkende analyse van de Visegrád-vier en de Baltische staten blijkt zeer interessant als men in overweging neemt dat tijdens de Communistische periode deze landen een verschillende positie innamen met betrekking tot de Sovjet-Unie. De Visegrád-landen behielden hun onafhankelijkheid en waren satellietstaten, terwijl de Baltische landen integraal geassimileerd werden in de Sovjet-Unie. Na het Sovjet-tijdperk beïnvloedde dit verschil sterk de mate in welke de COE-landen zich konden aanpassen aan de EU-voorwaarden. Deze thesis gebruikt het historisch institutionalisme om het patroon van gebeurtenissen tijdens de post-Sovjet-periode te traceren, dat toelaat om de elementen van continuïteit en richtingsveranderingen in institutionele set-up voor ontwikkelingsbeleid van de bestudeerde landen te identificeren. Het gebrek aan onderzoek op de impact van de EU-voorwaarden voor de implementatie van ontwikkelingsbeleid door de COE-landen is opmerkelijk. De bestaande literatuur is voornamelijk gekarakteriseerd door studies die meestal Eurocentrisch zijn en die de “uitdagingen” van het uitbreidingsproces voor het EU-ontwikkelingsbeleid onderstrepen op basis van twee belangrijke veronderstellingen. De eerste veronderstelling ziet de uitbreiding als een belangrijke verschuiving van financiële stromen van het zuidelijk halfrond naar Oost-Europa. De tweede veronderstelling ziet deze verschuiving als een gevaar voor het eigenlijke doel van het ontwikkelingsbeleid, ten voordele van veiligheidsgeoriënteerde doelstellingen. Dit onderzoek toont aan dat deze argumenten de historische gebeurtenissen verkeerd beoordelen en een onderschatting zijn van de bijdrage die de COE-uitbreiding kan leveren aan het EU-ontwikkelingsbeleid en de bredere Europese buitenlandse assistentie. Het bredere doel van dit onderzoek is om bij te dragen aan het algemeen debat omtrent de toekomst van ontwikkelingsbeleid met een COE-perspectief. Een beter begrip van het onderwerp van deze analyse kan bijdragen tot een betere en effectievere implementatie van de nieuwe Europese instrumenten voor externe hulp voor de periode 2007-2013. Het ontwikkelingsbeleid van de COE-landen is voornamelijk bepaald door hun “transitie-ervaring” met de politieke en economische transformatie, specifiek met betrekking tot de creatie en werking van democratische structuren, de creatie van noodzakelijke voorwaarden voor een overgang naar een vrije markteconomie, privatisering, steun voor KMO’s en goede beleids- en instellingsvorming. De begunstigde landen van de bilaterale COE-hulp zijn voornamelijk landen met een gemiddeld inkomen in de West-Balkan, Oost-Europa en Centraal-Azië. Sommige van deze landen ondergaan eigenlijk een transitieproces gelijkaardig aan de COE-landen tijdens de jaren ‘90. Het COE-ontwikkelingsbeleid verbreedt het concept ‘ontwikkeling’ net als het concept ‘begunstigden’ van het EU-ontwikkelingsbeleid, dat volgens de historische patronen mikt op specifieke landen in de ACS-landengroep (Afrika, Caribische gebied en Stille Oceaan). Het onderzoek toont aan dat, via ontwikkeling gefinancierde programma’s, als antwoord op de EU-voorwaarden, internationale actoren en niet gouvernementele actoren een belangrijke rol hebben gespeeld binnen de COE-landen om de institutionele capaciteit van de overheidsinstellingen om tegemoet te komen aan de EU voorwaarden, te vergroten. Het onderzoek wijst aan dat, meer dan de EU, andere actoren, zoals internationale donoragentschappen, namelijk het UNDP (United Nations Development Programme) en het CIDA (Canadian International Development Agency) en niet-gouvernementele actoren, de institutionele herschikking van het COE-ontwikkelingsbeleid en de institutionele capaciteit van de overheidsadministratie hebben beïnvloed. Het UNDP-ontwikkelingsprogramma beoogde inderdaad de creatie van ad-hoc administratieve structuren, Advisory Bodies en Trust Funds met het mandaat om de nationale ministeries van buitenlandse zaken te ondersteunen inzake planning en implementatie van ontwikkelingsbeleid. Op het ogenblik dat dit onderzoek afgerond was, waren de COE-landen intussen leden van de EU en konden ze, via hun vertegenwoordiging in de EU-instellingen, het beslissingsproces op gebied van EU-ontwikkelingsbeleid beïnvloeden. Dit onderzoek heeft in het bijzonder de rol van de COE-vertegenwoordigers onderzocht tijdens onderhandelingen op EU-niveau voor de vereenvoudiging van het Europees kader voor externe assistentie voor de periode 2007-2013. De analyse heeft aangetoond dat, ondanks de mogelijkheid om de invloed van de beleidsposities van de COE-landen op de financiële instrumenten op te volgen, de nieuwe financiële perspectieven van de EU binnen hun exacte institutionele configuratie blijven. Dit betekent dat de nieuwe financiële instrumenten nog steeds de artificiële splitsing tussen ontwikkelingshulp en externe hulp omvat, die ook weerspiegeld is binnen de verantwoordelijkheden van de verschillende Directoraten-generaal binnen de Europese Commissie. De begunstigde gemiddeld-inkomenslanden in het COE-beleid vallen buiten het werkingsgebied van het EU-ontwikkelingsbeleid voor de nieuwe periode 2007-2013. Het onderzoek onthult dat de COE-landen verkiezen de samenwerking aangaan binnen het kader van intergouvernementele kanalen, zoals het instrument voor democratie en mensenrechten, de Governance Facility, en beleidsindicatoren voor het ENPI (Neighbourhood and Partnership Instrument) en voornamelijk binnen het kader van het OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling). De recente lijst van ODA-begunstigden (officiële ontwikkelingshulp) samengesteld door het OESO-ontwikkelingshulpcomité reflecteert inderdaad het begrip van ontwikkelingshulpbegunstigden dat de gemiddeld-inkomenslanden van de West-Balkan en Oost-Europa omvat. De analyse belicht dat het effect van het downloaden van het ‘acquis communotaire’ en de administratieve vereisten, bepaald door de EU, in de COE-binnenlandse context, niet begrepen kunnen worden zonder systematisch aandacht te besteden aan de rol van de COE-landen in het ‘uploaden’ van legislatie op Europees niveau. Het bestuderen van de EU-COE-relatie als een dynamisch proces, een bidirectionele relatie waarin de EU de COE-landen beinvloedt en vervolgens beinvloed wordt door deze landen, kan helpen een beter begrip uit te bouwen omtrent de nieuwe instrumenten voor externe hulp, die deel zullen uitmaken van de EU-voorwaarden voor externe hulp voor verdere uitbreidingen van de EU. In de context van ontwikkelingsbeleid en bredere externe hulp is dit van toenemend belang wanneer de historische context van de nieuwe potentiele EU-kandidaatlanden in aanmerking wordt genomen. A comparative analysis of the development policy of the CEE countries: the Visegrad four and the Baltic states The EU enlargement process to Central and Eastern Europe expected the CEE countries to adapt to a series of requirements. The EU conditionality was mainly featured by the accumulated body of legislation on a variety of policy fields (the acquis communautaire) and by the administrative criterion, which required the candidate countries to build institutions able to implement the acquis. This research explored the impact of the EU conditionality on the orientation and institutional set-up for development policy of seven countries: Czech Republic, Slovak Republic, Hungary, Poland, (the Visegrad four); Lithuania, Estonia, Latvia (the Baltic states). The findings highlight that Europeanization is not only subject to domestic receptivity as to institutions and policies, but greatly depends on values and ideas, which are the outcome of the historical processes of the post-communist countries. The comparative analysis of the Visegrad four and the Baltic states has proved to be particularly interesting taken into account that during the communist period, the countries occupied a different position vis-à-vis the Soviet Union: while the Visegrad countries nominally maintained their independence but became satellite states, the Baltic countries were integrally assimilated to the Soviet Union. In the post-soviet period, this greatly influenced the capacity of the CEE countries to adapt to the EU conditionality requirements. The thesis uses the historical institutionalism approach to retrace the patterns of events, which, in the post-soviet period, enable to identify elements of continuity and change in the orientation and institutional set-up for development policy of the countries under study. The lack of adequate research on the impact of the EU conditionality for the implementation of development policy by the CEE countries is striking. The existing literature is mainly characterized by studies, which are usually Euro-centric and underline the ‘challenges’ entailed by the enlargement process for the EU development policy on the basis of two major assumptions: the first sees enlargement as shifting major financial flows from the South of the world to Eastern Europe and the second considers that this shift might indeed endanger the very scope of the EU development policy while favoring more security-oriented objectives. During this research, it was demonstrated that these arguments misjudge the course of events and underestimate the contribution that the CEE enlargement might bring to the development policy and to the broader external assistance of the EU as a whole. The wider aim of the research is to contribute to the general debate on the future of the development policy with a Central and Eastern Europe perspective. An increased understanding of the topic of this research could therefore contribute to a more comprehensive and effective implementation of the new Community instruments for external assistance for the period 2007-2013. The development policy of the CEE countries is mainly characterized by their ‘transition experience’ with the political and economic transformation particularly concerning the establishment and functioning of democratic structures, the creation of the conditions for the transition to a free-market economy, privatization, support for small and medium size enterprises, good governance and institution building. The country beneficiaries of the CEE bilateral assistance are mainly middle-income countries in the Western Balkans, in Eastern Europe and Central Asia: some of these country beneficiaries are in fact undergoing a process of transition similar to the CEE countries’ during the 1990s. The CEE development policy broadens the concept of ‘development’ as well as of ‘aid beneficiaries’ of the EU development policy, which, according to historical patterns, targets precise country beneficiaries in the ACP region. The research findings have highlighted that through development-funded programmes prompted in response to the EU conditionality requirements, international actors and non-state actors have played a paramount role in the CEE countries to strengthen the institutional capacity of the state institutions to stand up to the EU requirements. Therefore the research has pointed out that more than the EU, other actors, such as international donors, namely the UNDP and CIDA, and non-state actors, have greatly influenced the institutional reconfiguration of the CEE countries development policy as well as the institutional capacity of the state administrations. The UNDP development-funded programme has indeed entailed the creation of ad hoc administrative structures, the Advisory bodies and the Trust Funds, with the specific mandate to support the national Ministries of Foreign Affairs in planning and implementing development policy. By the time the research was accomplished, the CEE countries became actual members of the EU and they could, through their representatives in the EU institutions directly influence the EU decision making in the field of development policy. Particularly, the research has followed closely the role of the CEE representatives during the negotiations at EU level for the simplification of the Community framework to provide external assistance for the period 2007-2013. The analysis has pointed out that, despite the possibility to retrace the influence of the policy positions of the CEE countries in the final instruments, the new financial perspectives of the EU remain entrenched within their precise institutional reconfiguration. This entails that the new financial instruments still portray the artificial separation between development assistance and external assistance, which is reflected in the responsibilities of different General Directorates within the European Commission. The middle-income country beneficiaries of the CEE development policy fall out of the scope of the EU development policy instrument for the new period 2007-2013. The research revealed that the CEE countries would rather seek to increase cooperation within the framework of intergovernmental channels, such as the Instrument for Democracy and Human Rights, the Governance Facility, the governance indicators for the ENPI but overall within the framework of the OECD. The recent list of ODA beneficiaries compiled by the OECD Development Assistance Committee has indeed reflected an understanding of development assistance recipients, which include the middle-income countries of the Western Balkans and of Eastern Europe. The analysis has highlighted that the effects of downloading the acquis communautaire and the administrative requirements, set by the EU, in the CEE domestic context cannot be properly understood without paying systematic attention to the CEE countries role in uploading legislation at European level. Studying the EU-CEE relation as a dynamic process, as a two way relation where the EU influences the CEE and is eventually influenced by these latter, can help in better understanding the new instruments for external assistance, which will be part of the EU conditionality for external assistance for the future Community enlargements. In the field of development policy and the broader external assistance, this is increasingly important if the historical context of the future accession countries to the EU is taken into account.
Listing 1 - 5 of 5 |
Sort by
|