Listing 1 - 4 of 4 |
Sort by
|
Choose an application
Choose an application
Na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelt België een methode om de huisvesting te organiseren, gebaseerd op regels en normen, ingebed in een traditie en savoir-faire. Het gevolg is een verstedelijking van verspreide individuele woningbouw. Dat staat in schril contrast tot de duidelijke concepten die op dat ogenblik in onze buurlanden naar voor worden geschoven ( Greater City Plan of London , 1946 – De ontwikkeling des Westen des Land , 1958, Nederland). Belgisch modernist, Renaat Braem, veroordeelt de Belgische praktijk scherp in zijn pamflet ‘ Het lelijkste land ter wereld .’ Daarin wijst hij het weinig restrictieve ruimtelijk beleid als schuldige aan voor het chaotische verstedelijkingsproces. Voorliggend onderzoek toont aan dat de demografische groei, de uitbouw van de moderne welvaartsstaat en de snelle technologische ontwikkelingen in de gouden jaren zestig, de stedenbouwkundige ontwerper in een interessant nieuw spanningsveld plaatst. Hieruit blijkt dat er in een periode van ongeveer tien jaar, toch een aantal interessante betrachtingen zijn geweest, waarin de ontwerper een nieuwe houding aanneemt. Daarbij ontstaat een wisselwerking tussen het beleid en de expertise van de ontwerper. Dit onderzoek zoomt in op die korte, maar krachtige periode van 1965 tot 1975, waarin voor België een aantal thema’s ten aanzien van de woningbouw worden uitgediept. In hun voorstellen zoeken stedenbouwkundige ontwerpers naar een alternatief voor de verspreide individuele woningbouw. Zij trachten hun voorstellen in te passen in de politieke, ruimtelijke, economische en culturele context. Uit het onderzoek blijkt ook hoe die ontwerpen transformeren onder de krachten van het maatschappelijke veld waarin ze worden geplaatst. Doorheen de hele periode worden de industrialisatie van het bouwbedrijf, de subsidiestromen voor de woningbouw en de culturele appreciatie uitgediept. Maar slagen ontwerpers erin werkelijk iets te veranderen? Of dragen zij misschien ook ergens een verantwoordelijkheid voor het falende ruimtelijke project? Aan het begin van de jaren zeventig, vervloeien verschillende inzichten: de concepten van ontwerpers, de structurele veranderingen van de overheid en het inzicht van bouwpromotoren en investeerders. Dit lijkt te culmineren tot een nieuwe verstedelijkingsvorm van dense en goed uitgeruste woonwijken in groepswoningbouw. Maar hoe structureel is deze verandering? En heeft ze werkelijk het tij kunnen keren? After the Second World War, Belgium developed a method to organise its housing program, based on rules and norms, embedded in a tradition and savoir-faire. The result is an urbanization of dispersed individual houses. That practise is contrasting strongly with the clear concepts neighbouring countries are adopting ( Greater City Plan of London , 1946 – Developing the Western part of the country , 1958, The Netherlands). Belgian modernist, Renaat Braem, condemns the Belgian urbanization process strongly in his pamphlet ‘ The ugliest country in the World ’. He points to the unrestrained spatial policy as main culprit for the chaotic urbanization process. This research demonstrates that the urban designer is positioned in a new field of tension, by the demographic growth, the development of the modern welfare state and the fast technological developments of the golden sixties. In a period of about ten years, some interesting practises emerge, in which the designer adopts a new attitude. These developments initiate an interaction between the urban policy and the expertise of the designer. This research focuses on that short but interesting period from 1965 till 1975, in which a few themes regarding housing are explored. In their proposals the urban designers search for an alternative for the dispersed housing pattern. They seek to adapt their ideas to a political, spatial, economic and cultural context. This research also shows how their designs transform by the social context, in which they are positioned. Throughout the whole period, the industrialisation of the building industry, the evolution of housing subsidies and its cultural appreciation are explored. But do designers really manage to change something? Or do they as well bear at least some responsibility for the failing spatial project? At the beginning of the seventies, different opinions merge: concepts of designers, structural changes from the government, the insight of promoters and investors. This seems to culminate into a new urban form of dens, well equipped neighbourhoods in communal housing. But how structural is this change? And did it truly turn the tide? Na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelt België een methode om de huisvesting te organiseren, gebaseerd op regels en normen, ingebed in een traditie en savoir-faire. Het gevolg is een verstedelijking van verspreide individuele woningbouw. Belgisch modernist, Renaat Braem, veroordeelt de Belgische praktijk scherp in zijn pamflet ‘ Het lelijkste land ter wereld .’ Daarin wijst hij het weinig restrictieve ruimtelijk beleid als schuldige aan voor het chaotische verstedelijkingsproces. Voorliggend onderzoek toont aan dat de stedenbouwkundig ontwerper in de gouden jaren zestig in een interessant nieuw spanningsveld wordt geplaatst. Hieruit blijkt dat er in een periode van ongeveer tien jaar, toch een aantal interessante betrachtingen zijn geweest, waarin de ontwerper een nieuwe houding aanneemt. Daarbij ontstaat een wisselwerking tussen het beleid en de expertise van de ontwerper. Dit onderzoek zoomt in op die korte, maar krachtige periode van 1965 tot 1975, waarin voor België een aantal thema’s ten aanzien van de woningbouw worden uitgediept.
Academic collection --- 351.778.5 <493> --- 711.4 <493> --- 728.1 --- Ruimtelijke ordening. Volkshuisvesting. Plannen van aanleg. Woningbouw.--Woonhygiene, zie {613.5}; z.o. {?711.6-164}--België --- Gemeentelijke planologie. Stadsplanning. Stedenbouw--België --- Woonhuizen. Woningbouw (algemeen) --- Theses --- 728.1 Woonhuizen. Woningbouw (algemeen) --- 711.4 <493> Gemeentelijke planologie. Stadsplanning. Stedenbouw--België --- 351.778.5 <493> Ruimtelijke ordening. Volkshuisvesting. Plannen van aanleg. Woningbouw.--Woonhygiene, zie {613.5}; z.o. {?711.6-164}--België --- City planning --- Urbanisme --- Espace (Architecture) --- Space (Architecture) --- Logement --- Housing --- Ruimtelijke ordening. Volkshuisvesting. Plannen van aanleg. Woningbouw.--Woonhygiene, zie {613.5}; z.o. {?711.6-164}--België --- Gemeentelijke planologie. Stadsplanning. Stedenbouw--België
Choose an application
Tijdens de bestudeerde periode 1958-1980 raakte de modernisering van de maatschappij in een stroomversnelling. Technische en culturele vernieuwingen, veranderende gezins- en genderopvattingen, het verdwijnen van traditionele gebruiken, het verschuiven van standgebonden verschillen, het oprukken van een consumptiecultuur en de democratisering van de welvaart, confronteerden grote lagen van de bevolking met de vraag “hoe willen we wonen”. Wonen bleek geen evidentie meer. Diverse organisaties stonden hun bewoners bij in het inrichten van een huis en het creëren van een thuis. Voorliggend onderzoek toont hoe de modernisering vorm kreeg in het huis van diverse bewonersgroepen. Aan de hand van een onderzoeksschema voor een afgebakend onderhandelingsveld, wordt gefocust op een aantal interacties tussen de woonopvattingen van architecten, de overheid, enkele belangrijke middenveldorganisaties en de woonpraktijken, woonbehoeften en woonverlangens van diverse lagen van de bevolking. Welke verticale interacties vonden plaats tussen de vermeende “top” (overheid, architecten en andere deskundigen) en de zogenoemde “basis” (de bewoners)? Was het wonen een top down proces? Kwam het initiatief veeleer van onderuit (bottom-up)? Of was het middenveld een belangrijke speler? Vonden er ook horizontale interactiepatronen plaats tussen de actoren van het schema? Kortom, beïnvloedden de woonpraktijken van bepaalde groepen deze van andere groepen? Aan de hand van publicaties van de actoren en 57 retrospectieve interviews en woningbezoeken, worden deze vragen beantwoord. Tijdens een ‘bezoek’ door delen van het huis wordt duidelijk hoe de modernisering er vorm kreeg. We vangen aan bij de door het middenveld drukst besproken ruimte, de keuken, en eindigen bij een nieuwe ruimte die het middenveld haast volledig over het hoofd zag, de garage. Het middenveld vormt de kapstok van het werk, het veldwerk de aanvulling. Bijkomend worden twee specifieke woningen bezocht. In de eerste excursie wordt ingezoomd op een woning die veeleer atypisch was voor de Belgische woningbouwproductie, maar wel als model naar voren werd geschoven door een middenveldorganisatie. In de tweede excursie wordt een populair woonbeeld belicht dat vanaf het einde van de jaren 1960 op grote schaal opdook: de fermette. Wat waren de verschillen tussen een model dat van bovenaf werd gepromoot (topdown) en een model dat veeleer van onderuit opdook (bottom-up)? En wat betekende dit voor het afgebakende onderhandelingsveld? During the 1960s and 1970s the modernisation of the society in Flanders gained momentum. Technical and cultural renewal, changing ideas about gender and family life, the loss of traditions, the blurring of the classes, the emergence of a consumption culture and the democratisation of the welfare, made the question “How would we like to live” for many people very real. Dwelling and living didn’t seem to be so straightforward anymore. Several organisations guided the public in how to build a house and how to create a home. This research shows – by means of a ‘visit’ - how domesticity and modernisation took shape in the home of diverse groups of inhabitants. Dwelling is regarded as the result of a long process of interactions among government bodies, architects, socio-cultural movements, popular discourses, economic developments, technical possibilities and individual households. A ‘vertical’ dimension is discerned in this process, consisting of an interplay between, on the one hand, government institutions and social organizations, and, on the other hand, home occupants (whether or not as members of such organizations). A ‘horizontal’ interplay between various sub-groups in society is distinguished as well. All these groups have a view of living – colored by their own standards and values – that either dismisses or takes account of the practice of living of other groups. On the basis of written sources of the actors as well ass fieldwork (visits to homes, 57 retrospective interviews and spatial analysis of residential building), this research tries to formulate an answer on the following questions. Was living a top down process or rather a bottom-up process? Or were the horizontal interplays the most important ones? And how did the intermediary organisations functioned in this field of tensions? This PhD opens with the most discussed room of the home, the kitchen, and concludes with the room that all organisations practically ignored, the garage. In addition, two specific home models are studied: a model put forward by an organisation and a more popular model that near the end of the 1960s emerged in large numbers throughout Flanders. What are the differences between these two models? And what can they tell us about the impact of the intermediary organisations?
Academic collection --- C3 --- architectuur --- woningbouw --- 643 woningen --- 316 sociologie --- 72 architectuur --- 365 <493> --- 72.01 --- 72 <09> --- 728.1 --- Kunst en cultuur --- Woonwensen. Ecologie van het wonen. Woonruimtevoorziening --(maatschappelijke zorg)--België --- Architectuurtheorie. Bouwprincipes. Esthetica van de bouwkunst. Filosofie van de bouwkunst --- Architectuurgeschiedenis. Bouwgeschiedenis --- Woonhuizen. Woningbouw (algemeen) --- Theses --- Architecture, Domestic --- 728.1 Woonhuizen. Woningbouw (algemeen) --- 72 <09> Architectuurgeschiedenis. Bouwgeschiedenis --- 72.01 Architectuurtheorie. Bouwprincipes. Esthetica van de bouwkunst. Filosofie van de bouwkunst --- 365 <493> Woonwensen. Ecologie van het wonen. Woonruimtevoorziening --(maatschappelijke zorg)--België --- 72.01 Theory and philosophy of architecture. Principles of design, proportion, optical effect --- Theory and philosophy of architecture. Principles of design, proportion, optical effect
Choose an application
huishoudapparaat --- elektrische huishoudelijke apparaten --- Nederland --- huishoudelijk apparaat --- huisvrouw --- 64.015 --- 64.06 --- 644 --- 728.1 --- 747 --- 621.31 --- 745.036 --- Blik --- Daalderop --- Inventum --- Nederlandse Vereniging van Huisvrouwen --- Nederlandse Vrouwen Electriciteits Vereeniging --- Philips --- Stokvis --- Timo de Rijk --- Van der Heem --- design --- elektriciteit --- elektrische apparaten --- huishoudelijke apparaten --- productontwikkeling --- reclamevormgeving --- 772.9 --- huishoudapparaten --- Mechanization --- Household appliances and machines. Labour-saving devices in the home --- Installations for health and comfort in dwellings --- Woonhuizen. Woningbouw (algemeen) --- Interieurkunst. Binnenhuisarchitectuur --- productdesign, afzonderlijke voorwerpen --- 747 Interieurkunst. Binnenhuisarchitectuur --- 728.1 Woonhuizen. Woningbouw (algemeen) --- 644 Installations for health and comfort in dwellings --- 64.06 Household appliances and machines. Labour-saving devices in the home --- 64.015 Mechanization --- Nederland.
Listing 1 - 4 of 4 |
Sort by
|