Listing 1 - 10 of 38 << page
of 4
>>
Sort by

Multi
Psychotherapieën in het geding : een structurele analyse met behulp van de psychoanalytische theorie
Authors: ---
ISBN: 9024409950 Year: 1983 Publisher: Baarn Nelissen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract


Dissertation
Characterization of beta1-adrenergic receptor expression in the rat anterior pituitary.
Authors: --- --- --- --- --- et al.
ISBN: 9789086491339 Year: 2007 Publisher: Leuven K.U.Leuven. Faculteit Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

De stress-respons bestaat uit twee belangrijke componenten, namelijk de hypothalamus-hypofysaire-adrenale as en het autonome zenuwstelsel. Na activatie van deze twee componenten worden zowel glucocorticoïden als (nor-) adrenaline aangemaakt die aan de basis liggen van de zogenaamde vecht-en-vlucht reacties. In deze thesis werd de werking van deze twee systemen in de hypofysevoorkwab van ratten bestudeerd en tonen we de expressie aan van twee G-proteïne gekoppelde receptoren, de ß1-adrenerge receptor (ß1-AR) en de glucocorticoïd-geïnduceerde receptor (GIR), die beiden gereguleerd worden door glucocorticoïden. Het mRNA van deze beide receptoren zakt naar een laag niveau door de cellen in aggregaatcelcultuur te brengen en wordt er door dexamethasone (DEX) op een dosis- zowel als een tijdsafhankelijke manier opgereguleerd. Ook de ß2-AR wordt opgereguleerd maar duidelijk veel minder en met een andere dosis-effect relatie. Glucocorticoïden verhinderen eveneens de afname van ß1-AR mRNA in cultuur. Naast het mRNA komt ook het ß1-AR eiwit voor in de hypofyse maar vertoont een zwakkere opregulering door DEX. Na afzondering van twee subpopulaties hypofysecellen, de ene verrijkt in kleine, voornamelijk lactotrope en folliculo-stellate cellen, de andere in grote, somatotrope en gonadotrope cellen, werd de sterke toename van ß1-AR mRNA door DEX in de eerste celpopulatie teruggevonden maar niet in de populatie met grote gonadotrope en somatotrope cellen. Door middel van confocale immunofluorescentiemicroscopie toonden we ß1-AR-immuunreactiviteit aan in gonadotrope cellen en vooral in die gonadotrope cellen die omringd worden door zogenaamde ‘schaalvormige’ lactotrope cellen. Er werd echter geen immuunreactie voor ß1-AR teruggevonden in somatotrope, lactotrope, corticotrope, thyrotrope en folliculo-stellate cellen. De selectieve localisatie in gonadotrope cellen werd bevestigd met behulp van kwantitatieve RT-PCR en immunoblot analyse op mRNA- en proteïne-extracten van cellijnen afgeleid van de hypofysevoorkwab. Relatief hoge ß1-AR expressie werd waargenomen in de αT3-1 (gonadotrope precursor) en LßT2 (gonadotrope cellijn die LH exprimeert) cellijn in vergelijking met de veel lagere waarden in de GHFT (somatotrope precursor), TtT/GF (folliculo-stellate) en GH3 (lactosomatotrope) cellijn. Al deze cellijnen brengen ook ß1-AR mRNA tot expressie behalve de GH3 cellijn. De ß-AR agonist isoproterenol stimuleerde de productie van cAMP in hypofyseaggregaatculturen, alsook in de TtT/GF, GHFT, αT3-1 en LßT2 cellijn maar niet in GH3 cellen. Verder konden we aantonen door middel van de ß2-AR selectieve antagonist ICI 118,551 en de ß1-AR selectieve antagonisten CGP 20712A en ICI 89,406 derivaat 8a dat isoproterenol-gestimuleerde cAMP productie niet gemediëerd werd door de ß1-AR in GHFT en TtT/GF cellen terwijl dit wel het geval was in hypofyseaggregaten en de gonadotrope cellijnen αT3-1 en LßT2. In de hormonale cellijnen bleken deze responsen onafhankelijk te zijn van gluocortioïden terwijl ß1-AR-gemediëerde cAMP productie in TtT/GF cellen op een DEX-afhankelijke manier plaatsvond. Dit effect werd echter alleen waargenomen bij zeer hoge concentraties van noradrenaline en de productie van cAMP door isoproterenol werd niet verminderd door ß1-AR blokkering met behulp van CGP 20712A. We besluiten dan ook dat de ß1-AR tot expressie komt in een subpopulatie van gonadotrope cellen, die een speciale topografische relatie hebben met lactotrope cellen en onafhankelijk zijn van glucocortioïden. De DEX-afhankelijke regulatie van ß1-AR mRNA is naar alle waarschijnlijkheid niet gelokaliseerd in een specifiek celtype maar lijkt eerder het resultaat te zijn van paracriene interacties tussen verschillende cellen waaronder niet-hormonale cellen (mogelijk folliculo-stelate cellen). In aggregaatculturen van hypofysecellen, maar niet in de cellijnen, inhibeert CGP 20712A de basale productie van cAMP. Deze inhibitie van cAMP werd niet waargenomen met andere ß-AR antagonisten zoals propranolol, betaxolol, ICI 89,406 derivaat 5a en carvedilol. Het feit dat het effect van CGP 20712A geblokkeerd werd door carvedilol, welke werkt als een neutrale antagonist, en door behandeling met pertussis toxine (PTx) suggereert dat ß1-adrenerge receptoren in de hypofysevoorkwab constitutieve activiteit vertonen en op een PTx-gevoelige manier gekoppeld zijn aan het adenylaat cyclase-systeem en dat CGP 20712A hierop inwerkt als een inverse agonist. Wanneer we door voorbehandeling met reserpine de opslag van noradrenaline uitputten, werd het effect van CGP 210712A op de basale cAMP productie verminderd. Op zichzelf deed reserpine de basale cAMP productie eveneens dalen. Wij achten het dan ook mogelijk dat (een deel van) het effect van CGP 20712A op basale cAMP veroorzaakt wordt door het verhinderen van de werking van een endogene adrenerge agonist die zorgt voor een continue productie van cAMP onder basale omstandigheden in een autocriene of paracriene terugkoppelingslus. In deze thesis werd de expressie, specifieke localisatie en activiteit van de ß1-AR aangetoond in de hypofyse van de rat en werd een glucocorticoïden-afhankelijke sturing aan het licht gebracht die in cellijnen van dit weefsel verloren is gegaan en wellicht te maken heeft met het complexe paracriene netwerk in dit weefsel. The two major effectors of the stress-response system are the hypothalamic-pituitary-adrenal axis and the autonomous nervous system that upon activation result in increased glucocorticoid and (nor)epinephrine production which are the driving forces for the so-called fight-or-flight reactions. In the present study we focussed on the action of these two signalling systems in the rat anterior pituitary and report the expression of the ß1-adrenergic receptor (ß1-AR) and the glucocorticoid-induced receptor (GIR), two G-protein-coupled receptors that are target genes of glucocorticoids. Messenger RNA of both receptors was maintained at low level in cell aggregate cultures and ß1-AR mRNA was strongly up-regulated in a dose- and time-dependent manner by dexamethasone (DEX). The response characteristics were different from that of the ß2-AR. Glucocorticoids also prevented down-regulation of ß1-AR mRNA levels. The ß1-AR protein, as detected by immunoblot, was up-regulated by DEX as well in cultured aggregates. DEX-dependent up-regulation of ß1-AR was found in a separated subpopulation consisting of small-sized cells enriched in lactotrophs and folliculo-stellate cells but not in a population containing large gonadotrophs and somatotrophs. As examined by immunofluorescence confocal microscopy, ß1-AR-immunoreactivity (-ir) was detected in gonadotrophs but not in somatotrophs, lactotrophs, corticotrophs, thyrotrophs or folliculo-stellate cells. Remarkably, ß1-AR-ir cells were often surrounded by cup-shaped lactotrophs. The selective localization in gonadotrophs was confirmed by quantitative RT-PCR and immunoblot analysis on mRNA- and protein-extracts of anterior pituitary cell lines showing that ß1-AR is more abundantly expressed in αT3-1 (gonadotroph precursor) and LßT2 (LH gonadotroph) cells compared to GHFT (somatotroph precursor), GH3 (lactosomatotroph) and TtT/GF (folliculo-stellate) cells. All these cell lines, except GH3 cells, expressed ß2-AR mRNA as well, but without large differences in expression level. The ß-AR agonist isoproterenol stimulated cAMP levels in pituitary aggregate cell cultures, GHFT, αT3-1, LßT2 and in TtT/GF cells but not in GH3 cells. As studied with the selective ß1-AR antagonists CGP 20712A and ICI 89,406 derivative 8a and the selective ß2-AR antagonist ICI 118,551, isoproterenol-induced cAMP levels were not mediated by ß1-ARs in GHFT and TtT/GF cells whereas in aggregates and in both gonadotroph cell lines, i.e. αT3-1 and LßT2, the ß1- and ß2-AR antagonists each blocked the response. Responses were glucocorticoid-independent in the hormonal cell lines but ß1-AR-mediated cAMP stimulation was DEX-dependent in TtT/GF cells. This response was only seen with very high doses of norepinephrine and not after ß1-AR blockade of isoproterenol-stimulated cAMP accumulation with CGP 20712A. Taken these data together we propose that the ß1-AR is expressed in a subpopulation of gonadotrophs with a special topographic relationship to lactotrophs in a DEX-independent way but that the DEX-dependent regulation of ß1-AR mRNA is likely not located in a specific cell type but is the consequence of paracrine interactions with non-hormonal cells (possibly folliculo-stellate cells). In cultured anterior pituitary cell aggregates, but not in cell lines, CGP 20712A inhibits basal cAMP levels, an effect not seen with other ß-AR antagonists such as propranolol, betaxolol, ICI 89,406 derivative 5a or carvedilol which was described as a neutral ß1-AR antagonist. The effect was blocked by carvedilol and by pre-treatment with pertussis toxin (PTx), suggesting that ß1-ARs in the anterior pituitary are constitutively active and coupled to the adenylate cyclase system in a PTx-sensitive manner, on which CGP 20712A would act as an inverse agonist. Depletion of stored norepinephrine from secretory vesicles by pre-treatment of aggregates with reserpine blocked the inhibition of basal cAMP levels by CGP 20712A as well and caused an inhibition of basal cAMP accumulation by itself. Therefore, (part of) the effect of CGP 20712A might be based on interruption of an endogenous adrenergic agent tonically elevating basal cAMP accumulation in an autocrine/paracrine loop. The present work has revealed the expression, cellular localization and activity of the ß1-AR in the rat pituitary and has shown a glucocorticoid-dependent drive that is lost in pituitary cell lines. This ß1-AR system may be involved in the complex paracrine network acting in this tissue.


Dissertation
Chemical studies of anti-tumor active polyoxomolybdate complexes
Authors: ---
ISBN: 9789086491629 Year: 2008 Publisher: Leuven Katholieke Universiteit Leuven. Faculteit Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

De eerste rapporten over de anti-tumoractiviteit van polyoxometallaten werden ongeveer 20 jaar geleden gepubliceerd. Deze tonen aan dat de anti-tumoractiviteit van [Mo7O24]6- zelfs beter is dan deze van sommige commercieel beschikbare geneesmiddelen. Desondanks bleef het primair mechanisme, welke de inhibitie van tumoren door polyoxometallaten op een moleculair niveau beschrijft, onbekend. Daarom had dit werk als doel de interactie tussen [Mo7O24]6- en modelstructuren van DNA en RNA op moleculair niveau te onderzoeken. Vervolgens werd ook de functionalisatie van polyoxometallaten met aminozuren en de reactiviteit van deze complexen nagegaan. In een eerste stap werd een gedetailleerde studie uitgevoerd naar de interactie tussen [Mo7O24]6- en de DNA-modelstructuur NPP. De eerste resultaten gaven aan dat [Mo7O24]6- de hydrolyse van de fosfoësterbinding katalyseert. Van deze binding is bekend dat ze zeer bestand is tegen hydrolyse. Verschillende spectroscopische technieken, zoals 1H, 31P en 95Mo NMR, UV-Vis, IR en DOSY NMR, werden gebruikt om structurele informatie te verkrijgen over de interactie tussen NPP en [Mo7O24]6-. Daarbovenop werd een gedetailleerde kinetische studie uitgevoerd om de invloed van verschillende reactieparameters, zoals pH, temperatuur, concentratie en ionische sterkte, na te gaan. Deze metingen gaven inzicht in het mechanisme van deze nieuwe reactie. Voor zover ons bekend, is dit het eerste voorbeeld van een fosfoëster-doorbraak onder invloed van een sterk negatief geladen polyoxometallaat-cluster. In de volgende stap werd de interactie tussen [Mo7O24]6- en de DNA-modelstructuur BNPP onderzocht. Over het algemeen was de interactie tussen molybdaat en di-gesubstitueerde fosfaten niet onderzocht en waren er in de literatuur geen gegevens beschikbaar over dit type van complexen. Ondanks de extreme stabiliteit van fosfodiësterbindingen werd, in aanwezigheid van [Mo7O24]6-, een efficiënte doorbraak van BNPP vastgesteld. Er werd een mogelijk mechanisme voor de hydrolytische doorbraak voorgesteld. Onze experimentele gegevens gaven geen aanwijzing voor de vorming van een pentamolybdodifosfaat structuur, welke wel werd gevormd tussen molybdaat en mono-gesubstitueerde fosfaten. Het 95Mo NMR spectrum toonde aan dat de [Mo7O24]6- structuur werd bewaard in oplossing en dat er geen significante verandering optrad in de polyoxomolybdaat-structuur na toevoegen van BNPP. Op het eerste zicht lijkt de interactie tussen [Mo7O24]6- en BNPP niet mogelijk, vermits men niet verwacht dat sterk negatief geladen metaalclusters binden of interageren met de negatief geladen anionen. Toch is dit niet de eerste keer dat anion-anion-interactie werd vastgesteld in polyoxometallaat-chemie. De interactie tussen negatief geladen polyoxometallaat-eenheden werd eerder vastgesteld in zowel de vaste toestand als in oplossing. Wij stellen voor dat de hydrolytische activiteit van [Mo7O24]6- veroorzaakt wordt door de hoge interne labiliteit van het complex. Hierdoor wordt het mogelijk dat structureel gelijkende anionen in het polyoxomolybdaat-rooster worden gebonden. De integratie van BNPP in de polyoxomolbdaat-structuur kan tot polarisatie van de P-O-binding leiden, waardoor deze meer vatbaar wordt voor hydrolyse. De fosfodiësterase-activiteit van [Mo7O24]6- ten opzichte van DNA-modelstructuren zette ons aan om de reactiviteit van heptamolybdaat ten opzichte van HPNP te onderzoeken. HPNP is een veel gebruikte RNA-modelstructuur. Het mooie pH-profiel, dat vergelijkbaar was met dat van NPP en BNPP, gaf aan dat [Mo7O24]6- de hydrolytisch actieve component was. Uitgebreide studies tonen een algemeen basisch mechanisme aan, in tegenstelling tot andere metaalcomplexen, waar een nucleofiel mechanisme werd waargenomen. Vermits [Mo7O24]6-, in tegenstelling tot NPP en BNPP, onveranderd bleef tijdens de reactie en een katalytische turnover van 10 werd bereikt, kan men hier over katalytische hydrolyse spreken. Hoofdstuk 7 handelt over de structurele studie van aminozuur-houdende g-octamolybdaten en hun interactie met ATP en DNA-modelsystemen. De kristalstructuur van het Na4[Mo8O26(proO)2] complex toonde dat twee proline-liganden waren gebonden aan molybdeen(VI)-ionen via een monodentate coördinatie van de carboxylaatgroep. 95Mo NMR spectroscopie werd gebruikt als structurele methode om de stabiliteit van dit type van complexen te onderzoeken onder dezelfde omstandigheden als deze die gebruikt worden in biologische testen. Op basis van de NMR-gegevens kon gesteld worden dat de polyoxometallaat-structuur dissocieerde naar molybdeen(VI)-monomeereenheden, MoO42-, bij verhoging van de pH van de basisoplossing van 3,4 naar neutrale pH. De instabiliteit van de Na4[Mo8O26(proO)2] structuur toont duidelijk aan dat de biologische testen, die uitgevoerd werden met dit type van complexen met een kritisch oog moeten bekeken worden. Het was interessant te zien dat zelfs op pH = 7 de volledige hydrolyse van ATP kon waargenomen worden in aanwezigheid van Na4[Mo8O26(proO)2]. Vermits reeds werd aangetoond dat de extracellulaire pH van sommige vaste tumoren tot pH 5,7 kan zijn, met de pH van de interstitiële vloeistof in de tumor tot 6,5; zou dit de eerdere hypothese, dat de anti-tumoractiviteit van dit type polyoxometallaat complexen gerelateerd kan worden met hun reactiviteit ten opzichte van ATP, kunnen ondersteunen. The first reports, which described the anti-tumor activity of polyoxometalates were published nearly twenty years ago. They showed that the anti-tumor activity of [Mo7O24]6- is even better than that of some commercially available drugs. Nevertheless, the primary mechanism which explains the inhibition of tumors by polyoxometalates on a molecular level was largely unknown. With that in mind, the aim of this work was to explore the interaction between [Mo7O24]6- and model structures of DNA and RNA on a molecular level. Furthermore, the functionalisation of polyoxomolybdates with amino acids and their reactivity has also been examined. In a first step a detailed study of the interaction between [Mo7O24]6- and the DNA-model phosphoester NPP was performed. The initial results indicated that [Mo7O24]6- promoted the hydrolysis of the phosphoester bond, which is known to be extremely resistant to hydrolysis. A range of spectroscopic techniques, including 1H, 31P and 95Mo NMR, UV-Vis, IR and DOSY NMR were employed in order to get structural information on the nature of the interaction between NPP and [Mo7O24]6-. In addition, detailed kinetic experiments were performed to examine the influence of different reaction factors such as pH, temperature, concentration, and ionic strength. These measurements gave insight into the molecular mechanism of this novel reaction. To the best of our knowledge, this is the first example of a phosphoester bond cleavage promoted by a highly negatively charged polyoxometalate cluster. In the following step the interaction between [Mo7O24]6- and the DNA-model phosphodiester BNPP was examined. In general, the interactions between molybdate and bis-substituted phosphates have been virtually unexplored and no data are available in the literature on this type of complexes. Despite the extreme stability of phosphodiester bonds, an efficient cleavage of BNPP was observed in the presence of [Mo7O24]6-. A possible mechanism for the hydrolytical cleavage of BNPP is suggested. Our experimental data were inconsistent with the formation of a pentamolybdodiphosphate type of structure, which forms between molybdate and mono-substituted phosphates. The 95Mo NMR spectrum suggests that the [Mo7O24]6- structure is preserved in solution, and that no significant change in the polyoxomolybdate structure occurs upon addition of BNPP. At first glance the interaction between [Mo7O24]6- and BNPP seems counterintuitive, since highly negatively charged metal clusters are not expected to bind or interact with the negatively charged anions. However, the anion-anion interactions in polyoxometalate chemistry are not without precedent, given that interaction between negatively charged polyoxometalate units has been previously detected both in the solid state and in solution. We suggest that hydrolytic activity of [Mo7O24]6- lies in its high internal lability, which allows for attachment of structurally related anions into the polyoxomolybdate frame. The incorporation of BNPP into the polyoxomolybdate frame could lead to polarization of the P-O bond, making it more susceptible to hydrolysis. The phosphodiesterase activity of [Mo7O24]6- towards DNA-model structures encouraged us to further explore the reactivity of heptamolybdate towards HPNP, a commonly used RNA model structure. Similarly, to NPP and BNPP, the bell-shaped pH profile suggests that [Mo7O24]6- is the hydrolytically active species. Extensive studies suggest a general base mechanism, in contrast with other metal complexes, for which a nucleophilic mechanism was observed. Since, in contrast to NPP and BNPP, [Mo7O24]6- remained unaffected during the reaction and a catalytic turnover of 10 was achieved, the proof-of-principle for the catalytic hydrolysis was provided. Chapter 7 deals with the structural studies of g-octamolybdates containing amino acids and their interaction with ATP and DNA-model systems. The crystal structure of the Na4[Mo8O26(proO)2] complex was presented and it showed that two proline ligands are attached to molybdenum(VI) ions via monodentate coordination of the carboxylate group. Considering the biological activity of related complexes 95Mo NMR spectroscopy was employed as a structural tool to examine stability of this type of compounds under conditions used in biological tests. Based on NMR data, upon increase of pH of the native solution at pH 3.4 to neutral pH, the polyoxometalate structure dissociates into monomeric molybdenum(VI) species. The apparent instability of the Na4[Mo8O26(proO)2] structure clearly demonstrates that the biological tests performed with this type of complexes have to be critically considered. Interestingly, even at pH = 7 the complete hydrolysis of ATP in the presence of Na4[Mo8O26(proO)2] was observed. Since it has been found that the extracellular pH in some solid tumors can be as low as 5.7, with the pH of the tumor interstitial fluid as low as pH = 6.5, one could support the previous hypothesis that the anti-tumor activity of this type of polyoxometalate complexes can be somehow related to their reactivity towards the ATP. Polyoxometallaten (POMs) vormen een klasse van anorganische metaal-zuurstof clusters met toepassingen in tal van wetenschapsdomeinen. Zo ook in de medische wereld: er werd aangetoond dat heptamolybdaat, [Mo7O24]6- een beduidend betere antitumoractiviteit t.o.v. bepaalde kankertypes vertoont dan sommige van de beschikbare geneesmiddelen. Hoewel de inhibitie van tumoren door POMs goed beschreven is, blijft het moleculaire mechanisme van hun antitumoractiviteit nog steeds onduidelijk. Aangezien de werking van vele van de huidig beschikbare cytostatica gebaseerd is op hun interactie met DNA, werd de interactie tussen heptamolybdaat en DNA modelstructuren nader onderzocht. Hiervoor werd in eerste instantie de invloed van heptamolybdaat op de hydrolyse van 4-nitrofenylfosfaat (NPP) bestudeerd. Een mechanisme voor de doorbraak van de fosfoësterbinding werd voorgesteld. Vervolgens werd de interactie met bis(4-nitrofenylfosfaat) (BNPP) onderzocht. Omwille van de analogie tussen DNA en RNA, werd de interactie tussen heptamolybdaat en 2-hydroxypropyl-4-nitrofenylfosfaat (HPNP) bestudeerd. Tot slot werd er ook een structurele studie van aminozuurhoudende γ-octamolybdaten uitgevoerd en hun interactie met ATP en DNA modelsystemen onderzocht. Polyoxometalates (POMs) are a class of inorganic metal-oxygen clusters with applications in several fields of science, as well as in medicine. It was proved that the anti-tumor activity of heptamolybdate, [Mo7O24]6-, is even better than that of some commercially available drugs. Although the inhibition of tumors by POMs is well documented, the primary mechanism, which explains the anti-tumor activity on a chemical level was until now unexplored. Because the activity of most of the currently available cytostatics involves their interaction with DNA, the interactions between heptamolybdate and DNA model systems were studied. In a first step, the influence of heptamolybdate on the hydrolysis of 4-nitrophenyl phosphate (NPP), was examined. A possible mechanism for the cleavage of the phosphoester bound was postulated. In a next step, the interaction with bis(4-nitrophenyl phosphate) (BNPP) was investigated. Because of the analogy between DNA and RNA, the interaction between heptamolybdate and 2-hydroypropyl-4-nitrophenyl phosphate was studied. Finally, structural studies of g-octamolybdates containing amino acids were performed and their interaction with ATP and DNA-model systems were investigated.


Dissertation
Wireless and battery-less medical monitoring devices
Authors: ---
ISBN: 9789056829070 Year: 2008 Publisher: Leuven Katholieke Universiteit Leuven

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

In dit onderzoek wordt nagegaan hoe nieuwe ontwikkelingen in zowel de sensortechnologie als in de micro-elektronica ten dienste kunnen gesteld worden voor het bewaken van allerlei menselijke organen en functies. Uitgangspunt is de typische vraagstelling in een klinische of therapeutische omgeving om bepaalde processen te kwantificeren zonder dat de patiënt hiervan hinder ondervindt. Dit kan vaak enkel door draadloos werkende en implanteerbare meetsystemen. Dit werk stelt een veralgemeende aanpak voor van het ontwerp van draadloze geïmplanteerde medische meetsystemen. Drie cruciale bouwblokken van deze systemen worden besproken, waarbij telkens nieuwe ontwikkelingen worden voorgesteld. Een eerste deel behandelt de optimalisatie van een magnetische spoelenkoppeling voor inductieve vermogenoverdracht. In een tweede deel wordt bi-directionele gegevensoverdracht geïntegreerd in de inductieve link. Om een maximale modulatiediepte mogelijk te maken, werd een nieuwe klokextractie methode ontwikkeld. De combinatie van belastingsmodulatie met BPSK modulatie en PPM modulatie, maximaliseert het bereik van de draadloze verbinding. Een derde deel behelst het meten van druk in vloeibare media. Een capacitieve druksensor en sensor-interface worden voorgesteld. Gebaseerd op deze bouwstenen worden drie waardevolle instrumenten voor de urologie voorgesteld, gerealiseerd en getest. Eerst een datalogger, welke de drukinformatie opslaat. Ten tweede, een inductief gevoede diagnostische capsule met telemetrische link, welke kan functioneren bij eender welke oriëntatie en positie in de blaas, volgens ons het grootste bereik van een inductief systeem met geïntegreerde gegevensoverdracht gerapporteerd in de literatuur. Het derde implantaat is geschikt voor lange termijn bewaking. Een succesvol in-vivo experiment demonstreert de hoge gevoeligheid van het systeem. Het heeft het potentieel om een belangrijk instrument te worden in de behandeling van bepaalde types van incontinentie. De ontwikkelingen in dit werk zijn meer algemeen bruikbaar in autonome biomedische meetsystemen. In een laatste deel worden de bouwblokken voor inductieve vermogenoverdracht en draadloze gegevensoverdracht ingezet voor de realisatie van een systeem voor de bewaking van het elektrocardiogram van kinderen met een verhoogde kans op wiegendood, één van de eerste werkende demonstratoren van zogenaamd intelligent textiel. The objective of this research was to examine how new developments in both sensors and microelectronics can advance the monitoring of all kinds of biophysical processes in humans. Key question is how to quantify certain processes without any discomfort for the patient. Frequently, this is only possible by using wireless and implanted medical devices. This work proposes a generalized approach to the design of wireless implanted medical devices. For three crucial building blocks of these systems, new developments are presented. A first part deals with the optimization of a magnetic link for inductive power transfer. In the second part, bidirectional data communication is integrated in the inductive link. Focus is on the maximization of the range of the telemetric link. To allow a maximal modulation depth, a new clock extraction method is developed. A novel combination of load modulation with BPSK modulation and PPM modulation, further extends the range. The third part covers intra-body pressure measurements. By combining these building blocks, three tools for urology are realized and tested. First, a data logger. Secondly, a pill-shaped telemetric diagnosis capsule, that can operate at any orientation and position inside the bladder. To our knowledge, this is the largest operating range for an inductive system with integrated data communication reported in literature. The third device is intended for long-term implantation. An in-vivo experiment demonstrates the high sensitivity of the device. It has the potential to become an important tool in the treatment of certain types of urinary incontinence. The introduced concepts are valuable to a wide range of autonomous systems. This is demonstrated by applying the building blocks for the inductive powering and integrated data transmission also for the realization of a garment embedded ecg monitoring system, tested by several babies. It is one of the first working demonstrators of wireless intelligent textiles.

The effects of exercise training and acute exacerbations on muscle function in patients with chronic obstructive pulmonary disease
Authors: ---
ISBN: 9058674290 Year: 2004 Volume: 328 Publisher: Leuven Universitaire Pers Leuven


Dissertation
Evaluation of 'bacterial ghosts' with iron receptors for protection against avian pathogenic Escherichia coli (APEC).
Author:
ISBN: 9789088261381 Year: 2010 Volume: 898 Publisher: Leuven : Katholieke Universiteit Leuven. Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen,

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Aviaire pathogene Escherichia coli (APEC) zijn Gram-negatieve bacteriën die wereldwijd verscheidene ziektes bij pluimvee veroorzaken. Een van deze aandoeningen, colibacillosis, wordt beschouwd als één van de belangrijkste oorzaken van economische verliezen in de pluimvees ector. De bacteriën tasten eerst de ademhalingswegen aan waarna ze de bl oedbaan binnendringen (septicemie) en interne organen infecteren hetgeen leidt tot perihepatitis, pericarditis, peritonitis, splenitis en salpin gitis. Dit resulteert in koorts, verminderde groei, verhoogde mortalitei t en een lagere eiproductie. Een ander belangrijk ziektesyndroom is cell ulitis of necrotische dermatitis waarbij APEC de diepere weefsellagen ro nd de dijen koloniseren. Cellulitis is gekarakteriseerd door een diffuse , oedemateuze ontsteking en wordt meestal vastgesteld in het slachthuis met karkas afkeuringen tot gevolg. Deze gegevens illustreren de behoefte aan preventieve maatregelen. Het doel van deze doctoraatsthesis was dan ook de ontwikkeling van een breedspectrum vaccin tegen APEC infecties. Een van de virulentiefactoren geassocieerd met APEC is het ijzeropnamesy steem dat gebruik maakt van ferri-siderofoor receptoren en receptoren vo or heem. Met behulp van 5 nieuw ontwikkelde multiplex polymerase ketting reacties werden 239 APEC stammen onderzocht op het voorkomen van 12 ijze rreceptorgenen. De volgende prevalenties werden gevonden: 100% voor fhuE en fepA, 96.2% voor fiu, 92.9% vo or cir, 92.5% voor iroN, 87.4% voor iutA, 63.2% voor fecA, 53.1% voor fyuA, 46.9% voor&nb sp;fhuA, 45.6% voor ireA, 41.8% voor chuA en 4.6% voor iha. In elke onderzochte stam werden minstens 4 ij zerreceptorgenen gedetecteerd hetgeen het belang van het ijzeropname sys teem voor APEC virulentie benadrukt. Gebaseerd op deze prevalenties en/o f op eerdere publicaties die melding maakten van succesvolle vaccinatiep roeven werden de ferri-siderofoorreceptoren FhuE, FepA, IroN en IutA weerhouden als beloftevolle kandidaat antigenen. Voor de ontwikkeling van een breedspectrum vaccin is het belangrijk dat een kandidaat antigen geconserveerd is tussen de verschillende stammen. Aangezien werd aangetoond dat APEC sterk verwant is met uropathogene&nbs p;E. coli (UPEC) en neonatale meningitis geassocieerde E. coli (NMEC) werd de graad van conservering voor FhuE, FepA, IroN en I utA tussen deze pathotypes nagegaan met behulp van meervoudige proteïnea lignering. De proteïnesequenties geassocieerd met deze receptoren werden afgeleid voor de APEC stam CH2 (en/of APEC1) en vergeleken met de seque nties voor APEC, UPEC of NMEC terug te vinden op NCBI. Alle ferri-sidero foorreceptoren waren voor minstens 99% geconserveerd tussen de geselecte erde stammen. Twee tentatieve vaccins, levende E. coli en E. coli ‘bacterial ghosts’ die FepA, FhuE, IroN en IutA uitdrukken als recombi nante proteïnen in hun buitenmembraan, werden geëvalueerd in een vaccina tie-experiment. Twee expressievectoren die elk 2 ferri-siderofoor-recept orgenen bevatten, pACYC::fepA,iutA en pRSF::fhuE,iroN, werde n gebruikt om E. coli BL21 Star DE3 te transformeren. Express ie werd geïnduceerd met behulp van isopropyl-ß-D-thiogalactopyranos ide (IPTG) en resulteerde in het tentatieve levende E. coli v accin. Hiernaast werden E. coli BL21 Star DE3 getransformeerd met het lysisplasmide pBAD::lysE gevolgd door transformatie met p ACYC::iutA,fepA of pRSF::iroN,fhuE. Expressie van de ijzerre ceptoren door inductie met IPTG gevolgd door initiatie van lysis met behulp van L-arabinose resulteerde in 2 recombinante ‘bacterial ghost’ cons tructen die samengevoegd werden tot het tentatieve geïnactiveerde vaccin . Immunisatie van kippen, intramusculair met de ‘bacterial ghosts’ of in tranasaal met levende E. coli, induceerde een E. coli -specifieke IgG immuunrespons, die vlak voor challenge significant ho ger was dan de respons in de controle groepen, die PBS of LB toegediend kregen. Hoewel deze tentatieve vaccins noch letsels noch mortaliteit kon den verhinderen na APEC challenge, lag de mortaliteit na immunisatie met recombinante (23%) of niet-recombinante (30%) ‘bacterial ghosts’ lager dan in de controle groep (60%). Niettemin resulteerde enkel immunisatie met de recombinante ‘bacterial ghosts’ in een trend naar significantie.


Multi
Interpersoonlijke vaardigheidstherapieën voor Kansarmen.
Author:
ISBN: 9026504349 Year: 1984 Publisher: Lisse Swets en Zeitlinger


Dissertation
Improving auditory steady-state response detection using multichannel EEG signal processing
Authors: ---
ISBN: 9789460180118 Year: 2008 Publisher: Leuven Katholieke Universiteit Leuven

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

De mogelijkheid om geluiden te horen en te verwerken is cruciaal voor zowel jong als oud. Wanneer volwassenen ouder worden, vermindert de kwaliteit van het geluid en in het bijzonder van de spraak die men waarneemt. Als het gehoorverlies te ernstig wordt, kan sociale isolatie optreden. Voor kinderen betekent dit verlies een obstakel voor een normale spraak- en taalontwikkeling. Vooral voor hen is het belangrijk om dit gehoorverlies zo vroeg mogelijk op te sporen en er gepast op te reageren. Om deze reden zou het gehoor van alle pasgeborenen moeten worden gecontroleerd. Als het resultaat van deze 'screening' niet op een normaal gehoor wijst, is meer gedetailleerde gehoorschatting nodig. Het probleem hier is wel dat de standaard gebruikte gedragstesten niet kunnen gebruikt worden. Daarom dat deze testen moet terugvallen op objectieve fysiologische technieken die niet beïnvloed worden door slaap of sedatie. De laatste decennia werd er gefocust op een techniek die gebruikt maakt van auditieve steady-state responsen (ASSR) om gehoordrempels te schatten op verschillende frequenties. In dit onderzoeksproject proberen we de meettijd te verkorten van de ASSR-techniek en zijn robuustheid te vergroten tegen ongewenste artefacten zoals spieractiviteit en oogbewegingen. Dit doel wordt bereikt door meerkanaals verwerking van elektroencephalogram (EEG) metingen. Om te beginnen hebben we een opstelling gebouwd waarmee het mogelijk is om zelfgemaakte stimuli aan te bieden aan de proefpersoon en om meerkanaals EEG op te meten. Daarna wordt het effect van twee types meerkanaals signaalverwerking onderzocht die toegepast worden op deze meerkanaals data. Zowel het gebruik van onafhankelijke component analyse (ICA) als een meerkanaals Wiener filter (MWF) maakt het mogelijk om een significante meettijdreductie te bekomen ten opzichte van de standaard éénkanaals metingen. Nadien worden deze ICA- en MWF-gebaseerde benaderingen samengesmolten in een proceduraal meerkanaals raamwerk dat opgebouwd is met bouwstenen uit de detectietheorie. Er wordt aangetoond dat deze benadering het aantal detecties significant vergroot vergeleken met een ruisgewogen éénkanaals techniek wanneer EEG wordt gebruikt dat veel artefacten bevat. Om af te sluiten worden de optimale elektrodeposities bepaald voor het opmeten van ASSR die hoofdzakelijk gegenereerd worden in de hersenstam (en de auditieve cortex). Deze posities garanderen een bijna-optimale schatting van de gehoordrempels van de proefpersoon. The ability to hear and process sounds is crucial. For adults, the inevitable ongoing aging process reduces the quality of the speech and sounds one perceives. If this effect is allowed to evolve too far, social isolation may occur. For infants, a disability in processing sounds results in an inappropriate development of speech, language, and cognitive abilities. To reduce the handicap of hearing loss in children, it is important to detect the hearing loss early and to provide effective rehabilitation. As a result, hearing of all newborns needs to be screened. If the outcome of the screening does not indicate normal hearing, more detailed hearing assessment is required. However, standard behavioral testing is not possible, so that assessment has to rely on objective physiological techniques that are not influenced by sleep or sedation. The last few decades, the use of auditory steady-state responses (ASSRs) has been investigated as an objective technique to assess hearing thresholds at different frequencies. In this research project, we focus on reducing the required recording time of the ASSR technique and on improving its robustness against unwanted artifacts, generated by e.g. muscle activity, eye blinks, and electrode cable movement. This objective is achieved by processing multichannel electroencephalogram (EEG) recordings. First, we build a setup that allows us to apply custom made stimuli and to record multichannel EEG. Second, the effect of two multichannel processing techniques applied on these data is investigated. Both an independent component analysis (ICA) based technique and a multichannel Wiener filter (MWF) based approach show that a significant measurement time reduction is possible when compared with standard single channel recordings. Afterwards, the ICA- and MWF-based approaches are incorporated into a procedural multichannel framework that is constructed from elements of detection theory. It is shown that this detection theory based approach increases the number of detections significantly when compared with a noise-weighted single channel technique, in the case of artifact-rich EEG. Finally, the optimal electrode positions are determined for the recording of ASSRs originating mainly from the brainstem (and the auditory cortex). After processing with the multichannel EEG processing techniques presented in this work, these positions guarantee a close-to-optimal assessment of the subject's hearing thresholds. De mogelijkheid om geluiden te horen en te verwerken is cruciaal voor zowel jong als oud. Voor kinderen betekent dit verlies een obstakel voor een normale spraak- en taalontwikkeling. Vooral voor hen is het belangrijk om dit gehoorverlies zo vroeg mogelijk op te sporen en er gepast op te reageren. Deze oproep tot vroege gehoorprobleemdetectie heeft in verschillende delen van de wereld al navolging gekregen in de vorm van een systematische 'screening'. In Vlaanderen wordt sinds 1998 ongeveer 97 % van de pasgeborenen op gehoorverlies getest door Kind & Gezin. Dit komt overeen met zowat 60.000 kinderen per jaar. Zodra er iets abnormaals wordt opgemerkt, wordt het kind doorverwezen naar gespecialiseerde centra voor een uitgebreide diagnose. Aan de hand van deze diagnose kan beslist worden of het gebruik van een hoorapparaat (of cochleair implantaat) nodig is. Om deze apparaatjes in te stellen is frequentiespecifieke informatie nodig over de gehoordrempels van de drager. Bij erg jonge kinderen zijn deze gehoordrempels echter niet zo eenvoudig te bepalen: ze geven namelijk geen antwoord op de vraag of een aangeboden toon gehoord werd of niet. Om deze reden zijn er in de loop van de tijd 'objectieve' technieken ontwikkeld die gehoordrempels kunnen bepalen zonder dat er medewerking nodig is van de patiënt. Dit doctoraat onderzoekt één van deze objectieve methodes, die gebruik maakt van 'auditieve steady-state responsen'. Deze techniek biedt akoestische stimuli aan die een reactie veroorzaken in de hersenen. Deze reactie wordt samen met andere hersenpotentialen opgenomen door middel van elektroden op de schedel. Het grootste nadeel van deze aanpak is dat ze nog teveel tijd vergt en gevoelig is voor bewegingen van de jonge patiënt. Dit doctoraat toont aan dat door middel van meerkanaals hersenpotentiaalmetingen het mogelijk is om de meettijd aanzienlijk te verkorten en om deze metingen meer robuust te maken tegen bewegingen van het hoofd en andere invloeden.


Multi
De tibiaschaftfractuur met ernstige wekedelenschade
Authors: --- ---
ISBN: 9073695015 Year: 1990 Publisher: Leuven Rommens

Listing 1 - 10 of 38 << page
of 4
>>
Sort by