Listing 1 - 10 of 17 | << page >> |
Sort by
|
Choose an application
Choose an application
Choose an application
Iemand met dyslexie heeft ernstige en hardnekkige lees- en spellingsproblemen. De arcuate fasciculus (AF) en het planum temporale (PT) worden in de literatuur meermaals in verband gebracht met lezen en dyslexie. Zo blijkt dat de AF gerelateerd is aan fonologie en dat afwijkingen in het linker direct segment ervan verband houden met dyslexie. Eerder onderzoek toont ook aan dat het PT betrokken is bij de fonemische en fonologische verwerking en dat afwijkingen hiervan verband houden met een familiaal risico op dyslexie. Gezien in voorgaande literatuur gesuggereerd wordt dat het PT mogelijk de regio is die de fonologische representaties bevat, wordt in dit onderzoek na gegaan of de toegang tot deze representaties verstoord is bij het hebben van (een familiaal risico op) dyslexie. Dit gebeurt door de witte materie verbindingen die vertrekken vanuit het PT van het direct en posterieur segment van de AF te onderzoeken. We gaan na hoe deze zich gedragen bij de verschillende onderzoeksgroepen en of er een onderscheid is tussen deze groepen. Ten slotte zoeken we ook naar correlaties tussen deze witte materie verbindingen en fonologische vaardigheden. Om dit onderzoek uit te voeren, worden MRI-data gebruikt die dateren van voordat het lezen gestart is. Of het kind een familiaal risico heeft op dyslexie of niet is dan reeds bekend, de diagnose van dyslexie wordt later al dan niet vastgesteld. Het hebben van een familiaal risico verhoogt de kans op het krijgen van dyslexie naar 30 tot 50 %. Om de witte materie verbindingen te kunnen extraheren, wordt diffusie-gewogen beeldvorming gebruikt. Het model dat hiervoor gebruikt wordt, is sferische deconvolutie. Uit de resultaten is gebleken dat de controlekinderen een significante lateralisatie naar links hebben van de witte materie verbindingen van het PT. Er is geen verschil gevonden in de lateralisatie van de witte materie banen tussen deze controlepopulatie en de kinderen met een familiaal risico op dyslexie. Ook is er geen verschil gevonden hierin tussen de controlekinderen en de kinderen met dyslexie. Bij de organisatie van de witte materie verbindingen is ook geen verschil aangetoond tussen de controlepopulatie en de kinderen met (een familiaal risico op) dyslexie. Bij het nagaan of er een correlatie is tussen de HMOA-waarden van de linker en rechter subsegmenten van de AF en de fonologische vaardigheden, is enkel bij de snel benoem taak ‘kleuren’ en ‘voorwerpen’ een significante correlatie gevonden met de HMOA-waarden van de witte materie banen van het linker posterieur segment van de AF. Na het uitvoeren van een Bonferroni-correctie was deze correlatie niet meer significant. Dit is het eerste onderzoek waarin deze witte materie verbindingen van het PT bestudeerd worden met deze methode. Vervolgonderzoek is gewenst want replicatie is vereist om een definitief besluit te kunnen vormen. Wat wij voor dit onderzoek kunnen besluiten is dat een lateralisatie naar links gevonden is van de witte materie banen van het PT bij de controlekinderen en ook bij de kinderen (met een familiaal risico op) dyslexie. Daarnaast is ook aangetoond dat er geen verschil is in organisatie van de witte materie verbindingen tussen deze groepen en dat er geen correlatie is tussen de HMOA-waarden van deze witte materie banen en de fonologische vaardigheden.
Choose an application
Iemand met dyslexie heeft ernstige en hardnekkige lees- en spellingsproblemen. De arcuate fasciculus (AF) en het planum temporale (PT) worden in de literatuur meermaals in verband gebracht met lezen en dyslexie. Zo blijkt dat de AF gerelateerd is aan fonologie en dat afwijkingen in het linker direct segment ervan verband houden met dyslexie. Eerder onderzoek toont ook aan dat het PT betrokken is bij de fonemische en fonologische verwerking en dat afwijkingen hiervan verband houden met een familiaal risico op dyslexie. Gezien in voorgaande literatuur gesuggereerd wordt dat het PT mogelijk de regio is die de fonologische representaties bevat, wordt in dit onderzoek na gegaan of de toegang tot deze representaties verstoord is bij het hebben van (een familiaal risico op) dyslexie. Dit gebeurt door de witte materie verbindingen die vertrekken vanuit het PT van het direct en posterieur segment van de AF te onderzoeken. We gaan na hoe deze zich gedragen bij de verschillende onderzoeksgroepen en of er een onderscheid is tussen deze groepen. Ten slotte zoeken we ook naar correlaties tussen deze witte materie verbindingen en fonologische vaardigheden. Om dit onderzoek uit te voeren, worden MRI-data gebruikt die dateren van voordat het lezen gestart is. Of het kind een familiaal risico heeft op dyslexie of niet is dan reeds bekend, de diagnose van dyslexie wordt later al dan niet vastgesteld. Het hebben van een familiaal risico verhoogt de kans op het krijgen van dyslexie naar 30 tot 50 %. Om de witte materie verbindingen te kunnen extraheren, wordt diffusie-gewogen beeldvorming gebruikt. Het model dat hiervoor gebruikt wordt, is sferische deconvolutie. Uit de resultaten is gebleken dat de controlekinderen een significante lateralisatie naar links hebben van de witte materie verbindingen van het PT. Er is geen verschil gevonden in de lateralisatie van de witte materie banen tussen deze controlepopulatie en de kinderen met een familiaal risico op dyslexie. Ook is er geen verschil gevonden hierin tussen de controlekinderen en de kinderen met dyslexie. Bij de organisatie van de witte materie verbindingen is ook geen verschil aangetoond tussen de controlepopulatie en de kinderen met (een familiaal risico op) dyslexie. Bij het nagaan of er een correlatie is tussen de HMOA-waarden van de linker en rechter subsegmenten van de AF en de fonologische vaardigheden, is enkel bij de snel benoem taak ‘kleuren’ en ‘voorwerpen’ een significante correlatie gevonden met de HMOA-waarden van de witte materie banen van het linker posterieur segment van de AF. Na het uitvoeren van een Bonferroni-correctie was deze correlatie niet meer significant. Dit is het eerste onderzoek waarin deze witte materie verbindingen van het PT bestudeerd worden met deze methode. Vervolgonderzoek is gewenst want replicatie is vereist om een definitief besluit te kunnen vormen. Wat wij voor dit onderzoek kunnen besluiten is dat een lateralisatie naar links gevonden is van de witte materie banen van het PT bij de controlekinderen en ook bij de kinderen (met een familiaal risico op) dyslexie. Daarnaast is ook aangetoond dat er geen verschil is in organisatie van de witte materie verbindingen tussen deze groepen en dat er geen correlatie is tussen de HMOA-waarden van deze witte materie banen en de fonologische vaardigheden.
Choose an application
Samenvatting Ongeveer 3-7% van de populatie krijgt de diagnose dyslexie. Deze personen hebben moeilijkheden met het correct en vlot leren lezen en/of spellen. De diagnose wordt echter vaak pas laat toegekend, wanneer de meest effectieve periode voor interventie reeds voorbij is. Dit noemt men de zogenaamde dyslexie-paradox. Ingrijpen in die eerste jaren, alvorens het kind leesonderwijs genoten heeft, zou erg voordelig kunnen zijn voor het verloop van de stoornis. Er is echter weinig geweten en onderzocht over de preventieve mogelijkheden van interventies op kleuterleeftijd. In deze masterproef werden de preventieve mogelijkheden van videogame-interventies bij kleuters uit de derde kleuterklas onderzocht. Deze pilootstudie werd uitgevoerd bij 37 kleuters uit 10 verschillende kleuterscholen in Vlaams-Brabant en Limburg. De steekproef bestond uit twee interventiegroepen waarvan 19 kleuters GraphoGame, een spel dat grafeem-foneemkoppelingen op een systematische manier traint, 6 dagen per week gedurende 4 weken speelden. De andere groep bestond uit 18 kleuters die EE-game, een luisterspel met een verbeterd spraaksignaal, 5 dagen per week gedurende 5 weken speelden. Voor en na de interventie werden een aantal testen afgenomen om het effect van beide interventies op de voorschoolse leesvaardigheden na te gaan. Bovendien werden in een vragenlijst de verwachtingen van ouders en leerkrachten omtrent de preventieve mogelijkheden van beide videogame-interventies onderzocht. Om de haalbaarheid van beide interventies in de praktijk na te gaan, werd in deze vragenlijst ook de aandacht, de motivatie en het spelplezier van de kinderen bevraagd. GraphoGame bleek een significant effect te hebben op de actieve en passieve letterkennis, het fonologisch bewustzijn en de beginfoneem- en eindfoneemidentificatie van de kleuters. EE-game had enkel een significant effect op het fonologisch bewustzijn van de kleuters. De leerkrachten en ouders hadden over het algemeen de indruk dat beide spelen de koppeling van letters en klanken verbeteren, dat de digitale interventies de leesvaardigheid kunnen bevorderen en dat de kleuters sinds het spelen meer interesse vertonen in geschreven taal. Bij beide interventies was er een grote variatie vast te stellen in de aandacht, de motivatie en het spelplezier van de kinderen. De resultaten moeten echter met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden, omwille van allerlei methodologische beperkingen. Bijgevolg kan de huidige pilootstudie de effectiviteit van beide interventies slechts voorzichtig aantonen. De resultaten lijken veelbelovend, maar verder onderzoek blijft noodzakelijk om meer inzicht te krijgen in de preventieve mogelijkheden van digitale interventies bij kleuters.
Choose an application
Dyslexie is een welbekend fenomeen dat voorkomt bij 3 à 10% van de schoolgaande kinderen. De diagnose van dyslexie kan pas vanaf het einde van het eerste leerjaar of begin tweede leerjaar vastgesteld worden, wat relatief laat is. Hierdoor lopen deze kinderen het risico om al een grotere achterstand op te lopen bij de start van het formeel leesonderwijs. In onderzoek wordt aangehaald dat het beter is om kinderen met een risico op dyslexie voor de start van het formeel leesonderwijs te detecteren om zo de dyslexieparadox tegen te gaan. Familiaal risico en het cognitief risico blijken twee goede voorspellers te zijn om het risico op dyslexie in kaart te brengen. Het verband tussen beide werd echter weinig onderzocht. Deze masterproef maakt deel uit van een grootschalig onderzoek over dyslexie binnen de onderzoekseenheid Gezins- en Orthopedagogiek van de KU Leuven. Dit onderzoek betreft een screeningsonderzoek waarbij er kleuters van het geboortejaar 2013 werden geselecteerd. De onderzoeksgroep bestond uit 1104 kleuters en zaten in de derde kleuterklas toen het screeningsonderzoek plaatsvond. Binnen dit onderzoek werd er nagegaan of de leesgeschiedenis van de ouders, aan de hand van de Adult Reading History Questionnaire (ARHQ), in verband gebracht kon worden met het cognitief risico op dyslexie. Het cognitief risico op dyslexie bestaat uit het zwakker scoren op de drie voorschoolse leesvaardigheden, namelijk fonologisch bewustzijn, letterkennis en snel benoemen. Het verband tussen beide werd onderzocht aan de hand van verschillende instrumenten, afgenomen in drie testblokken in de kleuterschool. Ten eerste was er een tabletgamification, genaamd Diesel-X, dat de cognitieve vaardigheden die belangrijk zijn voor het latere lezen in kaart bracht. Vervolgens een pen-en-papiertaak en afsluitend werd het non-verbaal redeneervermogen van de kleuters in kaart gebracht door de Raven Coloured Progressive Matrices. Na analyse van de resultaten werd er vastgesteld dat de ARHQ een betrouwbare vragenlijst is om de leesgeschiedenis en het huidig lezen van de ouder in kaart te brengen. Vervolgens werd een verband gevonden tussen de ARHQ en de drie voorschoolse leesvaardigheden. Hierbij bleek dat de ARHQ van de moeder een verband had met letterkennis en fonologisch bewustzijn terwijl de ARHQ van de vader in verband gebracht kon worden met de drie voorschoolse leesvaardigheden. Hierbij aansluitend kon de leeftijd en het non-verbaal IQ van de kleuter in verband gebracht worden met de drie voorschoolse leesvaardigheden. Er werden veelbelovende resultaten bekomen, maar deze moeten met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden omwille van enkele onderzoeksbeperkingen. Vervolgonderzoek is dus aangewezen, in de vorm van een eventuele longitudinale studie.
Choose an application
Dyslexie is een leerstoornis waarbij hardnekkige lees- en/of spellingsproblemen optreden, ondanks adequate instructie, die niet te wijten zijn aan een beperkte intelligentie of andere beperkingen. De leerstoornis komt voor in 3-7% van de populatie. Echter, wanneer de persoon een eerstegraads familielid heeft met dyslexie, stijgt dit risico naar 30-50%. Algemeen aanvaardt men een fonologisch deficit als oorzaak van dyslexie. Hier is echter nog veel onenigheid over. In de longitudinale studie van DYSCO (DYSlexia research COllaboration KU Leuven), waar deze masterproef deel van uitmaakt, probeert men meer inzicht te verkrijgen in de onderliggende oorzaak van dyslexie. De kinderen uit deze longitudinale studie zijn geboren in 2006 en zitten grotendeels in het vijfde leerjaar. Verschillende gedragsmatige taken werden afgenomen voor ons onderzoek, nl. cognitieve testen, lees/spellingstaken, een reken- en een taaltaak. Het afnemen van deze testen gebeurde op lagere scholen doorheen heel Vlaanderen. In deze masterproef bespreken we eerst en vooral een aantal theorieën rond de oorzaak van dyslexie. Vervolgens gaan we in op het samen voorkomen van dyslexie met dyscalculie en taalproblemen. Voor ons onderzoek willen we nagaan of een familiaal risico op dyslexie eveneens een risicofactor is voor het krijgen van dyscalculie, wat zou kunnen wijzen op een gedeelde onderliggende genetische risicofactor. Verder willen we onderzoeken welke cognitieve vaardigheden gelinkt kunnen worden aan lezen, spellen, rekenen en taal. Hierbij willen we onderzoeken of kinderen met dyslexie significant verschillend scoren op deze schoolse vaardigheden dan kinderen zonder dyslexie, al dan niet met een familiaal risico. Uit de resultaten kunnen we besluiten dat kinderen met dyslexie een verhoogde kans hebben op het ontwikkelen van dyscalculie en omgekeerd. Er werd geen evidentie gevonden voor een gedeelde genetische risicofactor. De cognitieve vaardigheden snel benoemen van symbolen, fonologisch bewustzijn en orthografische kennis kwamen naar voor als significante predictoren van lezen en spellen. Dit is in overeenstemming met de literatuur. Wat rekenen betreft is enkel orthografische kennis een significante predictor, hetgeen niet in overeenstemming is met de literatuur. Echter, er bestaat een sterke correlatie tussen rekenen en spellen, wat een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn. Voor taal kwam enkel fonologisch bewustzijn als significante predictor naar voor, eveneens in lijn met de literatuur. A.d.h.v. groepsvergelijkingen werden significante verschillen gevonden op vlak van lezen, spellen en rekenen tussen kinderen met een familiaal risico op dyslexie, zonder dyslexie en de dyslexie-groep. Er werden geen significante groepsverschillen gevonden tussen de kinderen zonder familiaal risico en de dyslexiegroep op vlak van rekenen. Enkel op vlak van taal werden geen enkele significante groepsverschillen geobserveerd.
Choose an application
Ongeveer 3-7% van de populatie krijgt de diagnose dyslexie. Deze personen hebben moeilijkheden met het correct en vlot leren lezen en/of spellen. De diagnose wordt echter vaak pas laat toegekend, wanneer de meest effectieve periode voor interventie reeds voorbij is. Dit noemt men de zogenaamde dyslexieparadox. Ingrijpen in die eerste jaren, alvorens het kind leesonderwijs genoten heeft, zou erg voordelig kunnen zijn voor het verloop van de stoornis. Er is echter weinig geweten en onderzocht over de preventieve mogelijkheden van interventies op kleuterleeftijd. In deze masterproef werden de preventieve mogelijkheden van videogame-interventies bij kleuters uit de derde kleuterklas onderzocht. Deze pilootstudie werd uitgevoerd bij 37 kleuters uit 10 verschillende kleuterscholen in Vlaams-Brabant en Limburg. De steekproef bestond uit twee interventiegroepen waarvan 19 kleuters GraphoGame, een spel dat grafeem-foneemkoppelingen op een systematische manier traint, 6 dagen per week gedurende 4 weken speelden. De andere groep bestond uit 18 kleuters die EE-game, een luisterspel met een verbeterd spraaksignaal, 5 dagen per week gedurende 5 weken speelden. Voor en na de interventie werden een aantal testen afgenomen om het effect van beide interventies op de voorschoolse leesvaardigheden na te gaan. Bovendien werden in een vragenlijst de verwachtingen van ouders en leerkrachten omtrent de preventieve mogelijkheden van beide videogame-interventies onderzocht. Om de haalbaarheid van beide interventies in de praktijk na te gaan, werd in deze vragenlijst ook de aandacht, de motivatie en het spelplezier van de kinderen bevraagd. GraphoGame bleek een significant effect te hebben op de actieve en passieve letterkennis, het fonologisch bewustzijn en de beginfoneem- en eindfoneemidentificatie van de kleuters. EE-game had enkel een significant effect op het fonologisch bewustzijn van de kleuters. De leerkrachten en ouders hadden over het algemeen de indruk dat beide spelen de koppeling van letters en klanken verbeteren, dat de digitale interventies de leesvaardigheid kunnen bevorderen en dat de kleuters sinds het spelen meer interesse vertonen in geschreven taal. Bij beide interventies was er een grote variatie vast te stellen in de aandacht, de motivatie en het spelplezier van de kinderen. De resultaten moeten echter met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden, omwille van allerlei methodologische beperkingen. Bijgevolg kan de huidige pilootstudie de effectiviteit van beide interventies slechts voorzichtig aantonen. De resultaten lijken veelbelovend, maar verder onderzoek blijft noodzakelijk om meer inzicht te krijgen in de preventieve mogelijkheden van digitale interventies bij kleuters.
Choose an application
Probleemstelling: Afasie is een taalstoornis die ontstaat ten gevolge van een verworven hersenletsel. Hierbij komen zowel stoornissen in de gesproken taal als in de geschreven taal voor. Deze worden behandeld met logopedische therapie. Er bestaan therapieën die gebruik maken van ritme om zo een effect te hebben op de talige vaardigheden van een persoon met afasie. Dit is vaak nog de klassieke één-op-één therapie, maar er wordt ook steeds meer gekeken naar de mogelijkheden die technologie biedt. Ook in het logopedische domein wordt steeds meer onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van computergestuurde therapie. Rhythmicity is een spel dat focust op het trainen van ritmische vaardigheden en het is nog niet getest bij personen met afasie. Doelstelling: Met deze masterproef voeren wij een pilootstudie uit die nagaat of een ritmetraining aangeboden via een tablet haalbaar is voor een gezonde en afatische oudere populatie. Daarnaast gaan we na of er een potentieel positief effect vermoed kan worden van de ritmetraining op de taalvaardigheden van deze populatie. Methodologie: We voerden deze pilootstudie uit bij twee ouderen met afasie en twee gezonde ouderen. Eén afatische deelnemer en één gezonde deelnemer deden de interventie mee. De andere twee deelnemers dienden ter controle en deden de interventie niet mee. De twee deelnemers die de interventie meededen, speelden de ritmetraining gedurende acht weken, vijf dagen per week gedurende vijftien minuten. Voor de training werd ‘Rhythmicity’ gebruikt. Dit is een ritmespel ontwikkeld door het labo van Adam Gazzaley en beoogt een verbetering van talige en cognitieve vaardigheden door het trainen van ritmische vaardigheden. Voorafgaand aan de interventie en vlak na de interventie werden testen afgenomen die peilden naar de taalvaardigheden en de cognitieve vaardigheden van de vier deelnemers. De twee deelnemers die de interventie meededen werden ook bevraagd naar hun verwachtingen van de interventie en hun ervaringen. Resultaten: De beide deelnemers die de interventie meededen, gingen vooruit op alle taaltesten. De afatische deelnemer zonder interventie ging vooruit op alle taaltesten, behalve foneemdeletie. De gezonde deelnemer zonder interventie ging achteruit op alle taaltesten. Van de deelnemers met interventie gaf de afaticus aan dat hij niet zo’n hoge verwachtingen had, maar de gezonde deelnemer had wel goede verwachtingen. De afaticus schreef zijn vooruitgang niet toe aan de ritmetraining, maar aan zijn logopedische therapie. De gezonde deelnemer had zelf wel het gevoel dat hij op sommige vlakken vooruitgang had gemaakt door de interventie. Besluit: Uit de verzamelde data vermoeden we een positief effect van de interventie op de taalvaardigheden van afatische en gezonde ouderen. Dit effect kan echter niet effectief aangetoond worden door de beperkte steekproef. Een uitgebreider vervolgonderzoek is nodig. Er werden richtlijnen/aanbevelingen geformuleerd voor de haalbaarheid van toekomstig onderzoek.
Choose an application
Dyslexie is een leerstoornis waarbij hardnekkige lees- en/of spellingsproblemen optreden, ondanks adequate instructie, die niet te wijten zijn aan een beperkte intelligentie of andere beperkingen. De leerstoornis komt voor in 3-7% van de populatie. Echter, wanneer de persoon een eerstegraads familielid heeft met dyslexie, stijgt dit risico naar 30-50%. Algemeen aanvaardt men een fonologisch deficit als oorzaak van dyslexie. Hier is echter nog veel onenigheid over. In de longitudinale studie van DYSCO (DYSlexia research COllaboration KU Leuven), waar deze masterproef deel van uitmaakt, probeert men meer inzicht te verkrijgen in de onderliggende oorzaak van dyslexie. De kinderen uit deze longitudinale studie zijn geboren in 2006 en zitten grotendeels in het vijfde leerjaar. Verschillende gedragsmatige taken werden afgenomen voor ons onderzoek, nl. cognitieve testen, lees/spellingstaken, een reken- en een taaltaak. Het afnemen van deze testen gebeurde op lagere scholen doorheen heel Vlaanderen. In deze masterproef bespreken we eerst en vooral een aantal theorieën rond de oorzaak van dyslexie. Vervolgens gaan we in op het samen voorkomen van dyslexie met dyscalculie en taalproblemen. Voor ons onderzoek willen we nagaan of een familiaal risico op dyslexie eveneens een risicofactor is voor het krijgen van dyscalculie, wat zou kunnen wijzen op een gedeelde onderliggende genetische risicofactor. Verder willen we onderzoeken welke cognitieve vaardigheden gelinkt kunnen worden aan lezen, spellen, rekenen en taal. Hierbij willen we onderzoeken of kinderen met dyslexie significant verschillend scoren op deze schoolse vaardigheden dan kinderen zonder dyslexie, al dan niet met een familiaal risico. Uit de resultaten kunnen we besluiten dat kinderen met dyslexie een verhoogde kans hebben op het ontwikkelen van dyscalculie en omgekeerd. Er werd geen evidentie gevonden voor een gedeelde genetische risicofactor. De cognitieve vaardigheden snel benoemen van symbolen, fonologisch bewustzijn en orthografische kennis kwamen naar voor als significante predictoren van lezen en spellen. Dit is in overeenstemming met de literatuur. Wat rekenen betreft is enkel orthografische kennis een significante predictor, hetgeen niet in overeenstemming is met de literatuur. Echter, er bestaat een sterke correlatie tussen rekenen en spellen, wat een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn. Voor taal kwam enkel fonologisch bewustzijn als significante predictor naar voor, eveneens in lijn met de literatuur. A.d.h.v. groepsvergelijkingen werden significante verschillen gevonden op vlak van lezen, spellen en rekenen tussen kinderen met een familiaal risico op dyslexie, zonder dyslexie en de dyslexie-groep. Er werden geen significante groepsverschillen gevonden tussen de kinderen zonder familiaal risico en de dyslexiegroep op vlak van rekenen. Enkel op vlak van taal werden geen enkele significante groepsverschillen geobserveerd.
Listing 1 - 10 of 17 | << page >> |
Sort by
|