Narrow your search

Library

KU Leuven (9)


Resource type

dissertation (9)


Language

Dutch (9)


Year
From To Submit

2019 (3)

2018 (1)

2017 (1)

2015 (3)

2004 (1)

Listing 1 - 9 of 9
Sort by

Dissertation
Kenmerkverificatie bij conceptuele combinaties

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Keywords


Dissertation
Woordassociaties en het mentale lexicon: een vergelijking tussen een tekstcorpus en een woordassociatiedatabank
Authors: --- --- ---
Year: 2018 Publisher: Leuven KU Leuven. Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Om het mentale lexicon in beeld te brengen kan men gebruik maken van twee soorten modellen: enerzijds de distributionele modellen die afgeleid zijn van tekstcorpora, anderzijds de netwerkmodellen die afgeleid zijn van woordassociatiedatabanken. De twee modellen zijn in het verleden nog niet vaak vergeleken met elkaar. In deze masterproef zullen we nagaan welk van beide modellen beter kan dienen om de psychologische werking van het mentale lexicon te voorspellen. Allereerst zetten we in deze masterproef uiteen wat woordassociaties precies zijn en hoe de netwerkmodellen op basis van tekstcorpora en op basis van woordassociatiedatabanken in het verhaal passen. Ook schetsen we de verschillen tussen beide. Tijdens het onderzoek zelf zetten we de twee modellen immers tegenover elkaar. Voor het onderzoek hebben we namelijk aan de hand van een experimenteel design Snaut, een model op basis van tekstcorpora, vergeleken met het Dutch Association Lexicon (DAL), een woordassociatiedatabank. Het experimenteel design was een online uitdaging waarbij proefpersonen woorden moesten raden aan de hand van het bekende spelconcept Galgje. In het spel werden zowel woordelijke hints uit Snaut als woordelijke hints uit DAL toegevoegd, waarmee de proefpersonen doelwoorden konden raden. Uit het onderzoeksopzet concludeerden we, in lijn met onze onderzoekshypothese, dat de woordassociatiedatabank even goed en zelfs beter de psychologische werking van het mentale lexicon kan voorspellen als de databank op basis van tekstcorpora. DAL brengt dus beter in kaart hoe op psychologische wijze associaties gelegd worden.

Keywords


Dissertation
Stemming en Taalgebruik
Authors: --- --- ---
Year: 2019 Publisher: Leuven KU Leuven. Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Dagelijks communiceert de mens met elkaar en gemiddeld worden er per dag 16 000 woorden gebruikt . Al meerdere decennia worden er onderzoeken opgesteld om het mentaal lexicon achter deze woorden in kaart te brengen. Het mentaal lexicon wordt doorgaans onderzocht aan de hand van het semantisch netwerk. Dit netwerk is de verzameling van concepten die met elkaar verbonden zijn. Cramer (1968) deed een onderzoek bij verscheidene psychopathologieën en de sterkte van de associatieve-respons. Zij merkte op dat het semantisch netwerk van patiënten op een andere manier georganiseerd is dan de controlegroep. Of het semantisch netwerk van uni- en bipolaire patiënten significant verschilt in vergelijking met de controlegroepen wordt verder onderzocht in deze masterproef. Het semantisch netwerk, opgebouwd uit associaties, wordt vergeleken op basis van een woordassociatietaak (WAT). Een eerste hypothese houdt in dat psychiatrische patiënten meer eigenaardige woorden zullen gebruiken en minder responsen zullen geven, dit zal zich uitdrukken in een hoger aantal ontbrekende woorden. Bij de depressieve patiënten verwachten we dat het semantisch netwerk negatiever en beperkter zal zijn. Dit beperkter netwerk zal zich uitdrukken in meer typische woorden en responsen die gelijken (similariteit) op het gegeven cue-woord. Voor de bipolaire groep maken we de hypothese dat ze meer eigenaardige responsen, inzake woordvalentie (zeer positief of negatief), zullen gebruiken. Verder verwachten we dat hun semantisch netwerk minder samenhangend is. Dit zal uitgedrukt worden in minder responstypicaliteit en -similariteit. Door deze verschillen in valentie voor beide patiëntengroepen, verwachten we een daling in valentiecongruentie met de cue-woorden. Omtrent arousal en dominantie van de woorden wordt een verkennende ingesteldheid aangenomen. Twintig patiënten namen deel aan het onderzoek, waarvan 13 unipolaire en 7 bipolaire patiënten. De patiënten werden gekoppeld aan een controlepersoon op basis van leeftijd, geslacht en hoogst behaald diploma. De triadetaak werd ook voorgelegd. Deze taak bestudeert bijkomend ook de mate van similariteit tussen woorden. Het werkgeheugen werd beoordeeld op basis van de digit span opdrachten. Vervolgens werden twee taken (VAT en Lextale) afgenomen voor de woordenschat in te schatten. De unipolaire patiënten scoorden zoals verwacht hoger op respons-similariteit maar niet voor respons-typicaliteit. Bijgevolg kan er geen besluit worden gemaakt omtrent het al dan niet bezitten van een beperkter associatief netwerk. De hypothese dat bipolaire patiënten een minder samenhangend netwerk zouden hebben, wordt in deze studie niet bevestigd. De responsen van unipolaire patiënten waren significant passiever en zwakker dan de controlegroep. Er werd voor deze groep geen verschil vastgesteld omtrent lage valentie van responsen, wel werd de hypothese bevestigt van een lagere valentiecongruentie. Voor de bipolaire patiënten werden er verder geen significante verschillen gevonden in vergelijking met de controlegroep. Wel werd een sterk effect gevonden dat bipolaire patiënten meer positieve en sterke woorden gebruiken. In beide groepen scoorden de patiënten significant minder inzake werkgeheugen. Men kan besluiten, op basis van deze studie, dat het semantisch netwerk van uni- en bipolaire patiënten verschilt in bepaalde karakteristieken bij vergelijking met de controlegroep.

Keywords


Dissertation
Kunnen persoonlijkheidsvariabelen een verklaring bieden voor inter-individuele verschillen in categorisatie?
Authors: --- --- ---
Year: 2015 Publisher: Leuven : KU Leuven. Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Deze masterproef gaat de samenhang na tussen enerzijds de manier waarop individuen structuur aanbrengen in een ogenschijnlijk willekeurige verzameling stimuli en anderzijds hun positie op bepaalde persoonsvariabelen. De centrale onderzoeksvraag van deze masterproef luidt: 'Kunnen persoonsvariabelen een verklaring bieden voor inter-individuele verschillen in categorisatie?'. De onafhankelijke variabele in dit onderzoek is categorisatie. Categorisatie wordt nagegaan met een vrije sorteertaak, waarbij twee maten de inter-individuele verschillen kwantificeren: het aantal groepen waarin deelnemers de stimuli verdelen en de mate waarin de deelnemers bij het groeperen trouw blijven aan de similariteitsstructuur die de stimuli onderligt. Verder onderkennen we zeven onafhankelijke variabelen: vier trekvariabelen (need for cognition, need for closure, preference for consistency en preference for harmony) en drie toestandsvariabelen (valentie, arousal en dominantie). Voor de meting van deze variabelen werden vragenlijsten gebruikt, behalve voor preference for harmony, waar een computertaak werd gebruikt. Uit de resultaten blijkt dat de inter-individuele verschillen in aantal groepen stabiel zijn over verschillende stimulussets, terwijl de inter-individuele verschillen in simplicity dat niet zijn. De ingesloten persoonsvariabelen kunnen geen verklaring bieden voor deze inter-individuele verschillen, maar er werd wel interessante samenhang gevonden tussen sommige persoonlijkheidsvariabelen. Namelijk een negatief verband tussen need for cognition en need for closure, een positief verband tussen preference for consistency en need for closure en een negatief verband tussen preference for harmony en need for cognition. In de discussie worden deze bevindingen teruggekoppeld aan de literatuur en worden sterktes en zwaktes van het onderzoek beschreven, gekoppeld aan enkele suggesties voor vervolgonderzoek. We kunnen besluiten dat deze masterproef een brug opent naar verder onderzoek over inter-individuele verschillen in categorisatie, waarbij alle opties nog open staan om een link te vinden tussen persoonlijkheid en categorisatie.

Keywords


Dissertation
De Rationaliteit Van De Fundamentele Attributiefout
Authors: --- ---
Year: 2017 Publisher: Leuven KU Leuven. Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

In deze masterthesis wordt de fundamentele attributiefout, een fenomeen waar al sinds de jaren ’40 interesse in is, verder onderzocht. Mensen maken deze fout wanneer ze uit het gedrag van een persoon persoonlijkheidskenmerken attribueren, zelfs als dat gedrag volledig toegeschreven kan worden aan de situatie. Stel dat een werknemer vaak te laat komt opdagen op zijn werk, en de baas hem daardoor als ongemotiveerd beschouwt. Er zijn echter vele andere mogelijke verklaringen, die geen attributie van een persoonskenmerk inhouden: misschien heeft de werknemer een ernstig zieke vrouw waar hij elke ochtend mee naar het hospitaal moet. Dit verhindert hem regelmatig om tijdig te vertrekken, terwijl hij eigenlijk heel gepassioneerd en gemotiveerd is in zijn job. Deze masterproef is een empirische studie en vertrekt vanuit een replicatie op het klassieke Jones en Harris paradigma (1967), waarin de fundamentele attributiefout wordt teruggevonden. Er wordt experimenteel nagegaan of de fundamentele attributiefout gerepliceerd kan worden. Het doel van deze masterproef gaat echter verder dan deze replicatie. De rationaliteit van deze fout wordt nader onderzocht in deze experimenten. Gebaseerd op bestaande literatuur wordt een Rationele Attributie Theorie (RAT) ontwikkeld waarmee we hopen de fundamentele attributiefout beter te begrijpen en de rationaliteit van de fout te onderzoeken. Aan de hand van het RAT-model worden voorspellingen gemaakt over de attributies die mensen maken. Het model stelt een hypothese voorop aangaande hoe mensen tot de attributie van persoonlijkheidskenmerken uit gesteld gedrag komen en op basis daarvan kunnen we voorspellen welke attributies verwacht worden in enkele variaties van het basisparadigma. In een tweede Experiment is er daarom ook interesse in de invloed die het stellen van ambivalent gedrag heeft op de attributie van persoonlijkheidskenmerken of attitudes. Een derde Experiment helpt nog verder te toetsen of dit model opgaat of niet. Met deze resultaten wordt een besluit gevormd over hoe rationeel de fundamentele attributiefout eigenlijk is. In deze masterthesis volgen de resultaten in grote lijn het RAT-model. De fundamentele attributiefout treedt zoals verwacht op. Ook is er een duidelijke invloed van ambivalente essays op de attributie van persoonlijkheidskenmerken of attitudes. Geobserveerd ambivalent gedrag, in een situatie die een gedrag met een duidelijke attitude oplegt, zorgt er zoals verwacht voor dat de toeschouwer een attitude attribueert naar de tegenovergestelde attitude als opgelegd toe. Wanneer mensen een gedrag stellen tegenovergesteld aan de opgelegde examensituatie wordt er een extreme attributie gemaakt uit dit gedrag (maar tegen de voorspellingen in niet extremer dan in een vrije situatie).

Keywords


Dissertation
Conceptuele combinatie: het analyseren van categorisatiedata op basis van een multidimensioneel IRT model
Authors: --- --- ---
Year: 2015 Publisher: Leuven : KU Leuven. Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

In deze masterproef trachten we vat te krijgen op het proces onderliggend aan het combineren van bestaande woorden tot een nieuwe betekenis. Meer bepaald maakten we gebruik van conjuncties. Een conjunctie is een combinatie van twee zelfstandige naamwoorden, waarbij één naamwoord in een betrekkelijke bijzin wordt gevoegd (bijvoorbeeld SPORTEN DIE OOK SPELLEN ZIJN). Eén van de belangrijkste vragen omtrent conceptuele combinatie is hoe de constructie van een conjunctie gebeurt op basis van de twee bestaande categorieën (constituerende categorieën). In de traditionele literatuur proberen onderzoekers via regressie-analyses inzicht te verwerven in hoe deze conceptuele combinatie tot stand komt. In deze regressieprocedure maken onderzoekers gebruik van typicaliteiten ten opzichte van de constituerende categorieën om typicaliteit ten opzichte van de conjunctie te bepalen. Uit deze resultaten komt telkens een non-commutativiteit- en dominantie-effect naar voren.Het huidig onderzoek maakt gebruik van categorisatiedata in plaats van typicaliteitsdata. Naar onze mening sluit deze benadering meer aan bij het dagelijkse leven, aangezien mensen bijvoorbeeld zelden zeggen dat tennis voor 70% een SPEL is. Ze benoemen het als SPEL of niet. Om deze categorisatiedata te analyseren, maakten we gebruik van een multidimensioneel IRT model (Whitely, 1980) dat geïnspireerd is door de drempeltheorie (Hampton, 1995, 2007), in plaats van de traditionele regressieprocedure. In tegenstelling tot de traditionele regressieprocedure, die de typicaliteiten ten opzichte van de constituerende categorieën als gegeven veronderstelt, laat het model toe twee latente dimensies af te leiden uit de categorisatiedata waarvan we nagaan of ze overeenstemmen met de constituerende typicaliteiten.Eerst en vooral onderzochten we of we de non-commutativiteit- en dominantie-effecten die traditioneel met typicaliteitsdata in een regressie-analyse worden verkregen (Hampton, 1997) konden repliceren met Nederlandstalig materiaal. Dit bleek het geval. Vervolgens toonden we aan dat dezelfde procedure met categorisatiedata gelijkaardige resultaten oplevert. Op basis van deze bevinding kunnen we aannemen dat categorisatiedata geschikt zijn om lidmaatschap in een conjunctie te benaderen. Het binaire karakter van deze maat brengt daarbovenop de data binnen het bereik van een nieuw soort model om conjuncties te bestuderen, met name het multidimensioneel IRT model (Whitely, 1980). De toepassing van dit model laat toe de typicaliteiten ten opzichte van de constituenten af te leiden uit de categorisatiedata. Daarenboven vertoont dit model eveneens non-commutativiteit en dominantie. Deze resultaten verlenen bijkomende credibiliteit aan het multidimensioneel IRT model in het bijzonder en de drempeltheorie in het algemeen als geschikte benaderingen van categorisatie.

Keywords


Dissertation
Mentale representaties van alledaagse categorieën : Idealen versus prototypes
Authors: --- ---
Year: 2015 Publisher: Leuven : KU Leuven. Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Mensen delen de wereld rondom zich op in categorieën. De mentale representaties van deze categorieën, onze concepten, omvatten een geheel aan kennis die ervoor zorgt dat niet elk object, persoon of situatie volkomen nieuw is maar dat we deze kunnen relateren aan eerder opgedane ervaringen. Verschillende theorieën over conceptrepresentatie werden doorheen de jaren ontwikkeld, zoals bijvoorbeeld de prototypetheorie en de ideaaltheorie waarop we ons in deze masterproef zullen focussen. De prototypetheorie beweert dat mensen voor alledaagse categorieën een concept als prototype hanteren, dat een beschrijving geeft van het statistisch gemiddeld categorielid terwijl de ideaaltheorie zegt dat mensen een ideaal bijhouden dat bestaat uit één of meerdere kenmerken waaraan een categorielid moet voldoen om het doel van de categorie te dienen. Het onderscheid van een concept als prototype of als ideaal blijkt niet absoluut te zijn en meer recent wint de idee dat mensen, afhankelijk van de aard van de context, een concept flexibel als een prototype en als een ideaal representeren. In deze masterproef gingen we met drie experimenten na in welke mate mensen verschillende representatievormen gebruiken naargelang de specifieke context. In experiment 1 en 2 presenteerden we aan de deelnemers een vragenlijst met een beschrijving van een ideaal en normaal categorielid voor verschillende categorieën. In experiment 1 moesten deelnemers aangeven welke van de twee beschrijvingen ze per categorie het meest typisch vonden, welke volgens hen het meest beantwoord aan de doelen van de categorie, en welke beschrijving ze zelf zouden kiezen. In Experiment 2 repliceerden we experiment 1 maar vroegen de deelnemers elke beschrijving op een LIKERT-schaal te beoordelen. We voegden twee extra vragen toe waarin we de deelnemers vroegen om aan te geven in welke mate het beschreven categorielid vaak voorkwam als lid van de categorie, en in welke mate het ideaal was. In Experiment 3 vroegen we deelnemers om per categorie, op basis van een set gegeven eigenschappen, zelf een ideale of normale beschrijving samen te stellen, om de validiteit van de oorspronkelijke beschrijvingen in experiment 1 en 2 te evalueren. Uit de resultaten concluderen we dat mensen zowel beschrijvende informatie als ideaalinformatie van een categorie gebruiken, afhankelijk van de taak. Mensen doen beroep op hun beschrijvende informatie of het prototype van een categorie in een klassieke categoriseringstaak zoals een typicaliteitsoordeel. Wanneer hen echter gevraagd wordt zelf een beschrijving te kiezen gebruiken de deelnemers hun ideaalinformatie van de categorie. Hieruit blijkt dat conceptrepresentaties van alledaagse categorieën rijker zijn dan zuiver het prototype en ook ideaalinformatie omvatten. Welke informatie mensen gebruiken in hun oordeel welk categorielid het best het doel van een categorie dient of welk categorielid het meest ideaal is, bleek niet eenduidig uit de experimenten. Mogelijk ligt de abstracte formulering van de doelenvraag en de idealenvraag aan de basis van deze ambigue resultaten.

Keywords


Dissertation
Zijn koninginnen als computers? Een evaluatie van het parallellogram model van analogie.
Authors: --- --- ---
Year: 2019 Publisher: Leuven KU Leuven. Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Mikolov en collega’s hebben in 2013 een nieuwe methode ontwikkeld om neurale netwerken de overeenkomst tussen woorden te laten opsporen, Word2Vec. Dankzij deze familie van modellen is het parallellogram model van analogie geherintroduceerd in de computerwetenschappen. Dit model vertoont goede prestaties in het oplossen van proportionele analogieën. Het vindt bijvoorbeeld het ontbrekend woord ‘koningin’ in de analogie ‘Man staat tot koning zoals vrouw staat tot…?’. Mogelijks kan dit model een bijdrage leveren in het beeld op de onderliggende cognitieve mechanismen waar mensen beroep op doen tijdens betekenisvorming. Sommige onderzoekers beargumenteren dat dit model meer cognitief aannemelijk is in vergelijking met zijn traditionele voorgangers. Het doel van deze thesis is de effectiviteit van het model in het nabootsen van menselijke responsen nagaan om te bepalen of het cognitief plausibel is. In het huidige onderzoek moesten deelnemers een taak bestaande uit 40 proportionele analogieën, met verschillende semantische relaties, oplossen. Deze taak werd samengesteld op basis van een taxonomie van semantische relaties en vertaling van beschikbare gelijkaardige taken. In eerste instantie werd getest of de responsen van de deelnemers een goede vergelijking met de voorspellingen van het model mogelijk maakten: De responsen dienden voldoende systematiek te vertonen, zonder dat slechts één of twee antwoorden domineerden. Dit werd geëvalueerd door visuele inspectie van histogrammen van responsen op de analogieën en het berekenen van de type-token ratio (TTR). De TTR geeft een indicatie van de verschillende individuele responsen en hoe sterk deze overlappen. Vervolgens kreeg het parallellogram model dezelfde taak voorgelegd en genereerde het 10.000 woorden voor elke analogie. Deze woorden werden vergeleken met de woorden die de deelnemers gaven. De samenhang tussen de frequentie van woorden gegeven door deelnemers en de hier bijhorende afstand in de multidimensionale ruimte van het model werd nagegaan om te bepalen of de voorkeur in woorden tussen model en mens gelijkaardig is. Evaluatie van de responsen gaf aan dat een voldoende variabiliteit aanwezig was om een vergelijking tussen mens en model toe te laten. Ook werd een samenhang tussen hoe vaak een woord werd opgegeven door deelnemers en de voorspellingen van het parallellogram model gevonden. Deze samenhang is echter zwak en varieert over semantische relaties. De bevindingen in deze masterproef geven tegenevidentie voor de cognitieve plausibiliteit van het model.

Keywords


Dissertation
De invloed van stemming op de (ver)werking van het semantisch netwerk en taalgebruik: Een verband tussen stemming en valentie

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Het is duidelijk dat stemming veel van de cognitieve processen in ons brein beïnvloedt. Deze processen beïnvloeden op hun beurt ons dagelijks taalgebruik. De onderzoeksvraag die wordt behandeld binnen deze masterproef heeft bijgevolg betrekking op het verband tussen stemming en ons taalgebruik en meer bepaald de evaluatieve waarde van onze taal (de valentie). Bepaalt onze stemming mede de gemiddelde valentiescore van de woorden die we uit ons mentale woordenboek selecteren en gebruiken? Data werden verzameld aan de hand van een online survey, waarin twee stemmingstesten werden afgenomen – de PANAS en de Affect Grid – en waarbij een woordassociatietaak werd gedaan. De antwoorden van deelnemers in de associatietaak werden vervolgens gescoord op valentie (een evaluatieve waarde van onze taal). Op basis van deze gegevens werden drie verschillende analyses uitgevoerd die elk een aspect van de onderzoeksvraag behandelden. De hypothesen luidden als volgt: (1) de gemiddelde valentiescore van participanten over de gehele woordassociatietaak (WAT) heen correleert met de natuurlijke aanwezige (momentane) stemming; (2) de (meer stabiele) depressiescores van de participanten verklaren, naast stemming, een deel van de variantie in hun gemiddelde valentiescores; en (3) er is een samenhang tussen de valentiescores van de eerste responsen uit de WAT en stemming. In totaal waren er vier onafhankelijke variabelen, drie variabelen die elk een dimensie van stemming weergeven (negatief affect, positief affect en aangenaamheid) en een depressiemaat, en twee afhankelijke variabelen, de totale gemiddelde valentiescore en de gemiddelde valentiescore van de eerste responsen. De eerste en derde hypothese werden geanalyseerd aan de hand van een (non-) parametrische correlatieanalyse, de tweede hypothese aan de hand van een meervoudige regressieanalyse. Resultaten toonden een significant verband tussen de stemming en de gemiddelde valentiescore, en dit voor elk van de onderliggende dimensies van stemming. Het was echter niet zo dat deze samenhang ook nog bestond wanneer enkel rekening werd gehouden met de eerste, in theorie meer automatische, responsen in de WAT. Deze (derde) hypothese werd verworpen. De tweede analyse, een regressieanalyse met als onafhankelijke variabele de ‘depressiemaat’, leverde evenmin significante resultaten op. De verwachting dat ook een stabielere emotietrek zoals ‘depressieve symptomatologie’, een deel van de variantie in de valentiescores van ons taalgebruik zou verklaren, werd bijgevolg verworpen. We concluderen dat stemming een invloed heeft op het proces van de (ver)werking van het mentale woordenboek in ons brein en leveren met deze resultaten een onderbouwing van het gekende theoretische ‘mood and memory’ model van Bower (1981). Verder onderzoek naar factoren die een deel van de variantie in ons taalgebruik kunnen verklaren, om zo uiteindelijk tot een compleet plaatje te komen, is aangeraden.

Keywords

Listing 1 - 9 of 9
Sort by