Listing 1 - 8 of 8 |
Sort by
|
Choose an application
Choose an application
In dit onderzoek wordt op zoek gegaan naar de literaire waarde van de teksten van Nederlandse kleinkunstzanger Spinvis. Dat gebeurt naar aanleiding van een oproep van Vlaamse literatuurtheoreticus Geert Buelens, die in 2013 vroeg om meer literair-wetenschappelijke aandacht voor popmuziek. Hij argumenteerde dat men in de loop van de geschiedenis wel veel aandacht had besteed aan de parallellen tussen de twee genres, en wordt daarin ondersteund door de gemeenschappelijke oorsprong van muziek en literatuur in de lyriek. Toch is men het er niet onverdeeld over eens dat songteksten behandeld kunnen worden als literatuur. Verschillende theoretici lieten zich al uit over de wenselijkheid van een literaire analyse van songteksten, en de manier waarop dat dan zou moeten gebeuren. Het is echter niets nieuws dat liedjesteksten aan met een literaire blik bekeken worden: denk maar aan rapmuziek, die al jaren als een vorm van poëzie wordt beschouwd, of de muziek van Bob Dylan die in 2016 de Nobelprijs voor Literatuur won. In de Nederlandstalige muziek leent het genre van de kleinkunst zich, vanwege zijn tekstuele rijkdom, uiterst vlot voor literaire analyse. Spinvis, de eenmansband van Erik de Jong, is vanwege zijn nauwe banden met de literaire wereld in het bijzonder interessant. Hij ging al samenwerkingen aan met onder andere dichter Simon Vinkenoog en is nauw verbonden met verschillende theaterproducties. In zijn eigen oeuvre stelt Spinvis de tekst centraal. Dat blijkt ook uit de bijzondere verwerking van zijn teksten in de tekstboekjes bij de albums. Literaire analyse van de teksten van Spinvis komt vanzelf, omdat ze bol staan van de symboliek en beeldspraak. Daarnaast lieert Spinvis zich ook aan de literatuur door het verwerken van andere literaire elementen in zijn teksten, zoals de stream of consciousness-techniek en intertekstualiteit. Deze studie gaat in de hoofdzaak in op zeven teksten uit het oeuvre van Spinvis, geselecteerd rond het thema ‘eenzaamheid’. In vier thematische blokken (‘Melancholie en herinnering’, ‘Verslaving’, ‘Omgevingsfactoren’ en ‘Fatalisme’) worden de teksten geanalyseerd op basis van het literaire framework dat Bronzwaer ontwikkelde in zijn handboek Lessen in lyriek. Elke van de analyses werpt zo zijn licht op hoe ‘eenzaamheid’ aan bod komt in Spinvis’ werk. Daarbij wordt vooral ingegaan op tekstuele elementen en blijft de muziek buiten beschouwing. Zo blijkt al snel dat personages in Spinvis’ teksten met zichzelf en hun eenzaamheid worstelen, en daar vaak op een negatieve manier mee omgaan. Ze vluchten in het verleden of willen terug naar een vroegere versie van zichzelf, waardoor ze de band met het heden verliezen. Ze raken verslaafd aan een droombeeld, aan drugs of alcohol en verliezen zichzelf in zelfdestructieve gedragingen. Hun omgeving helpt daarbij weinig: personages kwijnen weg in een tehuis of slagen er niet in banden aan te knopen met de mensen rondom hen. Sommigen verglijden daardoor in een duister fatalisme. Er komt ook een vorm van maatschappijkritiek naar boven: personages voelen de druk van de maatschappij om contacten te leggen en bezwijken onder die prestatiedruk. Maar uiteindelijk is die negatieve ondertoon niet overal even aanwezig in Spinvis’ oeuvre.
Choose an application
De historische romans van Arthur Japin worden gekenmerkt door personages die op de een of andere manier niet kunnen aarden in de maatschappij. In Kolja, zijn meest recente roman, tonen de personages zich wederom als buitenstaanders. Japin portretteert er de entourage van de beroemde, Russische componist Pjotr Illjitsj Tsjaikovski, die in 1893 in Sint-Petersburg onverwachts en op mysterieuze wijze kwam te sterven. Vooral Kolja, de protagonist van het verhaal, profileert zich op unieke wijze. Als aanvankelijk doofstom jongetje leerde hij spreken en liplezen, wat hem als jongvolwassene in staat stelt het sociaal isolement van zijn auditieve beperking te doorbreken. Kolja besluit het mysterie rond Tsjaikovski’s overlijden op eigen houtje te onderzoeken, met als gevolg dat hij de rol van detective op zich neemt. Hij blijkt daarenboven ook homoseksueel geaard te zijn, wat ertoe leidt dat Kolja twee sociale minderheidsgroepen representeert, namelijk doven en homoseksuelen. Deze thesis biedt een analyse van de profilering van de protagonist in Kolja. Twee onderzoeksvragen komen daarbij centraal te staan: (1) Wat is de impact van de auditieve beperking van de protagonist op zijn werk als detective en op de positionering van Kolja binnen het detectivegenre? (2) Hoe wordt de identiteit van de protagonist aangebracht in de roman? Aangezien zintuiglijkheid en taal hierin een grote rol spelen, vangt de thesis aan met een beschrijving van hoe de protagonist in de wereld staat. Om vervolgens een antwoord te vinden op beide onderzoeksvragen begeeft de thesis zich binnen het studiedomein van het detectivegenre, maar ook een achtergrond in illness narratives en disability studies is daarbij vereist. Na analyse van de rol van de dove protagonist als detective in Kolja, kan worden vastgesteld dat Kolja’s auditieve beperking bijdraagt aan de ontplooiing van het detectiveplot en zelfs een verdubbeling van het detectiveplot genereert. Wat betreft de representatie van doofheid en homoseksualiteit, kaart de roman aan dat identiteitsvorming steeds een sociaal en/of cultureel gegeven is, waarbij de betekenis van een bepaalde identiteitscategorie grotendeels bepaald wordt door middel van de wij-zijtegenstelling tussen de sociale minderheids- en meerderheidspositie. Daarenboven komt in Kolja een genuanceerd beeld van de dove protagonist aan bod, wat de perceptie van doofheid bij de lezer positief kan beïnvloeden.
Choose an application
Deze masterproef is een poëtische analyse van de liefdesnummers van Kommil Foo. Als cabaretduo plaatsen de broers Mich en Raf Walschaerts zich binnen het genre van de kleinkunst. Kleinkunst is moeilijk definieerbaar: het gaat om Nederlandstalige nummers die vaak als poëtisch worden bestempeld. De teksten van Kommil Foo zijn rijk aan klankfiguren en beeldspraak en hebben dus een poëtisch karakter. Zowel binnen de poëziewereld als in de muziekwereld is liefde het belangrijkste thema. Dat is binnen het oeuvre van Kommil Foo niet anders. Vandaar dat hun liefdesnummers het corpus van deze masterproef vormen. Op enkele uitzonderingen na, gaat het om de liefde voor een vrouw, die bezongen wordt door een man. De liefdesthematiek, zoals die bij Kommil Foo is uitgewerkt, is niet romantisch en wordt vaak in verband gebracht met subthema’s als ‘teleurstelling’, ‘dood’, ‘dieren’ en ‘nacht’. Ze vormen elk een apart hoofdstuk van de masterproef. Voorts plaatst Kommil Foo zich ook binnen het literaire veld door te verwijzen naar andere teksten. Die intertekstualiteit is uitgewerkt in hoofdstuk 3.2 en heeft een ironische ondertoon. De nummers ‘Jack The Ripper’, ‘Tarzan en Jane’ en ‘Prinsesje’, cultiveren de liefde door naar andere (liefdes)verhalen te verwijzen, maar maken die liefde tegelijk belachelijk omdat de Kommil Foo-bewerkingen een ode zijn aan de lust, moord en de aftakeling van het lichaam. De teleurstelling die liefde met zich meebrengt kenmerkt een groot deel van het liefdesoeuvre van Kommil Foo. Songs die dat aantonen zijn: ’Spits’, ‘Uren duren dagen’, ‘Hotel IJdele hoop’, ‘Hij die wacht’, ‘Breekbaar lief’, ‘Mateloos bemind’, ‘Zuster’ en ‘Café De Spaanse Vloot’. De analyse van die nummers is uitgewerkt in hoofdstuk 3.3.1. Wat deze songs kenmerkt, is dat het lyrisch ik een man is die alles over heeft voor zijn geliefde, ook als de liefde onbeantwoord blijft. Op die manier wordt de verhouding tussen man en een vrouw een hiërarchie met de vrouw als aanbeden godin aan de top. Die hiërarchische ongelijkheid en het beeld van afhankelijkheid is ook uitgewerkt in de talrijke dierenmetaforen (cf. 3.3.3). De liefdesnummers die binnen het dierenthema passen zijn: ‘Beste banaan’, ‘Het beest is baas’ en ‘Zoogdier’. Dierlijkheid staat voor instinctmatige lust, maar tegelijk culiveren de nummers ook de afhankelijke positie van de man ten opzichte van de vrouw. Een orde die hij heel zijn leven met zich mee zal dragen, van de moederborst tot op zijn sterfbed. Liefde en dood zijn een eeuwenoud topos dat ook binnen het oeuvre van Kommil Foo niet kan ontbreken. Onder 3.3.2 is dat uitgewerkt aan de hand van de nummers: ‘Atlantis’, ‘Windstil’ en ‘Jef’. Uitgerekend als liefde in combinatie met iets lelijks als de dood voorkomt, is de liefde wel mooi. Tegelijk sluit liefde en dood aan bij de spanning tussen eros en thanatos. De mens laat zich drijven door liefdesdriften, maar daarnaast ook door moord- en doodverlangens. Die zelfvernietigingsdrang komt voor in nummers als ‘Maan’ en ‘ik drink’, waar het lyrisch ik zijn heil zoekt in drank. Tegelijk spelen deze twee nummers zich net als ‘Alleen de maan’ af in een nachtelijk kader, wat is uitgewerkt in hoofdstuk 3.3.4 ‘Nacht’. Die nacht is het decor van eenzaamheid. Kortom: de liefdesnummers van Kommil Foo hebben een poëtisch karakter. De talrijke klankfiguren en de beeldspraak dragen bij tot Kommil Foo’s kenmerkende liefdesbeeld van verdriet, pijn, eenzaamheid en de ongelijke machtsverhouding tussen man en vrouw.
Choose an application
In deze masterproef wordt vanuit een literaire invalshoek gekeken naar het muzikale oeuvre van de Nederlandse muzikante Aafke Romeijn. Deze onderzoeksopzet komt voort uit de vraag naar meer aandacht voor popmuziek vanuit letterkundige hoek. Romeijn blijkt om diverse redenen een interessante muzikante om op literaire wijze te benaderen. Ze is zelf neerlandica, heeft verschillende jaren literatuuronderwijs onderwezen, speelt expliciet met literatuur in haar nummers en is daarnaast zeer gepassioneerd door de schrijver Ferdinand Bordewijk. Dit onderzoek spitst zich toe op deze fascinatie van Romeijn voor Bordewijk. Concreet staat de vraag naar gelijkenissen en verschillen tussen Romeijns muzikale- en Bordewijks literaire werk centraal. Vanuit de literatuur worden zes kerneigenschappen van Bordewijks poëtica onderscheiden: de formele versobering en verstrakking, de verruiming van het onderwerp, de herziening van onze blik op de feiten, de vraag naar reflectie bij de lezer, het afstappen van het individuele gevoel en tot slot het portretteren van een sociale verscheidenheid. Hierna wordt bekeken in welke mate deze eigenschappen terug te vinden zijn in Romeijns albums Chin. Ind. Spec. Rest, Je doet je best maar en M Deluxe. Er worden opvallende gelijkenissen gevonden op formeel vlak. Beide kunstenaars hanteren een sobere, strakke stijl en contrasteren deze met de inhoud van hun werk. Daarnaast valt bij hen alle twee een sterke vraag naar reflectie van de lezer terug te vinden door het inzetten van open eindes en het inbouwen van ‘gaten’ in de tekst. Inhoudelijk wordt in de oeuvres van beide kunstenaars een gelijkaardig gebruik van angst- en tuchtthema’s teruggevonden. De opvallendste verschillen zijn terug te vinden in de wijze waarop de werkelijkheid beschreven wordt. Waar Bordewijk (schijnbaar) objectief de omgeving en personages op een niet-mimetische, surrealistische wijze schildert, zijn deze vervormingen van de werkelijkheid in Romeijns werk niet terug te vinden. Ze schrikt in haar nummers minder terug voor een subjectieve blik en focust daarbij op persoonlijke gevoelens en ervaringen in plaats van op omgevingsbeschrijvingen. De invloed van Bordewijk in Romeijns werk is dus duidelijk terug te vinden. Daarnaast bewijzen de uitgebreide analyses van haar muziekteksten in dit onderzoek dat de toenemende aandacht voor popmuziek binnen de letterkunde welverdiend is.
Choose an application
This thesis offers a literary analysis of the representation of time in a selection of song texts by Spinvis, the artistic project of Erik de Jong. By opting for song lyrics as a topic for literary study, this paper responds to the appeals of Geert Buelens, who advocates increased scholarly attention to song texts. The status of the song text in contemporary research is discussed in the first chapter. The second chapter of this thesis goes into the notion of time as an ungraspable phenomenon. Time’s fluidity is reflected in its conceptualisation as a stream on various levels. In “Aan de Oevers van de Tijd”, time is metaphorically represented as a river. The lyrical subject finds himself at the banks of time and watches his memories float by. This set-up extends to “Lotus Europa”, “Nachtwinkel”, “Oostende” and “Dageraadplein”, in which a lonely outsider perceives time as an ungraspable flux similar to Bergson’s concept of duration. This experience is rendered through the stream of consciousness technique as well as through various sensorial metaphors expressing the elusiveness of time. The conceptualisation of time as a river also implies it is unstoppable. The lyrical subject is confronted with the transience of the past and the unavoidability of the future. While the river of time runs on, the river of the personal lifetime eventually runs into the eternity of the sea, a symbol for death. This is an important topic in the third chapter, which zooms in on the perception of an unfathomable past and the unreliability of memory in “Scherven van Jou”, “Stefan en Lisette” and “Tienduizend Zwaluwen”, each of which tells a retrospective story of personal loss. In other texts, memories are not merely instable, but start to disappear. In “Voor Ik Vergeet”, the lyrical subject tries to fight amnesia by summing up various moments he could forget, whereas “Heel Goed Nieuws” presents the loss of memory as a more radical break between past and future. The fourth chapter focuses on the representation of the future. In “Overvecht” and “De Dag dat Richard Krajicek Wimbledon Won”, the lyrical subject gives a pessimistic description of the future. Both texts resonate with Walter Benjamin’s parable about the angel of history. A more positive view of the future can be found in “Tot Ziens, Justine Keller”, which offers an optimistic counterpart to “Overvecht”. The fifth chapter focuses on different attempts to escape the boundaries of time. In some texts, the lyrical subject tries to hold on to the present in fear of the future. In “Overvecht”, he finds solace in the calm before the storm, in “Niet Vandaag” he tries to defy temporality by procrastinating to speak and to leave for a journey by sail, two activities that involve an acceptance of mortality. In both texts, however, the future remains unavoidable. In other cases, the lyrical subject longs to escape from the present by reliving the past. “Oostende”, “Stefan en Lisette” and “Artis” each present a specific place associated with a memory of the loved ones that are no longer with the subject in the present. The place is believed to possess a certain timelessness, be it by an abundance or a frozenness of time. As is shown in “Oostende”, however, a return to the place in the present can never bring back the lives that drifted away.
Choose an application
Based on previous studies by Laurens Ham and Geert Buelens, this thesis makes a case for closely analysing song lyrics (of songs that are not written in English) in the same way we analyse poetry: in depth and with an awareness of the importance behind it, being cultural, intellectual and historical relevance. Building on this conviction and the fact that belief in God and religion which drastically changed in the 1950s, coincided with the rise of politically and culturally engaged Dutch songs, a corpus of 24 Dutch songs pertaining God was assembled to analyse how religion, and god images more specifically, are manifested in ‘het Nederlandstalige luisterlied’. Whether the representation of the image of God and the religious experience in ‘het Nederlandstalige luisterlied’ has evolved over time, is another point of examination. The intersection is analysed using three categories: first, the positioning of the speaker, second, the positioning of the speaker towards God, and third the depiction of God. Following the intricate process of analysing the song lyrics, many observations came to the surface. Since this corpus is rather ‘small’ and many more songs about God exist in Dutch, it was only possible to indicate certain tendencies at the end, no grand evolutions or conclusions. However, the selected case studies should provide a fairly robust sample that can be supplemented in later research. The study of these song lyrics showed that the songs in which God is spoken about, but in which God himself is not ‘a part of the conversation’, are in the great majority opposite to songs in which the speaker addresses God and songs in which God himself is speaking. In addition, the songs in which God himself was allowed to speak left a striking effect. Assigning the role of the lyrical self to God turns out to be a productive means for the singer or writer of the song to send a certain (whether or not cherished) conviction, vision or message to the reader, since it adds more intensity and weight to the chosen words. It is no longer a random unbelieving, anti-religious fanatic who comments, but God Himself as a lyrical I. This shows the enduring authority that the idea of God radiates. Furthermore, an increase in individualization was observed over the years, where the speaker seems to appropriate God more and more, in a negative as well as a positive sense. Moreover, the image of God seems to have become less polemical in more recent years, and more open to interpretation and questioning than reproving or negative. A recurring element of criticism is when an angry speaker protests against cruelty happening in the name of God; the “self-proclaimed representatives of God's cause” invariably look bad in the end. The core of the problem thus lies with man, not God. Whether they are artists from the 1960s or contemporary artists such as Moen, one thing is clear: most of them recognize the important and even crucial difference between faith and God on the one hand and religion on the other. In angry comments directed at God, the arguments often betray that the speaker is actually talking about religion, not faith or what God himself stands for. It might be interesting to explore this lack of distinction in further research, with God serving as a ‘pispaal’ for religion
Choose an application
Er zijn verschillende bewegingen aan de gang in de Nederlandse hedendaagse literatuur en letterkunde. Op de eerste plaats zorgen mediastrategieën, de shift naar een affectieve dominant en de opkomst van het laatpostmodernisme ervoor dat hedendaagse literatuur meer topicaal wordt: bezorgd om actuele gebeurtenissen. Op de tweede plaats is er een groeiende interesse voor genres die eerst te veel als “lage cultuur” beschouwd werden om het onderzoeken waard te zijn. Een van die nieuwe genres zijn liedteksten. Binnen de Nederlandse muziek zijn er echter andere bewegingen aan de gang. Terwijl het net historisch de kleinkunstenaars waren die protestmuziek brachten, zal de hedendaagse mainstream net oproepen tegen polarisatie. Ze gaan geen standpunt innemen, maar ijveren net tegen standpunten innemen. Bij etnische minderheden gebeurt het omgekeerde: zij beginnen zich net over hun moeilijkheden uit te spreken. Deze masterproef onderzoekt hoe vrouwelijke kleinkunstenaars zich gedragen: zullen ze zich uitspreken tegen polarisatie, of brengen ze net uitgesproken feministisch teksten? Om dit te onderzoeken voerde deze masterproef een close reading van zeven nummers door vrouwelijke kleinkunstenaars uit die een genderproblematiek bevatten. Dat zijn “Op de plaats rust” door Matroesjka, “XOXO” door Aafke Romeijn, “#MeToo” door Kiki Schippers, “Waakbig” door Yentl en de Boer, “Zandbak” door Maaike Ouboter, “Hou je bek en bef me” door MEROL, en “Geen reet” door MEROL i.s.m. Boekoesam. Het blijkt dat deze nummers functioneren binnen een feministisch kader. Sommige typische feministische motieven worden courant gebruikt, zoals een autobiografische stijl die herkenningspunten biedt, en écriture feminine: een vrouwelijke schrijfstijl die vertrekt van het vrouwelijk lichaam. Veelgebruikte technieken zijn een collectieve, maatschappelijke stem gebruiken die doet denken aan het klassieke koor, en een directe aanspreking in de tweede persoon. Hoewel er veel gelijkenissen zijn, is er een grote diversiteit in stijl en expliciteit. “XOXO” en “#MeToo” brachten minder traditionele verkrachtingsnarratieven, terwijl ze nog steeds een erg geïndividualiseerd verhaal brachten. “Waakbig” is een nummer dat bij een eerste lezing erg misogyn lijkt, maar dat bij een tweede lezing toch eigenlijk gendernormen in vraag stelt. “Zandbak” praat niet enkel over wat male privilege juist inhoudt, maar laat ook zien hoe ook mannen het slachtoffer zijn van de patriarchie. “Hou je bek en bef me” onderzoekt hoe vrouwen niet over hun seksualiteit mogen praten, door dat net wel te doen. “Geen reet” stelt conventionele, enge, schoonheidsidealen in vraag, door een ode aan de diversiteit van het vrouwelijke achterwerk te zingen. “Op de plaats rust” is tenslotte een nummer dat het glazen plafond en rape culture situeert in een systemische onderdrukking van vrouwen. Sommige nummers praten gewoon over het probleem dat gaande is: ze herkennen dat er iets mis is, maar ze benoemen het probleem enkel oppervlakkig. Dus, terwijl elk nummer duidelijk een positie inneemt, doet niet elk nummer dat op dezelfde manier. Elk nummer kan geplaatst worden op een spectrum van impliciet naar expliciet, voor elk probleem dat ze aankaarten.
Listing 1 - 8 of 8 |
Sort by
|