Listing 1 - 10 of 24 | << page >> |
Sort by
|
Choose an application
Choose an application
Background – Diabetes Mellitus is a complex condition with high morbidity which requires a multidisciplinary approach including pharmacist follow-up. Population health management attempts to address this condition by facilitating the pharmaceutical care (PhC) delivery, as well as maintaining this quality improvement process by achieving a shift from reactive to proactive PhC. The use of quality indicators (QIs) combined with Audit and Feedback facilitates this process by the measurement of PhC delivery towards diabetes patients. However, the existing guidelines regarding the care of diabetes patients by pharmacists are not validated in the Belgian context and are outdated. Consequently, they cannot be immediately integrated as QIs. Aim – This study aimed to define a set of validated QIs to evaluate the quality of care provided by Belgian pharmacists to diabetes patients. The QIs should be (potentially) extractable from the shared pharmaceutical record (SPR). Methods – A RAND-modified Delphi method was used. Recommendations, based on existing guidelines, were selected according to the SMART principle. Subsequently, these were scored by a multidisciplinary panel of pharmacists, general practitioners, an endocrinologist, a representative of the pharmacists' association, a population manager, a data provider representative, and two diabetes patients. Medians, prioritization rates and agreements were analyzed, and recommendations received a first preliminary classification. Hereafter the recommendations were discussed by the panelists in a consensus meeting. A final validation round resulted in a set of high-potential recommendations that were converted to QIs validated by a panel of Belgian participants. Results – 1161 recommendations from (inter)national guidelines and 1 from the National Institute for Health and Disability Insurance were collected. After combination of equal recommendations and selection according to the SMART principle, a set of 82 recommendations was presented to the panel. The consensus meeting resulted in a core set of 24 high-potential recommendations. Based on the panelists’ advice, these were merged and modified into 14 recommendations. 3 of these could be converted to QIs that were immediately extractable from the SPR. These 3 QIs covered vaccination (N=2), and patient education and lifestyle management (N=1). Conclusion – This study defines a validated set of 14 process QIs, based on scientific evidence and reviewed by a multidisciplinary panel, for the measurement of PhC delivery to diabetes patients. These cover screening, pharmacological treatment, patient education and lifestyle management. Of these, 3 are currently (May 2024) SPR-extractable and can be integrated into a pharmacy barometer offered by Data4PHM. This barometer will facilitate automatic and cyclical assessment of the quality of care provided by the pharmacist. Extensive testing of these QIs, which includes determination and elimination of implementation barriers, should be done before the rollout can take place.
Choose an application
SAMENVATTING INDIVIDUELE LITERATUURSTUDIE: DOELSTELLING Het doel van deze literatuurstudie was om na te gaan wat de inhoud, duur en effectiviteit was van opleidingen in medicatie review. METHODEN Er werd gebruik gemaakt van de literaire databanken Pubmed en Embase voor het vinden van relevante literatuur. Zoektermen in verband met apothekers, studenten en opleidingen in alle disciplines die te maken hebben met optimalisatie van medicatiegebruik, werden gehanteerd. Ook grijze literatuur werd verzameld met behulp van deze zoektermen en de sneeuwbalmethode werd gehanteerd om bijkomende relevante artikels te bekomen. De artikels dateerden van januari 2000 tot en met 5 maart 2017. RESULTATEN Artikels uit Noord- en Zuid Amerika, Jordanië, Finland, Frankrijk, Nederland, België en het Verenigd Koninkrijk werden bestudeerd. Opleidingen voor apothekers, studenten Farmaceutische Wetenschappen en opleidingen in de interactie met de patiënt werden individueel besproken. Bovendien worden voor iedere opleiding de aangeleerde competenties en didactische werkvormen vermeld. CONCLUSIE Opleidingen dienen op maat van de achtergrondkennis van de apotheker of student ontwikkeld te worden. Kennis en vaardigheden worden verder ontwikkeld door ze volgens stapsgewijze moeilijkheidsgraden toe te passen. Bovendien wordt er best voldoende tijd besteed aan de opleiding en gebruik gemaakt van verschillende didactische werkvormen. E-learning heeft zijn voor- en nadelen. Rollenspellen of patiënten-simulaties en interacties met echte patiënten worden verkozen boven interacties met virtuele patiënten. Al heeft deze laatste ook voordelen. In de toekomst kan met deze informatie rekening gehouden worden om een zo optimaal mogelijke opleiding te geven in medicatie review. SAMENVATTING PROJECTRAPPORT: DOELSTELLINGEN In dit project werd in de ‘Prospectieve cohort evaluatiestudie apothekers’ nagegaan wat de effectiviteit en tevredenheid was van Vlaamse officina-apothekers over een training in medicatienazicht in België. Bovendien werd in de ‘Tevredenheidsstudie patiënten’ nagegaan wat de tevredenheid was van Nederlandstalige patiënten over een medicatienazicht uitgevoerd in België door getrainde apothekers. METHODEN Dit project is een deelaspect van de SIMENON studie. Zestig Belgische officina-apothekers en apotheker-stagiairs namen deel aan het trainingspakket. De Nederlandstalige deelnemers werden tijdens het verloop van de ‘Prospectieve cohort evaluatiestudie apothekers’ driemaal uitgenodigd om een online vragenlijst in te vullen. Negenentwintig Nederlandstalige patiënten bij wie een medicatienazicht werd uitgevoerd in het kader van de SIMENON studie in België namen deel aan de ‘Tevredenheidsstudie patiënten’. De bevraging van de patiënten gebeurde via brief, telefoon of via e-mail. RESULTATEN Alle apothekers waren aan het einde van de studie akkoord tot helemaal akkoord dat ze een medicatienazicht kunnen uitvoeren in de praktijk. Daarnaast werden alle onderdelen van het trainingspakket belangrijk bevonden. Bovendien waren alle patiënten tevreden tot zeer tevreden over de zorg van de apotheker in het algemeen. CONCLUSIE De effectiviteit van het uitgebreide trainingspakket reflecteert zich in de positieve resultaten die blijken uit de studie. Uit de resultaten blijkt eveneens dat apothekers tevreden zijn over het trainingspakket. Bovendien zijn de patiënten tevreden over de zorg die een getrainde apotheker kan leveren door een medicatienazicht uit te voeren.
Choose an application
Choose an application
Hypericine, een fotosensibilisator aanwezig in een groot aantal soorten van het plantengeslacht Hypericum, bezit de eigenschap selectief op te stapelen in tumoren na systemische of lokale toediening. Een fundamenteel begrijpen van het tumoritrope gedrag van hypericine zou een rationeel onderzoek naar hypericine-derivaten met geoptimaliseerde tumoritrope eigenschappen ondersteunen. Tevens zou een dieper inzicht de ontwikkeling van gemerkte derivaten, geschikt voor het gebruik in nucleaire beeldvorming en magnetische resonantie beeldvorming, bespoedigen. In het kader van het onderzoek naar het mechanisme dat aan de basis ligt van het tumoritrope gedrag van systemisch toegediend hypericine, werd in deze studie de rol van een aantal parameters onderzocht in de tumoropstapeling en intratumorale distributie van hypericine. In het eerste deel van de studie werd het gedrag van hypericine in kleine, niet-necrotische tumoren onderzocht. De resultaten tonen aan dat de tumor-opstapeling van hypericine bepaald wordt door een samenspel van tumor-afhankelijke en molecule-afhankelijke factoren. Belangrijke eigenschappen van tumorweefsel die doorwegen in het tumoritrope gedrag zijn adequate vascularisatie, bloedtoevoer en vaatpermeabiliteit. Anderzijds wordt de intratumorale verdeling van hypericine sterk beïnvloed door eigenschappen van het molecule zelf. Resultaten tonen aan dat hypericine, na extravasatie als een lipoproteïne-complex in tumorweefsel, vrijgezet wordt uit het complex en zich verdeelt over elementen aanwezig in het interstitium, zoals structurele eiwitten en lipidenmembranen van tumorcellen en immuuncellen. Door deze eigenschap is hypericine in staat zich homogeen te verspreiden over de hele tumormassa. In het tweede deel van de studie, over het gedrag van hypericine in grote tumoren, werd een interessante ontdekking gedaan. Hypericine bleek een bijzonder hoge affiniteit te hebben voor necrotische tumorcellen. Deze affiniteit voor necrose was veel hoger dan voor viabel tumorweefsel. [123I]joodhypericine, een derivaat van hypericine gemerkt met radioactief jodide, stapelde tot 19.6 ± 4.7 maal beter op in tumor necrose dan in viabel tumorweefsel, wat overeenkomt met 9.2% van de geïnjecteerde dosis per gram necrose. De eigenschap van hypericine en [123I]joodhypericine om in vivo necrotisch tumorweefsel op te speuren, is interessant aangezien tumor-necrose één van de zeldzame uitgesproken verschillen vormt tussen normaal goedaardig weefsel en neoplastisch weefsel. Gemiddeld zou in vaste tumoren zelfs 30% tot 80% van de massa bestaan uit necrose. Het feit dat necrose enkel voorkomt bij maligne weefsels en zeldzaam is in normale organen, opent tal van perspectieven voor tumor diagnostiek. In het kader van diagnostische toepassingen, werd onderzocht of hypericine mogelijkheden biedt in de evaluatie van tumor-eradicatie na een ablatieve behandeling. Het gebruik van hypericine werd bestudeerd in combinatie met volgende ablatieve therapieën, radio frequente ablatie (RFA) en intratumorale ethanol injectie. Voorafgaande behandeling van tumoren met deze ablatieve technieken induceert grote hoeveelheden necrose, waardoor de target zone van hypericine aldus sterk toeneemt. Resultaten toonden aan dat hypericine reeds in een vroeg stadium na ablatie in staat is een specifiek onderscheid te maken tussen necrotisch en viabel weefsel, alsook een niet-specifiek contrast vertoont tussen viabel weefsel en normale lever. Deze eigenschap van hypericine om een onderscheid te maken tussen residuele tumor, normaal weefsel en necrotisch weefsel is interessant aangezien vroege detectie van overblijvend tumorweefsel uitwegen biedt voor een nieuwe behandeling zonder verlies van kostbare tijd. Tenslotte, om het mechanisme achter de affiniteit van hypericine voor tumor-necrose beter te begrijpen, werd onderzocht of deze gebaseerd is op specifieke interacties van het hypericine molecule zelf, dan wel op een niet-specifieke opstapeling van plasma-lipoproteïnen. Lipoproteïnen bleken geen rol te spelen in de opname en retentie van hypericine in necrotisch tumor weefsel, wat aanleunt bij de hypothese van een specifiek hypericine-afhankelijk mechanisme. Tot nu toe is er echter nog geen duidelijkheid over de elementen in necrose waaraan hypericine zou binden. Samenvattend, in deze studie werden verschillende aspecten van het tumoritroop gedrag van hypericine toegelicht. De resultaten tonen aan dat de opstapeling van hypericine in viabel, niet-necrotisch tumorweefsel gebaseerd is op niet-specifieke interacties van hypericine met tumorcellen en tumor stroma. Onderzoek op grote tumoren bracht een zeer uitgesproken affiniteit van hypericine voor necrose aan het licht, wat een nog belangrijker aspect vormt van het tumoritroop gedrag. De opstapeling in necrose bleek bij nader onderzoek molecule-specifiek. Deze eigenschap van hypericine en joodhypericine om een onderscheid te maken tussen tumor-necrose en viabel weefsel, opent perspectieven op een groot aantal klinische toepassingen. Hypericin, a natural photosensitizer isolated from Hypericum plants, features the property to accumulate in tumor tissues after systemic and local administration. A basic understanding of the tumoritropic behavior of hypericin would not only support the construction of hypericin derivatives with optimized tumoritropic characteristics, but also sustain the development of labeled derivatives to extend the application of hypericin to the field of nuclear imaging and possibly magnetic resonance imaging. We therefore set out to gain a better insight in the major determinants of the accumulation and dispersion of systemically injected hypericin in tumors. In the first part of the project, the major focus of our attention was the behavior of hypericin in small, non-necrotic tumors. Results indicate that the tumor accumulation of hypericin is critically determined by a combination of tumor-dependent and compound-dependent factors. As far as the tumor tissue is concerned, it is clear that an adequate vascularization, blood flow, and vessel permeability, all contribute to the ability of hypericin to accumulate in the tumor mass. On the other hand, once extravasated and locally delivered by a lipoprotein carrier, hypericin may be released from the lipoprotein complex. Probably, hypericin partitions over constituents typically present in the interstitium, such as structural proteins, and lipid bilayers of cancer and immune cells. This partitioning allows hypericin to spread rather homogeneously over the tumor mass. The second part of the project revealed that hypericin features a peculiar affinity for tumor areas consisting of necrotic cells, which was far more pronounced than that for viable tumors. For instance, [123I]iodohypericin, a radiolabeled derivative of hypericin, reached ratios of activity in necrotic tissue over viable tumor up to 19.6 ± 4.7, correlating with 9.2% injected dose/gram. This feature of hypericin and its radiolabeled derivatives to in vivo label necrotic tumor regions, gained our special attention since tumor necrosis represents one of the rare differences between normal benign tissue and neoplastic tissue. Moreover, it is estimated that 30% to 80% of solid tumor mass represents necrotic tissue. The fact that these necrotic zones are restricted to dysplastic and malignant tissue and are rarely present in normal tissue makes necrosis an appealing target for cancer diagnosis. In view of potential diagnostic applications, we explored the possibility to use hypericin as an early therapeutic response indicator for evaluation of the treatment efficacy of two ablative therapies, i.e. radiofrequency ablation (RFA) and percutaneous ethanol injection (PEI). Since prior treatment of tumors with ablative therapies induces large areas of necrosis, the target size for hypericin is strongly amplified. We found that hypericin is able to enhance specifically the imaging contrast between necrotic and viable tissues and to non-specifically distinguish viable tumor from normal liver, early after ablative treatment in the liver. Early detection of residual tumor would be of great value since it would promptly indicate the need for a repeated or alternative therapy. To get more insight into the mechanism underlying the avidity of hypericin for tumor necrosis, it was of interest to determine whether a compound-specific or a non-specific mechanism based on plasma lipoprotein transport is involved in the preferential accumulation of hypericin in necrotic tumor areas. It was found that lipoprotein transport is not a prerequisite for uptake and retention of hypericin in necrotic tumor tissue, supporting the hypothesis of a compound-specific mechanism. Yet, to what specific constituents present in the necrotic space hypericin tightly binds is presently unknown. In conclusion, multiple aspects of the tumoritropic behavior of hypericin were investigated in this study. In viable, non-necrotic tumor tissue, the tumoritropic behavior is related to a combination of tumor-dependent factors and non-specific interactions of hypericin with tumor cells or tumor stroma. The experimental work with larger tumors revealed an even more important aspect of the tumoritropic behavior, since hypericin showed an outstanding avidity for necrotic tumor tissue. The ability of hypericin and radiolabeled derivatives to discriminate between necrotic tumor areas and viable cells opens perspectives for a wide spectrum of clinical applications. Hypericine, een molecule onder andere aanwezig in de plantensoort Sint Janskruid, bezit de eigenschap selectief op te stapelen in tumoren na systemische of lokale toediening (tumoritroop gedrag). In een eerste deel van de studie werd het mechanisme van het tumoritroop gedrag van systemisch toegediend hypericine onderzocht. Onderzoek op kleine tumoren (diameter < 1cm) toont aan dat de tumor-opstapeling van hypericine bepaald wordt door een samenspel van tumor-afhankelijke en molecule-afhankelijke factoren. Belangrijke eigenschappen van tumorweefsel die doorwegen in het tumoritroop gedrag zijn vascularisatie, bloedtoevoer en vaatpermeabiliteit. Anderzijds wordt de verdeling van hypericine in tumoren sterk beïnvloed door eigenschappen van het molecule zelf. Resultaten tonen aan dat hypericine zich snel en efficiënt verdeelt over elementen aanwezig in de tumor, zoals structurele eiwitten en lipidenmembranen van tumorcellen en immuuncellen. Door deze eigenschap is hypericine in staat zich homogeen te verspreiden over de hele tumormassa. In het tweede deel van de studie, op grote tumoren (diameter > 1cm), werd ontdekt dat hypericine een bijzonder hoge affiniteit heeft voor necrotische (dode) tumorcellen. Deze affiniteit voor necrose is veel hoger dan voor viabel (levend) tumorweefsel. De eigenschap van hypericine en derivaten om in vivo in necrotisch tumorweefsel op te stapelen, is interessant aangezien tumor-necrose één van de zeldzame uitgesproken verschillen vormt tussen normaal goedaardig weefsel en tumorweefsel. In het kader van diagnostische toepassingen, werd onderzocht of hypericine mogelijkheden biedt in de evaluatie van tumor-eradicatie na een ablatieve behandeling van de tumor. Resultaten toonden aan dat de opstapeling van hypericine in overblijvende viabele tumorzones, normaal weefsel en necrotische zones sterk verschillend is. Met een gepaste beeldvormingsmethode zou hypericine bijgevolg nuttig kunnen zijn in de vroege detectie van overblijvend tumorweefsel, waardoor tijdig een nieuwe behandeling kan opgestart worden zonder verlies van kostbare tijd. Samenvattend, in deze studie werden verschillende aspecten van het tumoritroop gedrag van hypericine toegelicht. De eigenschap van hypericine en derivaten om een onderscheid te maken tussen tumor-necrose en viabel weefsel, opent perspectieven op een groot aantal klinische toepassingen.
Choose an application
Choose an application
Choose an application
Achtergrond: Zorgzaam Leuven heeft met de actie “Leuvense buurt op schema” de zorgverleners in de zorgbuurten Leuven centrum, Wilsele, Kessel-Lo en Heverlee aangespoord om intensief samen te werken rond het medicatieschema. Doel: Deze masterproef had als doel te onderzoeken welke voordelen de patiënt ervaart door de samenwerking rond het medicatieschema tussen huisarts, huisapotheker en eventueel thuisverpleegkundige. De evolutie in het gebruik van het medicatieschema door de patiënt bekijken en nagaan op welke manier de patiënt betrokken wordt bij het medicatiebeleid. Methode: Zorgzaam Leuven organiseerde bijeenkomsten en ontwikkelde communicatietools om de samenwerking tussen de zorgverleners in groot Leuven te bevorderen. Via verslagen van MFO’s en semi-gestructureerde interviews afgenomen bij huisartsen, huisapothekers en thuisverpleegkundigen werden kwalitatieve data verzameld. Resultaten: Daaruit bleek dat de patiënten een veel volledigere zorg met meer comfort en continuïteit genieten door de goede samenwerking binnen hun zorgteam. Verder kwam naar boven hoe patiënten nog te weinig verantwoordelijkheid nemen voor hun gezondheidszorg, in het bijzonder voor hun medicatieschema. Als laatste werd aangetoond dat zorgverleners de patiënt centraal stellen door geïndividualiseerde beslissingen te nemen in verband met medicatie en ondersteuning voor de patiënt. Vele zorgverleners gaven aan de patiënt nog meer te willen betrekken door hem toegang te geven tot zijn medisch dossier en schrijfrechten toe te kennen voor zijn eigen online medicatieschema. Conclusie: Samenwerken en communiceren zorgt ervoor dat iedere zorgverlener een vollediger beeld heeft van de patiënt. De zorgverleners zien nog heel wat mogelijkheden, zoals een gebruiksvriendelijkere Vitalink, die ook in de ziekenhuizen gebruikt kan worden en waarmee medische parameters gedeeld kunnen worden, om de samenwerking via Vitalink te verbeteren. Er is weinig evolutie in het gebruik van het medicatieschema door de patiënt. Het is aangeraden sensibiliseringscampagnes te organiseren om de patiënt op zijn verantwoordelijkheden te wijzen en meer bewust te maken van zijn rol binnen het zorgteam. De zorgverleners doen extra inspanningen om de patiënt zo goed mogelijk op de hoogte te brengen van zijn therapie. Dit kan nog verbeteren door de patiënt eenvoudige toegang en schrijfrechten te geven in Vitalink.
Choose an application
Inleiding: Een toenemende chronische zorg en een toenemende multimorbiditeit zijn een uitdaging voor het gezondheidszorgsysteem. Er is nood aan goede interdisciplinaire samenwerking waar de verschillende zorgdisciplines elkaar aanvullen. Het doel van deze studie was om na te gaan hoe de interdisciplinaire samenwerking verliep, waar de problemen zaten en welke oplossingen aangehaald werden voor een betere samenwerking. Methodologie: In een kwalitatieve-, prospectieve- en interventionele studie werden semi-gestructureerde interviews afgenomen bij tien apothekers, vijf huisartsen en drie thuisverpleegkundigen actief in groot Leuven. Deze interviews werden opgesteld met behulp van het RE-AIM model en na uitvoering ad verbatim uitgeschreven, waarna er een analyse werd uitgevoerd op de kwalitatieve data met behulp van het programma NVivo 11. Resultaten: Voor acute probleemsituaties werd er telefonisch contact opgenomen. Voor minder dringende problemen varieerden de communicatiemethoden. Echter werd er nog onvoldoende gecommuniceerd over de zorgdoelen rond een chronische patiënt. De zorgverleners maakten allemaal een medicatieschema voor hun patiënten, maar deelden dit niet allemaal op Vitalink, terwijl de meeste zorgverleners wel bereid waren om via een online platform te communiceren en informatie te delen met elkaar. Conclusie: Dit onderzoek gaf inzicht in de huidige interdisciplinaire samenwerking tussen huisartsen, apothekers en thuisverpleegkundigen. Uit dit onderzoek bleek dat het belangrijk was dat zorgverleners elkaar leerden kennen om vervolgens afspraken met elkaar te kunnen maken rond communicatiemogelijkheden en taakverdeling. Er is nood aan een verdere optimalisatie van de interdisciplinaire samenwerking.
Choose an application
Doelstellingen: In deze studie is nagegaan op welke manier een anamnese voor de patiënt en apotheker het best verloopt omtrent uitvoering en plaats. Er werd gezocht naar tools rond medicatienazicht en welke vragen aan bod moeten komen. Daarnaast is er gekeken naar de nodige communicatievaardigheden voor de apotheker. In dit project werd in de ‘Prospectieve cohort evaluatiestudie apothekers’ nagegaan wat de effectiviteit en tevredenheid was van Vlaamse officina-apothekers over een training in medicatienazicht in België. Bovendien werd in de ‘Tevredenheidsstudie patiënten’ nagegaan wat de tevredenheid was van Nederlandstalige patiënten over een medicatienazicht uitgevoerd in België door getrainde apothekers. Methoden: Er werd gebruik gemaakt van de databases Pubmed en Embase waarmee literatuur werd verzameld van 25 februari tot 12 december 2016. Het project is een deelaspect van de SIMENON studie. Zestig Belgische officina-apothekers en apotheker-stagiairs namen deel aan het trainingspakket. De Nederlandstalige deelnemers werden tijdens het verloop van de ‘Prospectieve cohort evaluatiestudie apothekers’ driemaal uitgenodigd om een online vragenlijst in te vullen. Negenentwintig Nederlandstalige patiënten bij wie een medicatienazicht werd uitgevoerd namen deel aan de ‘Tevredenheidsstudie patiënten’. De bevraging van de patiënten gebeurde via brief, telefoon of via e-mail. Resultaten: Na grondige selectie en inclusie via sneeuwbalmethode werden 17 artikels en 7 websites overgehouden. Alle apothekers waren aan het einde van de studie akkoord tot helemaal akkoord dat ze een medicatienazicht kunnen uitvoeren in de praktijk. Daarnaast werden alle onderdelen van het trainingspakket belangrijk bevonden. Bovendien waren alle patiënten tevreden tot zeer tevreden over de zorg van de apotheker in het algemeen. Conclusie: Het interview kwam als het beste naar voren, hoewel een vragenlijst ook nuttig bleek als voorbereiding. Een medicatienazicht thuis kan gemakkelijker slechte bewaarcondities of hoarding ontdekken, maar een nazicht in de apotheek zou minder verplaatsing en tijd voor de apotheker betekenen. Acht tools zijn gevonden met voorbeeldvragen en richtlijnen voor de anamnese. De apotheker moet zijn eigen weg vinden in het efficiënt ontdekken van problemen en communiceren met patiënten. De effectiviteit van het uitgebreide trainingspakket reflecteert zich in de positieve resultaten die blijken uit de studie. Uit de resultaten blijkt eveneens dat apothekers tevreden zijn over het trainingspakket. Bovendien zijn de patiënten tevreden over de zorg die een getrainde apotheker kan leveren door een medicatienazicht uit te voeren.
Listing 1 - 10 of 24 | << page >> |
Sort by
|