TY - THES ID - 139075644 TI - Structurele neuroconnectiviteit bij kinderen met ontwikkelingsstotteren: Een DTI-studie van de Fasciculus Uncinatus en de Fasciculus Longitudinalis Inferior AU - Baerts, Nele AU - Verly, Marjolein AU - De Nil, Luc AU - KU Leuven. Faculteit Geneeskunde. Opleiding Master in de logopedische en audiologische wetenschappen (Leuven) PY - 2018 PB - Leuven KU Leuven. Faculteit Geneeskunde DB - UniCat UR - https://www.unicat.be/uniCat?func=search&query=sysid:139075644 AB - Tot op de dag van vandaag heerst er nog veel onduidelijkheid over de etiologie van het stotteren. Deze masterproef onderzoekt de structurele neuroconnectiviteit bij kinderen met ontwikkelingsstotteren en brengt deze in verband met de taalvaardigheden en de stotterernst. Gebaseerd op recente literatuur, verwachten we geen verschillen in structurele neuroconnectiviteit te vinden tussen kinderen die stotteren en niet stotteren. Bijgevolg hypothetiseren we dat er geen verschillen in lateralisatie zijn tussen deze twee groepen. Verder verwachten we geen verband tussen de integriteit van de witte stof en de scores op de taaltesten. Een laatste hypothese suggereert dat er een correlatie is tussen de stotterernst en de fractionele anisotropie. Aan de hand van diffusion tensor imaging (DTI) en tractografie onderzoeken we de parameters die de integriteit van de structurele neuroconnectiviteit reflecteren bij twaalf kinderen die stotteren en twaalf kinderen met vloeiende spraak (tussen vijf en dertien jaar). De gehanteerde inclusiecriteria zijn: aanwezigheid van ontwikkelingsstotteren, afwezigheid van neurologische en/of medische aandoeningen, eentalig Nederlandstalig en een normale taal- en cognitieve ontwikkeling. Specifiek wordt de structurele neuroconnectiviteit nagegaan in twee banen uit het ventrale spraak- en taalnetwerk: de fasciculus uncinatus (UF) en de fasciculus longitudinalis inferior (ILF). Het hoofddoel binnen deze studie is onderzoeken in welke mate de structurele neuroconnectiviteit verschilt tussen kinderen met ontwikkelingsstotteren en typisch ontwikkelende kinderen. Daarnaast worden ook twee uitgebreide taaltests afgenomen, namelijk de PPVT-3NL en de CELF-4NL. Hiermee wordt onderzocht of er een verband is tussen de integriteit van de witte stof en de scores op één van de taaltesten. Ten slotte meten we de stotterernst aan de hand van de TVS-NL en de TVS-L, om zo een mogelijk verband tussen de ernst van het stotteren en de connectiesterkte van de witte stof te onderzoeken. In tegenstelling tot onze hypothese, suggereren onze resultaten dat er wel een verschil zou bestaan in de structurele neuroconnectiviteit tussen kinderen die stotteren en niet stotteren. In de UF ging het om micro- en macrostructurele verschillen, terwijl er in de ILF enkel een verschil in de microstructuur werd vastgesteld tussen beide groepen. Daarnaast vertoonden de meeste parameters van zowel de UF als de ILF een meer rechtszijdige lateralisatie bij de kinderen met ontwikkelingsstotteren, terwijl er bij de controlegroep sprake was van een linkszijdige lateralisatie. Dit kan erop wijzen dat er toch een compensatoire rol is van het ventrale spraak- en taalnetwerk. In overeenstemming met onze hypothese, werd een mogelijk verband tussen structurele neuroconnectiviteit en de taalvaardigheden niet bevestigd. Daarentegen werd de veronderstelde relatie tussen stotterernst en integriteit van de witte stof niet geconfirmeerd. Vervolgonderzoek is noodzakelijk om uit te wijzen of het gaat om neuro-anatomische verschillen die specifiek zijn voor deze onderzoeksgroep of dat deze resultaten veralgemeend kunnen worden voor de populatie van kinderen met ontwikkelingsstotteren. ER -